Publiceren

Categorieën: 1995, 1 januari – 1999, 31 december | Archief | Opstellen | Publiceren | The world according to Jaap Schot
Trefwoorden: debat | discussie | geredigeerd | gesprek | gevangenis | publiceren | rangschikken | taal

Jaap Schot, 5 november 1999

“Waarom kan iemand nog iets willen publiceren, terwijl er al onleesbaar veel tekst is?”

Mijn reden om te publiceren is dat een taal geen privaat bezit is. De taalgemeenschap is een echte gemeenschap. Als er niemand anders meer is die jouw taal ook als taal heeft – zoals in dat verhaal van die Aboriginal in Australië, die de laatste was van zijn taalgemeenschap en die ze ‘de stomme’ noemden – dan blijkt dat: een taal is altijd een gezamenlijk bezit. Ook als ik aantekeningen maak die puur voor mezelf zijn en blijven, gebruik ik de woorden in hun betekenis en volg ik de regels van woordvorming en grammatica.

Als de taal gezamenlijk bezit is,
zijn de onder woorden gebrachte gedachten dat in zekere zin ook.

Er is iets tegennatuurlijks aan de hand als er niemand belang stelt in wat je te zeggen, te melden, hebt. Er is ook niets natuurlijks aan wanneer iemand geheim wil houden, wat hem aan tekst invalt.

Waarom zwijgen we?
Soms omdat er een verbod op geluid maken, op praten of op spreken is, daar. Soms omdat de aanwezige anderen niet slechts me niet willen horen, maar uitgesproken en/of voor mijn gevoel, mij vijandig – minstens, tegenpartijdig – gezind zijn. Zwijgen is dan een gevechtshandeling: geheim houden. Dan is er dus geen gemeenschap. Dan is er oorlog, of concurrentie, of de voetbalsituatie. Ik vind het de moeite waard uit te zoeken in welk kader dat ‘zich en een ander stil houden’ past.
Er is van het publiceren in feite een voorrecht gemaakt, een recht dat niet iedereen heeft dus. Daar zoek ik redenen voor, belangen die ermee behartigd worden, door wie zulke voorrechten verlenen. Wie zijn die verleners?

  • De beroeps, de bewakers van de geldstroom.
  • De bewakers van het niveau.
  • De bewakers van de rust.

Eerste groep verleners van het voorrecht: de mensen die de media bemannen en bezitten

Zij vertonen hun bemoeienissen met allemans recht op vrije uiting van wat er aan tekst in hem opkomt. Ze vertonen die bijvoorbeeld als er ‘minuten televisiezendtijd te winnen zijn voor wie meedoen aan een wedstrijd’. En ze vertonen die ook als ze ingezonden brieven weigeren of inkorten, naar hun believen. Zij bezitten de banen daar en de bevoegdheden/machtigingen en de apparatuur.

Zij zijn gemachtigd, anderen mogen niet wat zij mogen.

Daar staat de ordehandhaver achter. Dat recht op zich uitspreken en gehoord worden is dus voor hen als enigen echt, de rest heeft dat recht niet echt, alleen op papier of als geld geen rol speelt. Deze beroepsmensen doen alsof ze de kwaliteit bewaken van wat er door de media heen stroomt. Met dat argument weigeren ze bijvoorbeeld heel veel ingezonden brieven.

Wat stroomt er door de media, naast afleiding, verpozing, amusement, ontspanning?
Nieuws en actualiteiten en wel zonder dat die systematisch, zo al ooit, worden aangeboden als voorbeelden van algemeens, van blijvende verschijnselen.

