DAGBOEK vrijdag 25 september 1998
Voor de natuur is er in de bijbel de scheppergod. Hij schiep de aarde en alles wat daarop is aan levende en niet-levende verschijnselen. Hij schiep niet de wereld want hij schiep geen enkel verzinsel. Wat scheppen ook zijn mag, het is ongelijk aan het voortbrengen van ficties.
Voor de cultuur is er geen bijbelse god, de god van Abraham en diens nakomelingen die hen voorging en hun vijanden sloeg, dat is al een civilisatiegod. De poging om de geciviliseerde joden in de woestenij in veertig jaren [= in voldoende tijd] alsnog te bekeren tot het durven leven van wat de natuur [= god] hen altijd weer geeft [onbewaarbaar manna], is dan mislukt en de joden stromen het beloofde land binnen zoals de blanken Amerika. Dat heeft met cultuur niets te maken, dat is gewoon civilisatie, dat is: roofmoord.
Aanvankelijk is elke civilisatie een roofmoordtocht. Dan gaat de beweging eruit en wordt het een slavenhouderij, waarbij de overwonnenen en hun nakomelingen gehouden worden, zoals nu vee. Al gauw gaan de onderdrukten onderling concurreren, in competitie dingen naar de gunsten der heersenden. Dat dingen, dat mededingen, is door voortdurende en steeds verdergaande emancipatie, want zo heet dat, het recht en daarna en daarmee de plicht geworden van alle aanwezigen die nog niet zoveel aanzien [= geld = macht] bezitten dat ze niet meer hoeven te werken en onaangevochten ononderbroken mogen parasiteren op alle anderen.
Terzijde: ik ben niet rijk, maar geniet in de nadagen van de verzorgingsstaat van de gelegenheid om als werkloze c.q. vervroegd gepensioneerde zonder te arbeiden, buiten gebruik, te leven.
Het is niet gelukt om de civilisatie van de joden die uit egypte kwamen, af te wassen: slaven zijn evenzeer geciviliseerd als slavenhouders, dat bleek. Er is, met andere woorden, geen hoop. Bevrijding uit de slavernij is geen bevrijding, geen verlossing, het is slechts emancipatie. Dat is de reden waarom er een nieuw testament moest komen, een verlichte prediker, een verlosser, een messias, een voorbeeldig levende mens, iemand die bewees dat het voor iedereen die het werkelijk wil ook mogelijk is de civilisatie te verlaten. De uitgang is via de deur, waarom gaat niemand naar buiten?
De binnenblijvers hebben nog iets anders bedacht naast de emancipatie. De emancipatie, dat is: het recht, – voor wie dat hebben wil -, om mee te vechten tegen iedereen die iets bezit, om alles wat bezitbaar is, dat bezitbare, al vechtend, ongelijk verdelend en zich en alle anderen rangschikkend. [Alle anderen, ook wie niet meevechten, want daarboven acht iedere vechter zich verheven.]
Wat hebben ze dan verzonnen naast emanciperen? Antwoord: ‘sociale gerechtigheid’, ‘naastenliefde’, ‘charitas’, liefdadigheid, aalmoezen, sociale wetgeving, uitkeringen, ziekenfondsen, rechtswinkels, en zo voort, net als emanciperen: voorlopig zonder einde. Zonder einde, want ook het geweld van de vechters – rangschikkers is zonder einde.
En als middel om dat bovengenoemde te verkrijgen is er verenigd, vooral in vakbonden, maar ook in politieke partijen, enz. enz.. In talrijke en soortenrijke gevechtseenheden. Zonder vechten, dat is: zonder lijfelijke geweldpleging en dreiging daarmee is er met de vechtenden om het bezitbare niet tot een akkoord te komen. Geweldloosheid is voor de één een truc tegen de eisende armen en voor de aanhangers ervan een waan. Er is geen werkelijkheid waarvan ‘beschaving’, ‘beschaafdheid’ de naam is. En die werkelijkheid zal er nooit zijn.
Wie zich wegdromen uit hun positie in de civilisatie, dromen zich hemelschetsen (positieve utopieën, waarvan de hemel er een is, maar dan niet voor de dood hier te bereiken) en soms dromen ze zich terug naar ‘het paradijs’, dat is: naar de tijd van voor het gaan keuren [ = het gaan weten van goedkeurenswaardig en afkeurenswaardig / verwerpelijk] met andere woorden de tijd van voor het houden van een plaat van ‘hoe het kan’ naast de waarneming / constatering ‘van hoe het is’].
