18 juni 1999

Categorieën: 1999 | Dagboeken
Trefwoorden:

Ik voel me niet op mijn gemak met anderen als er niks te doen is. In militaire dienst en op school was er steeds en op mijn werk was er soms wat te doen, kon ik meedoen, kon ik iets sociaal geaccepteerds doen. Ik kan niet in mijn eentje op eigen initiatief iets sociaals doen, ik ben namelijk nooit ‘geïnitieerd’. School en thuis voorzagen daar niet in. Ik werd nooit bruikbaar gemaakt en ook nooit gevechtsklaar. Ik werd niet voorbereid op ‘de maatschappij’ en bleef er, door in het onderwijs te blijven, ook buiten. Ik kwam er nooit echt binnen want ik streefde het niet na en sloeg alle uitnodigingen niet zozeer af als wel dat ik er niet in functioneerde. Ik had genoeg kansen, op bijbaantjes, klussen, extraatjes, reizen, enz., daar gaat het niet om, maar ik zag niet wat mij via mijn ogen gegeven was; ik was en ben sociaal gesproken, ziende blind en horende doof.
Hetzelfde geldt ook voor het sociale buiten de maatschappij: vrienden, vrouwen, kennissen, verenigingen, kerk, enz. Sorry, miskweekt, niet op geprogrammeerd. Ik heb niets te melden, niets te vragen, niets te bespreken, niets te verkopen, geen lopende rekening met wie dan ook.
Ik heb mezelf wel eens een ‘kind van staat’ genoemd, zoals in de geschiedenis ooit eens een prins van Oranje geweest is. Mijn scholing was verplicht en er werd 21 jaar lang dagonderwijs voor mij betaald door de staat. Ik werkte als ambtenaar in ’s Rijks dienst en word ook nu door de staat betaald. Functionarissen zorgden en zorgen voor mij, van hen moet ik het hebben, hen moet ik roepen als ik hulp nodig heb. Persoonlijke contacten en intieme contacten gaan en gingen nergens over, hadden en hebben geen concrete nodige bezigheden als inhoud; wat er bij gesproken wordt mist elk te eniger zake doend onderwerp. Ik heb niets te melden, kan alleen maar anekdotes vertellen, maar in feite kan ik ook dat niet, want ik heb niet de gewoonte om van wat ik doe en meemaak en wat mij wordt aangedaan en wat mij overkomt verhalen te maken. Ik ga echt mijn geweldige avonturen thuis niet in verhalen vatten en dan aan deze en gene vertellen dat ik de afvoer heb ontstopt. Alles wat ik mij zou kunnen herinneren wordt door die nalatigheid van mij om er verhalen van te maken en die herhaaldelijk te vertellen onbereikbaar en ik blijk dan ook geen geschiedenis te hebben. Ik heb geen jeugdherinneringen en daaruit blijkt dat ik dat vertellen helemaal niet als gewoonte heb aangeleerd. Wat ik me herinner van vroeger zijn de embarrassing moments, de fouten die ik maakte, die staan in mijn geheugen gegrift evenals de ongerustheid over niet voldoende zullen weten bij examen en proefwerk. Dat wat in verlegenheid bracht, hinderde, lastig was en (figuurlijk) pijnlijk, dat grifte zich in mijn brein. Schuw ben ik daarvan geworden, onzeker bij alle sociaals wat ik niet beheers, niet ken, wat niet zakelijk te houden en dus te beheersen is. Het is me nooit duidelijk geworden wat een ander ‘aan mij zou hebben’ / ‘aan mij zou (kunnen) vinden’. Dat spreekt vanzelf, dat niet te ‘zien’ is de tegenhanger van het niet zien (niet te weten wat ermee te doen, hoe erop te reageren) van wat de anderen te bieden hebben en bieden. Ik herinner me glashelder die ene keer dat een meisje mij op het schoolplein expliciet uitnodigde mee te doen aan een kringspel. Ik heb nooit gespeeld met de andere kinderen op het schoolplein. Ik heb dan ook absoluut niets met muziek, beweging, dans en spel. Ik heb totaal geen ervaring ermee. Ik ben er veel te verlegen voor, dus. Ik weet niet wat te doen.