Voorbeelden en verklaring.
Er zijn nu zes miljard mensen in leven – zegt men. Als dat zo is, gaan die binnen de komende 100 jaar allemaal dood. Dat is van en voor die mensen en hun nabestaanden allemaal even erg belangrijk. 6.000.000.000 gedeeld door losjes: 100 maal 400 dagen = 40.000 dagen. Dat betekent gemiddeld 150.000 per dag. En kijken we dan waar die berichten van die beroeps mee vol staan. Met meldingen van het zus of zo doodgaan van plukjes van die 150.000, plukjes variërend van een stuk of 5 tot zelfs 10.000.
Er zijn zoveel vliegtuigen in de lucht en zoveel schepen op zee en zoveel voertuigen op de wegen. Nou, dan wordt er neergestort, gezonken en gebotst. Dat hoef ik niet geval voor geval te horen, dat is zonde van de publicatieruimte, die eindig is.
Wat er door de media stroomt, is voor het allergrootste deel oneindig futiel en de laatste 40 jaar zonder enige wezenlijke verandering.
De schrijvende journalisten vullen de achterkanten van de advertenties en de mensen van radio en televisie vullen de ruimte tussen de reclameblokken met geluid en beeld. En natuurlijk drijft er op die stroom ook wel eens iets goeds mee, dat is niet te voorkomen. En dat probeert ook niemand te voorkomen, want die uitzonderingen zijn als argument ijzersterk. Als je een enkele uitzondering weet te noemen in een debat, dwing je de ander daarmee al om een ontiegelijk lange genuanceerde uitspraak te doen en, zoals bekend, naar lange uitspraken luistert ‘publiek’ niet. Dat is niet zozeer de bedoeling met als wel de functie, het gevolg, van deze goede meedrijfsels.

Tweede groep verleners van het voorrecht: de bewakers van het niveau

Kijk, het is een feit, dat wat ik te zeggen heb voor velen de moeite waard zal zijn, voor vele anderen echter te weinig geïnformeerd en/of te weinig doordacht. Die laatste anderen zijn bijvoorbeeld slimmer dan ik, hebben betere zintuigen dan ik, hebben meer apparaten en hebben laboratoria, kennen mede daardoor meer, hebben betere begrippenapparatuur in gebruik dan ik, enzovoorts. Het spreekt vanzelf dat die mensen niet in contact moeten worden gebracht met mijn teksten (← gedachten); dat zou zonde van hun txaenz zijn.

Nee, mijn gedachten (→ teksten) passen bij lezers van mijn niveau.

TENZIJ, de doordachtere mijn onderwijzer is, of de minder doordachte mijn leerling.

Het organiseren van gesprekken voeren
De lezer van mijn niveau en ik moeten met elkaar in gesprek kunnen komen – daarvoor is dan organisatie nodig. Waarom is er bij (wedstrijd)sporten voor vrijwel alle niveaus waarop het spel te spelen is, wel een club, wel een competitie, gelegenheid tot spelen dus, en voor het voeren van gesprekken helemaal niet? LET WEL, debatteren en discussiëren, daar zijn nog wel clubs voor, maar dat zijn dan ook gewoon takken van wedstrijdsport. Die mensen zijn met elkaar bezig om te winnen en om het plezier dat ze hebben in vechten en in zich rangschikken naar deze of gene vaardigheid. Ze zijn in een voetbalsituatie, ze “wedstrijden”. Daar heb ik geen behoefte aan. Zich rangschikken naar vaardigheid, dat doen aanvankelijk bruikbaren, knechten, teneinde het hun gebruikers gemakkelijk te maken de beste van hen te vinden. Die beste krijgt dan de gunst verleend, zijn (c.q. die) heer te mogen dienen. Dit, zich in competitie rangschikken, hebben velen ‘leuk’ leren vinden.

Elke civilisatie is een gevangenis,
waarin mensen uit diverse culturen, zitten opgesloten.

Derde groep verleners van het voorrecht: de bewakers van de rust (= de schijn van vrede)

Dat feit kennen alle aanwezigen, maar het is niet overal toegestaan dat kennen onder woorden te brengen, uit te zeggen en publiekelijk te bespreken.
Stel dat een Koerd in Turkije dit zegt. En hoe was dat ook weer met die Basken, en hoe met die mensen die in Frankrijk Nederlands als moedertaal hadden, en zo voorts. Er staan hele boekenkasten vol met voorbeelden van hoe kinderen het regime en de cipiers van de civilisatie leerden kennen op school. Daar slaat de civilisatie toe, op z’n laatst – als het thuis al niet gebeurd is, via het bevaderen, in onderscheid van het bemoederen.
Wat gebeurt er als het regime verslapt en op het Turk-zijn niet meer trots te wezen is, nu Koerd-zijn ook wat positiefs is? En wat als het Frans niet meer DE taal is, maar een taal. Let wel: als het dat voor het kind is, dat het Frans in de wereld EEN taal is, dat valt niet te voorkomen, maar wel in school, waar het kind mores geleerd moe(s)t worden. Hier te lande: moest, met die s er in, verleden tijd. Achting voor – nou, verdraagzaamheid jegens – alle culturen, die nu daardoor ook ineens hun naam met een kleine letter geschreven krijgen en geen grond meer kunnen zijn voor trots. Want trots is nou net, het neerkijken op dat waarop die trots niet berust, en op wie ‘dat’ niet heeft.
Die toestemming om te bespreken is niet gratis. Het kost trots (‘Nationalstolz’) en het gebruik van het woord ‘waarheid’ voor deze of gene religieuze doctrine. En ook deze geëiste verdraagzaamheid en ‘de democratie’ worden bespreekbaar.
Vandaar dat die toestemming in feite uitblijft. In de ouderwetse en onvrije landen openlijk en door censuur. Hier wegens onverkoopbaarheid, waarbij het overaanbod van ‘pulp’ alles overstemt, onhoorbaar maakt, ook die pulp zelf.