De hemel is dus het fijne na het bederf, d.w.z. na de civilisatie, dus na de overwinning op de wereld van de vorst die vrede brengt [nee, niet zoals bij de islam: pacificatie = onderwerping, en daarna blijvend terreur, zodat er nooit meer opstand komt]. De hemel van de islamiet is een bordeel met 70 hoeries waar hij de bezitter en enige klant is. Volkomen blind voor enig alternatief voor de civilisatie dus.
zaterdag 26 september 1998
Het paradijs is het fijne voorafgaand aan het bederf, aan de cultuur reeds, niet slechts aan de civilisatie. In het paradijs wordt niet gejaagd en niet verzameld, er wordt gezocht en gegeten en gedronken, geslapen en op al die andere manieren gefunctioneerd. Zo komen er kinderen en zo komt er aan ieders leven een einde, maar dat en al het andere is gewoon zoals het is, er is niets naast waar het mee vergeleken of aan gemeten wordt. Er is geen verwachting en dus geen meevallers en geen tegenvallers. Er leven alleen overlevenden en die zijn er van overtuigd, op grond van al hun eigen ervaringen dat het met hen uiteindelijk (nu dus) altijd goed gaat. In het paradijs leven allen zonder verleden en zonder toekomst. Het verleden is voorbij, alles is even voorbij, voorbijer en voorbijst bestaan niet. Er is wat er is en gebeurt wat er gebeurt. En dat is alles. Er is eetbaars, maar wat niet eetbaar is, is daarom nog geen onkruid. Er zijn dieren die soms hetzelfde soort eten eten als de mensen, maar daarmee zijn die dieren nog geen rovers of anderszins ongedierte. Pas de cultuur levert die indeling, die begrippen, de cultuur, waarvan de kern is: het zich toe-eigenen enige tijd voordat het gebruikt / verbruikt wordt. Het bezitten, dat is de kernbezigheid van de cultuur. Wie bezit is buiten het paradijs.
Aan de stand en gang van zaken om ons heen kunnen wij niets meetbaars veranderen. O.K., ik zal deze zin in het enkelvoud uitschrijven: ik kan aan de stand en gang van zaken in mijn omgeving, in de wereld, niets merkbaars veranderen. Het grote veranderen verloopt zoals het verloopt, of ik nu streef of niet, en zo ik streef, of ik nu dit of dat nastreef.
Het veranderen wordt niet bestuurd, er is geen besturen aan het gedaan worden, er wordt gevochten, gestreefd en wederstreefd. Alles overkomt me, zelfs de afwezigheid van enige neiging in mij om ergens macht over te krijgen. Ik wil niet meesturen of besturen, ik wil begrijpen wat ik waarneem.
Schakers hebben geen van beide het verloop van hun ‘potje schaken’ , hun partij, in de hand. De zetten worden allemaal gedaan, maar de rij zetten die deze partij is, die rij is voor geen van beide spelers te besturen, te bepalen, te vormen. Het spel maakt dat ze niet kunnen samenwerken, hun spelen is vechten. Zo is het ook in de wereld: ontelbaren vechten om een beperkte hoeveelheid rechten die voorrechten zijn. Wat van de een is, is niet van de ander. Wat de een als bevoegde, gerechtigde, ‘Beauftragte’ mag, mag geen ander. Ze moeten er in concurrentie met elkaar naar dingen, maar de eenmaal verleende gunst van Koning Klant is dan ook het bezit van de enkeling. Het zij dan een tijdelijk bezit, een verliesbaar bezit, het is een bezit.
Al dat vechten, dat wedijveren, veroorzaakt veranderingen, maar niemand, geen mens, geeft richting aan het hele gebeuren. We kunnen, spreekbeelden gebruikend, zeggen dat wij, in deze civilisatie levend, bijeen zitten in een rijdende, minstens van plaats veranderende autobus, zonder stuur en zonder rem; en we rijden in het pikkedonker.
Er gaat een zekere troost van uit zich wijs te maken dat het voertuig in kwestie een tram is die over rails rijdt, dat er een plan met al het veranderen in uitvoering is.
Als er geen plan is, kan er ook niets mis gaan.
Als alle streven in deze omgeving gegarandeerd zonder merkbare gevolgen is, dan valt ook de prikkel om naar kwaads te streven weg, niet alleen de prikkel om ‘het goede’ na te streven. De bewondering voor strevers en presteerders valt ook weg en dat betekent dat die in de kou komen te staan.
0 reacties