Jaap Schot, 11-19 november 2002
Om het volgende lange opstel een beetje ‘te plaatsen’ te maken, het volgende: het hele betoog volgt uit het al oude inzicht dat wij, de lezer en ik en de mensen om ons heen, dieren zijn, die geworpen zijn in een stal, tussen het gebruiksvee: de os (verminkt dier) en de ezel. Hoeveel luxe we ook later ter consumptie beschikbaar krijgen, we blijven binnen de civilisatie, buiten de natuur, waarin we van nature thuishoren, passen qua aanleg. We kunnen deze aanleg echter niet uitwerken in de vrije natuur, we groeien niet op in het wild.
Dat blijft wringen. Naast die natuur en die civilisatie waarin we als evenzovele stuks vee (gevangen) gehouden worden en gebruikt, zijn er nog restanten van de culturen (het langs familierelaties geregelde bij sommige anderen horen en sommige ‘dingen’ vinden, met andere woorden: niet natuurlijk vastliggende, dus aangeleerde, gedragsdeterminanten hebben).
Tussen cultuur, natuur en civilisatie woedt binnen in iedereen een ononderbroken, onbeslist blijvende oorlog. Het is zaak deze oorlog op te merken en partij te kiezen voor DE (= jouw) natuur. De betrekkelijke waarde van de culturen is ons duidelijk gegeven: we zien er immers zoveel naast elkaar en kunnen, vooral zeer gemakkelijk bij die culturen die niet de onze zijn, zoveel onzin helder opmerken, onderscheiden, begrijpen, benoemen, beschrijven en bespreken. De levensgevaarlijkheid en leegte van de civilisatie is beschreven en vult delen van bibliotheken, evenals de lofzangen op de civilisatie en de propaganda ervoor dat doen.
Meedoen aan de civilisatie [ = mee rangschikken en mee streven naar het overtreffen van (de) anderen en van de eigen eerdere prestaties dus] levert nooit rust, nooit vrede, nooit verzadiging. Wie zich in dat spelen goed voelt, die zeldzame winnaar, heeft niets aan mijn teksten. Die teksten zijn voor anderen wellicht bruikbaar (om er begrippen en technieken uit te halen en voor zichzelf in eigen leven te gaan gebruiken).
Wij, de lezer en ik en alle mensen om ons heen leven onder voortdurende afleiding, verstrooiing, reclame en propaganda. Naast ons werk en naast wat wij nodig moeten doen.
[Werk, dat is wat we onder dwang, voor geld, om den brode moeten doen, hoewel het voor onszelf onnodig is. ‘Om den brode’, vanavond zei nog een deskundige voor tv: als voor de overgrote meerderheid der bevolking de honger voorbij is, dan noemen we het land welvarend en is het buitengewoon moeilijk voor lage lonen grote productie te maken. Democratisch krijg je daar de macht niet voor verleend, om de lonen zo laag te houden, de geldvoorraden in zeer weinige handen.
Voor de lezer en mij is (was) de dwang er, maar kreeg nauwelijks aandacht. Ooit gaan werken na de studie, de opleiding, was en is zo vanzelfsprekend voor vrijwel iedereen, dat er geen gesprek gevoerd werd over het alternatief ‘leven van de omgeving, zoals Robinson Crusoe dat moest doen, zonder enige bezigheid met een ander te (kunnen) ruilen’. Die gelegenheid om ‘als Robinson C. te leven’, is een fantasieproduct. Leuk hoor, maar wel heel kort en heel oppervlakkig echt een onderwerp om het over te hebben.