Geen wereld voor het gebruik van de hersens

De bewakers van het niveau en de bewakers van de rust hebben het beide gemakkelijker nu de aandacht kan worden afgeleid.
De hedendaagse bewustzijnsindustrie zorgt ervoor

  • dat er geen gedachtewisseling op enig niveau in het publiek plaatsvindt, en
  • dat de culturen en religies uitgeleefd worden in gesloten groepen.

Iedere groep krijgt zendtijd op de radio. Wie voodoo-rituelen of hekserij willen bedrijven, worden beschermd tegen huisvredebreuk en wie er voor naar Noord-Oost-Afrika gaat, kan daar ongestoord haar/zijn dochtertje laten verminken. Dat is nog niet zo geregeld als ‘seks met kinderen halen’ in het verre Oosten. (Of wel? Ik mis tenslotte ook veel berichten.) Bericht: ze hoeven er niet meer het land voor uit.
Er zijn tegenstanders, jawel. Maar het zal er toch nooit van komen dat meisjes onderzocht worden, kom nou. Hun lichamelijke integriteit zal door dik en dun door topadvocaten worden verdedigd tegen wie hen willen beschermen. Dat verwacht ik, nu kijken en luisteren. Het valt mee, er komt controle. Of, ik blijk het juist voorspeld te hebben, en dat is ook leuk.

Het misleidende “we”
‘We’ moeten er niet aan denken dat ouders wier kind verminkt werd, de dader zouden aanvallen, zo doende het recht in eigen hand nemend. ‘We’ zijn beschaafd. ‘We’ moeten er niet aan denken als bijvoorbeeld wedergeboren christenen en neonazi’s hun ongenoegen zouden gaan uiten bij ‘onze’ andere minderheden.

Het is een uiterst interessante vraag wat ‘we’ hier betekent.

Het bijeen horen binnen dat ‘we’, betekent niet zoveel meer dan ‘ruimtelijk bijeen zijn’, in elkaars land wonen.

  • Een gezamenlijke taal?
    Vergeet het maar.
  • Gezamenlijke begrippen?
    Heel weinig.
  • Gezamenlijke begrippensystemen, besprekingswijzen, manieren van opvatten, manieren van “omgaan met”?
    Vrijwel geen.

Het lijkt wel alsof het binnen het gebied van het met elkaar omgaan, zo is: als iemand iets zegt dat waar is, is dat zijn mening, gelijkwaardig aan elke andere mening ter zake.
‘We’ zijn democratisch en deze “zijn mening” zullen we meewegen, zwaarder naar er meer aanhangers van zijn.
Als iemand iets waars zegt over iets buiten het met elkaar omgaan, dan ligt de zaak natuurlijk anders.
Maar toch, die stilte staat mij niet aan, die stilte tussen de gewone, niet vertegenwoordigende, mensen.