Ik haat alle gymnastiek, alle sport en alle competitie.
Niets is zo verklaarbaar als wat mij overkwam en overkomt. Alle anderen reageren op en gaan om met hun beeld van mij. Ik heb al mijn dorpsgenoten geleerd mij te groeten door hen te groeten. Ik ken absoluut geen enkele naam. Ik ben veel te verlegen om ooit ergens aan mee te doen. Als er geen rechtstreekse vraag is naar mijn specifieke kunnen, zal ik dat kunnen niet op de markt gooien. Ik kan ook bijna niks: ik maak teksten aan, dat is alles. Die teksten zijn zinloos, kaderloos, want niemand hoort of leest ze. Al mijn teksten verdwijnen in een zwart gat, of ik ze nu uitspreek/uitschrijf of niet of ik ze nu publiceer of niet. Ik veroorzaak bijna niets en dat weinige nog onbedoeld.
Ik stel niets voor. Anderen kleden zich als de figuur, de persoonlijkheid die zij willen beleven door er hun txaenz doorheen te laten stromen, die txaenz er aan te wijden. Ik heb niet zo’n identiteit. Wat ik doe is weigeren zo’n voorstelling van (rol voor) ‘mijzelf’ te hebben. Ik poneer mij niet. Mijn kleding kenmerkt mij maar zegt niets over mij. Ik maak geen modestatement met wat ik aantrek en ook geen anti-mode-statement. Ik heb niet de wens gekend te worden. Het liefst was ik onherinnerbaar voor anderen, maar dat kan technisch niet en zou het leven in deze door ‘wat was’ geleide ‘samenleving’ voor mij onmogelijk maken. Hier ben ik juist wat ik ben op grond en basis van wat ik was en deed, volgens de anderen, bewijsbaar met papieren die ik zorgvuldig in een kluisloket bewaar. Mijn verleden, mijn vroegere slagen, daar berust mijn inkomen nu op. Ik heb met succes 21 jaar dagonderwijs gevolgd. Dat is mijn prestatie. En dan heb ik ook nog met succes gedoceerd aan een universiteit. Dat zijn mijn prestaties. Dat was en dat is de basis voor mijn bestaan, want betaald worden nu.
Ik was nooit ergens aan bezig. Ik deed nooit mee. Ik vocht mij nooit in. Het was en bleef hun wereld, niet de mijne. Ik was en ben er ook en ik heb geen vijanden. Sorry dat ik ook besta, net als ieder ander. Net als al die anderen met hun ondernemingen: hun huwen, hun gezin-stichten, hun carrière-maken, hun serie auto’s, en zo voorts. Zij brengen het tot iets, ik niet. Ik ben een nul in het diepst van mijn gedachten. Ik ben een pratend dier waar niemand naar luistert, c.q. een schrijver wiens teksten ongelezen blijven.
Je txaenz sociaal besteden kan niet in vrede en niet op verzoek van anderen. Het kan op bevel, onder bedreiging, maar als je daaraan niet onderworpen wordt, dan is er niets te doen, dan moet je zelf het initiatief nemen en jezelf al vechtend een plaats en gelegenheden veroveren op anderen. Vooruitkomen doe je met je ellebogen. Misschien is het feit dat ik nog leef er wel een bewijs voor dat er een flard vrede is, waar ik toevallig in leef. Ik heb geen verdienste van mij te vermelden. Ik heb ook niet erg veel kwaad gedaan. Ik heb vrijwel geen kwaad gedaan en evenmin vermeldenswaardig goeds. Nou èn. Ik heb geen weet van een opdracht die ik met mijn txaenz had uit te voeren, behalve dan: het nodige doen (inclusief nemen) om zo volledig en harmonieus als mogelijk te functioneren.

 

 

 

 

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This