Iedereen ruilt ontelbare bezigheden tegen ‘zijn’ werk en dat kán, moeiteloos, doordat er geld in omloop is. Dat is zó gewoon, dat we er over heen kijken, we hebben het alleen nog over
* De hoeveelheid geld die wij krijgen voor wat we doen (als we nuchter kijken, is dat voor ons soort mensen nauwelijks ooit een echt probleem) en
* De aard van ons werk, nauwkeuriger: of wij het (nog) inspirerend, gezellig, leuk, nuttig, zinvol, boeiend, kortom ‘positief’ vinden. Anders gezegd: kunnen we er onze ogen nog bij open houden, boeit het ons voldoende om de collega’s en de werkomgeving en dat geld en het weer waar we doorheen moeten, bijzaken te laten zijn: voor ons gevoel, in onze ervaring?. (Terzijde: als onze collega’s door hun gedrag ons van het werk afleiden blijkt daaruit dat zíj niet ‘lekker geboeid aan het werk zijn’. Het zegt weinig tot niets over hun karakter. Zonder door zijn werk geboeid te worden op de werkplek aanwezig te moeten zijn, maakt van vrijwel iedereen een hinderlijke zeikerd voor zijn collega’s en na afloop voor zijn huisgenoten. Hinderlijke collega’s zijn vaak: lui die hun gevangen gehouden en gebruikt worden in deze, ‘onze’ civilisatie voelen, ervaren. Zelden realiseren ze zich wat hen overkomt en ze geven, in plaats van zich ervan bewust te worden, hun ongelukkigheid door naar wie in hun buurt zijn. Ze kunnen dat onder andere doen door te gaan pesten (‘mobben’ / ‘mobbing’ heet dat op de werkvloer dan ineens), maar ook door duidelijk het ongeluk binnen in zich te houden en moe te worden en lusteloos en op deze of gene wijze lijfelijk ziek. Kwijnen heet dat.]
Het in ‘specialismen’ opdelen van ‘alles wat er gedaan moet worden’ is werkelijk niet verstandig door een alternatief te vervangen. Het is zó verdedigbaar om piloten en chirurgen te hebben met voortdurende opleiding en recente ervaring, dat het lijkt alsof het onzinnig is daar over te praten, te spreken, te denken. Ook is het duidelijk dat het wegwerken van de gevallen herfstbladeren in de straten in de stad door enkele mensen met veegwagentjes en zo gedaan wordt en het niet zo is dat iedereen geacht wordt iedere dag een handjevol blaadjes mee te nemen naar huis om ze in de biobak te dumpen of op zijn bloedeigen composthoopje. Oh, dit alles is zo duidelijk.
Maar: er zijn inkomensverschillen en niet elke baan past bij degene die ze (deze baan dus) ‘heeft’. Moet dat dan, dat passen van ‘de baan’ aan ‘wie ze heeft’??? Kán het wel???
Antwoord: De lezer en ik, wij zíjn beiden iets. Ik ben bijvoorbeeld in hart en nieren leraar: dat wil zeggen: ik interesseer me geen lor voor de ander, tenzij die mijn onderwerp zou zijn, wat vrijwel nooit het geval is. Ik ga, waar de ander bij is, zeer goed zichtbaar bestuderend en besprekend en meta-besprekend om met mijn (ons) onderwerp. En als ik iemand thuis heb, een monteur of zo, ben ik nieuwsgierig, beter: leergierig: ik ben dan de ideale leerling, die aandachtig kijkt en vraagt. Bestuderen, hanteren, onderscheiden en benoemen en weten wat je aan het doen bent, en de ander daarbij, bij dat álles, betrekken, dat is mijn lust en mijn leven.
Die ander zal, als hij de ideale leerling / ander is zelf (door vragen) aangeven waar zijn belangstelling ligt. Dat is zijn zaak: ik heb geen plan met die ander. Die ander is net als ik een vermenigvuldigingsproduct van ‘zijn aanleg’ maal ‘wat hem overkwam, wat hem aangedaan werd, wat hij, – door het functioneren van zijn apperceptieve massa zoals die daar dan was -, mee máákte’. Hoe ouder iemand wordt, hoe meer ervaring (apperceptieve massa) hij heeft en hoe meer hij ‘mee maakt van’ wat hem overkomt (inclusief aangedaan wordt). Hoe meer hij mee maakt = bijdraagt, door interpretatie en verwerking daarvan. Zijn situatie maakt uit zijn omstandigheden.
Ieder van ons is een toevalsproduct (A maal B): van ‘zijn genen / aanleg’ en ‘wat hem overkomen is / apperceptieve massa / aangeleerds.
Zowat de stomste fout die we maken kunnen is onszelf (dat toevalsproduct) heilig (laten) verklaren: een passende omgeving, inclusief ons lovende omstanders eisen (of zelfs maar verlangen). We maken ons dan namelijk afhankelijk en vrijwel zeker ongelukkig.