De hieruit volgende vraag luidt dus:
Wie organiseert er nou eens (en hoe) dat er voor het gebruik van de hersens – als kennend en besprekend brein, in onderscheid van als informatiedrager, want daar zijn al kwissen voor – een ‘wereld’ komt?
Zoals de sportwereld er is voor het gebruik van spieren en ondersteunende organen – waaronder niet in de laatste plaats, ook de hersens; ja kom, ik dek mij wel in, hoor.
Overigens zou ik ook wel wat voelen voor het georganiseerd zien worden van een tegenhanger van de sportwereld voor het gebruik van de handen.
Ik weet uit ervaring dat het erg leuk, lonend, positief, is om – tot op het niveau dat je op eigen initiatief afhaakt – te leren werken met je handen – plus gereedschap, plus machines, plus materiaal. Leer bewerken en op een laag niveau timmeren, heb ik zo geleerd.
Dat was leuk, maar – heel vreemd – dat soort ‘les buiten schoolverband’ moet dan ineens ‘welfare werk in het kader van revalidatie’ of zoiets, zijn. Zo’n beperking geldt toch voor sport ook niet, waarom dan wel voor denken en wel voor handwerk?
Kijk, “vroeger, in de jaren zestig”, mocht je zeggen dat ‘het systeem’ het uitblijven veroorzaakte van zulke alternatieven naast ‘de  wedstrijdsport’. Wedstrijdsport is het geritualiseerde vechten, het zich inzetten voor niets – doelpunten en records zijn niets, ook al is er een foto van en zijn ze genoteerd – en zich rangschikken.
Niet dat zulk een toeschrijving het mij helderder maakte, maar het schold lekker snel weg. En dat lucht op.

Wat publiceren?

Eerst maar, wat niet. Ik wil niet navertellen wat ik ooit hoorde en niet vertellen wat ik me herinner. Ik schrijf al vele jaren veel uit van wat me aan tekst invalt, aanvankelijk vooral naar aanleiding van verbazing en ergernissen. Als ik iets las of op televisie zag of hoorde, had ik die ergernis en die verbazing, maar niemand om daarmee onmiddellijk lastig te vallen. Daarom schreef ik maar uit wat mij inviel. Een nette methode.
De volgende keer dat het verschijnsel zich voordeed, herkende ik het. Maar de verbazing en de ergernis bleven uit, die waren verwerkt.
Het schrijven aan betrokkenen waarover je je verbaast of zo, is totaal zinloos, want zonder gevolgen ter zake. Dat is ononderbroken waar te nemen aan de hand van die paar per duizend ingezonden brieven die ooit geplaatst/gepubliceerd worden.

Hier is een belangrijk punt!
Als – zoals hier bij ons tegenwoordig – iedereen zijn mening mag geven,
overstemmen al die stemmen elkaar, en
gaat er geen druk van uit op de betrokken aangesprokenen.

Van verschijnselen naar wereldbeeld
In de loop van de tijd werden de dingen waar ik ‘als hoorder over struikelde’ tot incidenten, tot voorbeelden van algemener verschijnselen.
Voorbeeld: ik herinner me nog hoe ik een tv-presentatrice een keer zag watertanden bij het zien van diamanten. Later merkte ik op hoe er merken van kleding en horloges werden genoemd, terloops, maar met bewondering, als de gasten in een talkshow werden geïntroduceerd. BEWONDEREN, van duurs. Dat was het dus. Dat wordt voorgedaan, dus onderwezen. Ik vermoed dat ze daar niet eens voor worden betaald. Ze spelen dat bewonderen bewonderenswaardig goed, of ze menen het echt.
Maar goed, voor mij blijft er van al die voorbeelden alleen dat deeltje BEWONDEREN voor de legpuzzel ‘HOE DE WERELD IN ELKAAR ZIT’.
Nou, dat is niet opzienbarend. Geen van die stukjes is opzienbarend. En het in elkaar passen van die stukjes leverde me dan ook slechts een wereldbeeld op, een manier van bespreken van wat ik zie, een stuk verwachtgereedschap.

Dat verwachtgereedschap, dat wil ik nu tonen, aanreiken, doorgeven,
omdat ik achteraf wou dat het mij vroeger was aangereikt.

De stukjes – de verschijnselen – konden niet geheim worden gehouden, uiteindelijk. Iedereen toont zoveel mogelijk wat zijn tegenstander geheim wil houden, dat levert openheid. Maar, als je de stukjes aangereikt krijgt en erbij hoort dat het stukjes zijn van een geheel, dan komt menigeen er toch toe die puzzel te maken. Dat wil zeggen, dit/zijn gereedschap in elkaar te zetten. Het vreemde van dit gereedschap is dat het als het ware zichzelf gebruikt. Het brein dat dit gereedschap heeft, gebruikt het gegarandeerd en dat geeft nut (txaenzbesparing met name).
Dat is wat ik nastreef met mijn publiceren. Dat wil zeggen, met deze website.

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This