Een even stomme fout is: iets anders willen zijn dan wij zijn, want dat kán niet. We kunnen toevoegen aan onze apperceptieve massa, enigszins kunnen we dat richten door leerzame omgevingen te zoeken en oplettend te zijn, dan overkómt het ons dat we leren. We kunnen niets geleerds uit ons weg wissen. Als we lang genoeg ergens niet aan denken, verleren en vergeten we het, zoals ik mijn Frans en hoofdrekenen verleerd en vergeten ben.
INSPIREREND VERHAAL.
Bij ‘leraar zijn’ over mijn eigen onderwerpen kan ik moeiteloos een inspirerend verhaal vertellen. Dat inspireert omdat het bij mijn spirit past. Die toevallig in míj terecht gekomen (ontstane) spirit was er voor dat verhaal, eerder dan dat verhaal. Toen ik leraar wás, ging dat inspirerende verhaal schijnbaar over die baan. Nou, nee dus. In feite deed ik die baan niet op de manier waarop de geciviliseerden die baan in een robot-computer zouden hebben laten programmeren. Die báán was een ‘lopende band baan’: ieder jaar komt er een nieuwe groep studenten langs, die dezelfde bewerking moet ondergaan als de vorige groep. En zo heb ik nooit gewerkt. Ik heb niet jaar na jaar hetzelfde onderwerp ‘in studie’, dat is: bezig mij bezig te houden. Want let op: het onderwerp trekt mijn aandacht.
Juist omdat ik mijn werk niet ‘goed’ (= zoals die robot-computer) deed, was ik zo gelukkig in mijn baantje, zodra en zolang ik les kon geven (was dus: ‘mezelf kon zijn’, ‘mijn zó-zijn kwijt kon’). Het is toch nog vele jaren goed gegaan. Mede omdat het de ‘bazen’ in kwestie totaal niet interesseerde waaróver zij de leiding hadden (kwalitatief, wel financieel – kwantitatief en voor wat betrof het aantal ondergeschikten en het opleidingsniveau van die lieden).
Twee vragen dus:
1. geeft dit baantje mij ruimte voor mijn zelfzijn en wat houdt dat zelfzijn precies in, wat is het verhaal over mij?
2. wat blijkt uit het gedrag van mijn collega’s: a/ wat is het verhaal over hún zelfzijn en b/ blijkt dat ze dat hier wel/niet kwijt kunnen?
HEILIG MOETEN (achten, onze apperceptieve massa van de juristen).
Juristen zijn die vreemde wezens die, terwijl ze noch psychologen noch theologen zijn, de apperceptieve massa in ieder van ons heilig verklaren. Als woordvoerder van Keizer Kiezer de Stemgerechtigde, de Soevereine Koopkrachtige verklaren ze ieder van ons tot houder van een onaantastbare apperceptieve massa (díe werkt als beslismachine in ons). In feite is die apperceptieve massa een toevalsproduct uit het systeem, samengesteld uit steeds dezelfde deeltjes, uit het heilige systeem, maar met in ieder van ons weer andere toevallige schikking. Een caleidoscopische schikking = zoals die van de glimmende stukjes glas in dat stuk speelgoed. Het toeval maken ze ook al heilig.
Jiddu Krishnamurti vertelt ergens dat hij voor zichzelf, – een stokje een tijdlang als een heilig voorwerp behandelend -, aantoonde dat ‘het werkt’, dat ‘als heilig behandelen’ van een ding. Op den duur vond hij zelf het ding heilig geworden.
Met andere woorden: wij zien nu dat wij onder een regime gevangen gehouden worden waarin wij om ons heen voortdurend gesuggereerd horen dat ons toevallige zo-zijn heilig is, onaantastbaar, dat het ons voorrecht is die heiligheid te mogen léven, het heilig achten, respect ervoor ook van anderen mogen eisen en aan anderen moeten geven. Dat is niet moeilijk te zien: we laten iedereen in zijn waarde of we deugen niet. Wij achten ons zo-zijn heilig of we hebben (“lijden aan”) gebrek aan zelfrespect. We moeten voor onze meningen opkomen, ruimte scheppen, we moeten ze (“ons” heet dat dan ineens) laten gelden. Verlegenheid en timiditeit worden niet gepredikt. Veel van die meningen, neigingen en opvattingen zijn parasitair, niet anders en niet meer ‘van ons’ dus, dan de vlooien op mijn kat ‘van hem’ zijn.
En: nu maak ik een rare volzin, die alleen hier begrijpelijk is en die de juiste aanwijzing naar de zaak bevat: bij die vlooien moet de kat nu een passende baan (omgeving) zoeken. Tussen andere katten met heilige parasieten en onder een algemeen krabverbod.
Doorgankelijk zijn kun je nalaten, dat kost je txaenz, maar ondoorgankelijkheid voor ‘druk’ is de hoogste eer en deugd van iedereen die met een kind omgaat: iedere Moeder, iedere Vader, iedere Onderwijzer, iedere Leraar is ONDOORGANKELIJK. Doorgankelijken die deze plaatsen innemen verliezen de hoofdletter.
Dan gaan we eerst nog even door over hoe het komt dat we (qua apperceptieve massa, dus als ‘Koning Klant met de smaak’ en als ‘Keizer Kiezer met de meningen’) zijn zoals we zijn.
De natuurlijke aanleg van de mens is die voor ‘vrij zijn’ en ‘zelf doen’, net als bij paard en olifant. Wat dit kind overkomt is: opgroeien tussen gebruikten onder een regime. De krachten die het regime uitoefent op de ouders en onderwijzers en op al die anderen waarvan het kind het gedrag ziet en daarvan leert, – dat leren overkómt een mensenkind -, die krachten werken via die ERVOOR DOORGANKELIJKE anderen ook op dit kind. Het lijkt alsof die krachten, die meningen, die angsten, die voorkeuren, die teksten, die begrippen, die wereldbeelden UIT DIE ANDEREN KOMEN. En omdat er verschillende meningen, angsten, enz. uit verschillende mensen komen, niet uit iedere oudere ander dezelfde en/of in dezelfde combinatie, daardoor lijkt het alsof die mensen de oorsprong van hun meningenpakket (enz.) zijn.
Bij nader inzien spreekt de tijdgeest door hen heen.
[De Tijdgeest, een raar zelfstandig naamwoord. Bedoeld is dat de mensen vooral als napraters en meepraters blijken gefunctioneerd te hebben. Als wij teksten uit de 19de eeuw in Duitsland lezen, dan kunnen we die teksten daar ‘plaatsen’. Niet door de taal, maar door de begrippenapparatuur en de botsende meningen, dus ook in vertaling. En zo is het met ieder boek. De deskundigen en ook wie met vergelijkende computerprogramma’s zulk een tekst analyseren, kunnen heel goed ‘plaatsen’. Oorspronkelijkheid is ver te zoeken, de tijdgeest van toen loeide door hen heen, de tijdgeest van nu loeit door mij heen. Ik vind dat erg leuk om te zien en daardoor valt het mij in anderen én in mijzelf op.
Niet tegen vechten, laten loeien.
Het onbenul waarnemen, niet bestrijden.]
In de afgelopen 15 jaar waarin ik heb uitgeschreven op computer wat mij inviel, kwamen allerlei tijdgeestonderwerpen aan de orde, drongen zich, langs buiten op. Als ze er geweest en herkend waren, waren ze ook uitgewerkt. Zoals de openbare bibliotheken hun boeken over ‘het milieuvraagstuk’ en ‘de anti atoom beweging’ opeens massaal verkochten, zo vielen zulke onderwerpen ook bij mij, na het enige tijd uitschrijven erover, gewoon weg. Om nooit weer terug te komen., anders dan als voorbeeld van ‘iets dat geweest is’, ‘iets dat ik ‘gehad heb’’. Vaak loeit de tijdgeest er over door, maar niet meer via mij.
Het is niet moeilijk zelf voorbeelden van dit soort onderwerpen te vinden. Echte langbranders zijn onderwerpen als ‘rein en onrein voedsel onderscheiden’ (dierlijk vet is tegenwoordig zo onrein hier voor heidenen als de varkens voor de joden en islamieten). Dat soort geloof geeft de mensen een suggestie:bewust, als verstand, als apperceptieve massa, vat te hebben op hun gezond blijven. Gezond blijven of ziek worden en al of niet genezen, is HET gebied van machteloosheid voor de mensen die als vee gehouden worden, zowel als voor de mensen die op een oogst zitten te wachten, vrezend voor oorzaken van misoogsten. Wij, hier tegenwoordig, zijn terug in de situatie van de vroege jagers en verzamelaars: we hebben her en der dit en dat uit de onmetelijke voorraad schijnbaar/blijkbaar eetbaars, waar je niet ineens dood van gaat, c.q. ziek van wordt. De supermarkt is voor ons wat de natuur was voor die mensen. Nergens was zekerheid te krijgen over de uiteindelijke schadelijkheid of onschadelijkheid van dit of dat schijnbaar / blijkbaar eetbaars. Veel vals alarm en veel geloof is er nu. [Was dat er toen ook??]
Geen betrouwbaar eigen onderzoek kunnen wij doen: gedoemd zijn wij anderen te vertrouwen, in berichten te geloven of toch enige onrust te blijven voelen bij ongeloof.
Wat zou toch het voordeel zijn geweest voor al die vertellers van al die onware verhalen, waar de middeleeuwen bol van stonden. Waarom vertellen mensen door wat ze niet zelf onderzocht hebben? Wie betalen er hoe voor vals alarm? [In ieder geval óók de geneesmiddelenverkopers, vooral die van profylactische (voorkómende) middeltjes.
SAMENVATTEND: die heiligheid is bedrog. Iedereen treft zich aan, behept met een apperceptieve massa, waarin begrippen, opvatgewoonten en emotionele associaties zitten waarvan de herkomst eventueel nog wel op te sporen is, maar waarvan vooral duidelijk is dat er ontelbare anderen zónder leven en nog gelukkig en gezond ook. Kortom: wat voor reden kan ik hebben om die rommel voor míj ineens geldig te achten en waardevol en te verdedigen en te verrekenen in mijn gedrag. Rommel is het, dat blijkt. LEVEN kan ook zonder, ik zie dat als ik om mij heen kijk.
Voor wat niet iedereen hoeft, zie ik voor mij ook geen reden. Wat vrijwel iedereen al doet, daarvan kan ik vrij nemen, ze zullen mij niet missen. Oh, op deze korte regels zal iedereen enkele uitzonderingen kunnen vinden. Laat mij totaal koud. Als er íets is waar ik niet aan mee doe, dan is het debatteren. Dat, debatteren, vind ik ronduit totaal geen txaenz van míj waard. Als (c.q. waar, in gevallen dat) wat ik zeg waar is, goed beschrijft, hoef ik het niet te verdedigen. Waar het niet klopt, kan en wil ik het niet verdedigen. Iedereen moet vooral zelf zijn waarheid vinden. [‘Zijn’ is hier: ‘hem zintuiglijk en anderszins gegeven’.]
Laat ze toch praten met hun “wij moeten”, voeg je niet bij dat ‘wij’, niet bij en in ‘de mens’.
Ik wil met deze regels om met de eigen normen en waarden, de verplichtingen die ik voel om te gaan alleen maar aanwijzen dat menigeen veel zwaarder last als ‘de zijne’ heeft leren zien, dan hij ooit, gezien zijn maatschappelijke, hem verschafte en gelaten mogelijkheden, zal kunnen dragen.
Wie deze benadering van ‘opgelegde lasten’ met meer historisch gezag beladen tot zich wil nemen, kan dat doen door in het Nieuwe Testament te lezen wat Jezus hieromtrent in de mond wordt gelegd door de evangelisten.
Menigeen zal zeggen: maar zo zwaar als de wettische joden van toen daar worden, werden en zijn wíj toch niet belast? Zij hadden tien geboden en zes honderd zoveel (of zo) wetten en voorschriften. Wíj toch niet?!.
Als we van de gewone mensen eens nagingen aan hoeveel voorschriften [van kleding, schoeisel, kapsel, wonen, automobiel zijn, gezondheid, weten wat er aan de hand is met de bekende Nederlanders, enz. enz.] zij menen te moeten voldoen en waarop ze worden aangevallen van opzij, dan zouden we een onaangenaam lange lijst krijgen.
En daarnaast hebben ze nog heel veel werk aan het [- hun eigen “identiteit” genoemde -] toevallige zo-zijn van hun apperceptieve massa (= het geheel van nawerkende sporen en ‘littekens’ van wat hen overkwam).
Ja maar, waar zouden ze hun txaenz aan moeten besteden, indien niet aan die onzinnigheden? ‘t Is wel een vraag, maar geen waar ik enige waardering voor op kan brengen. De culturen verdeden en verdoen hun overtollige txaenz aan ‘feesten’, met name datumfeesten. Daar zul je mij ook niet lovend over bezig vinden of aan mee zien doen.
Ze zijn niet verlost. O.K., dat is een ding, maar: ze bespréken hun situatie zelfs niet passend, niet verhelderend. Ze bespreken hun situatie überhaupt niet objectief. [Objectief = onbetrokken, onpartijdig, onbaatzuchtig, zo als een vreemde dat van buitenaf zou doen.] Ze bespreken hun situatie van binnenuit. Ze zijn als voetballers, die weten wie de bal heeft, maar niet beseffen dat ze ‘maar’ aan het spelen zijn en zich onnodig opwinden en inzetten. Ze zijn als amateur-voetballers, ze worden voor al die inspanning, drukte en blessures nog niet eens betááld, ze werden en worden er niet toe gedwongen om den brode. Ze doen wat ze doen, ze beperken zich zoals ze zich beperken en ze maken zich druk en moe zoals ze zich druk en moe maken, omdat / doordat ze geen afstand nemen van hun verleden en de sporen in hen daarvan. Ze “denken” dat ze dat ZIJN wat er (toevallig) van hen geworden, uit hen gegroeid, is: suggestibele, van opzij door (nu ja: via) de anderen bestuurde tot dingen gereduceerde ‘onspeels spelende’ groeisels uit kinderen.
DAT IS DE KERN VAN DE ZAAK.
Via hun apperceptieve massa worden ze, langs binnen, van buitenaf, door hun omgeving, gestuurd, aangedreven, bestuurd, gebruikt. Wat bij een trekpop de touwtjes zijn, is bij de mensen de apperceptieve massa. Daarlangs nam en houdt het systeem greep op hen. En dat ‘langs binnen’ gebruikt worden noemt men vanuit het systeem: het recht zichzelf te zijn. Waarbij ‘zelf’ = ‘apperceptieve massa’.
Apperceptieve massa, een toevalligheid dus. En dit, met dwang zó (soeverein dus) laten zijn van ‘de consument’, veroorzaakt dan dat ‘de samenleving’ niet maakbaar is en zij die dat vaststellen / opmerken suggereren ons dat zij een natuurwet formuleren. Wat niet het geval is.
Geen dier (geen mens in dit geval) gaat ‘vrijwillig’ mee spelen in de civilisatie. Dieren zijn verzadigbaar. Als ze volledig en harmonieus kunnen functioneren doen ze dat en genieten van de lust die verzadigen en de rust die ‘verzadigd zijn’ hen geeft.
Slechts als gevangene doet men kunstjes voor diegenen die het nodige kunnen onthouden en verstrekken. [Denk aan en/of zie: Skinner en zijn ratten en duiven.]
Deze gevangenschap wordt door geen enkel dier geaccepteerd, zodra er ontsnappen mogelijk is, wordt er ontsnapt. De Joden uit Egypte, Spartakus, de negerslaven het oerbos in Zuid-Amerika in. Duizenden voorbeelden, overal. Nu is het aardoppervlak vol, maar verspreid vindt dit ontsnappen nog steeds plaats, zelfs in deze brute ruimtelijke vorm: zich verwijderen, vluchten.
Een andere vorm (van ‘de civilisatie verlaten’) vonden reeds de monniken van alle civilisatiereligies en (de) protestanten pleegden het verdienstelijk te vinden ‘te leven als een monnik zo luxeloos, zo onverslaafd, maar gewoon midden tussen de gebruikende en gebruikte mensen in de wereld wonend en werkend: ‘innerweltliche Askese’ ’ . Protestanten gooiden de bijbel niet alleen niet weg, ze lazen die zelfs zo zorgvuldig als de Joden ‘lern’den. Het ongewoon rijke begrippenapparaat dat uit dat ‘lernen’ / bestuderen aan het brein ter beschikking komt, maakte hen zeer, zeer weerbaar.
Niets is zo intens dom als het weggooien van begrippenapparatuur (onderscheidingen, namen, verhalen, voorbeelden, vergelijkingen). Bijna net zo dom is
* geloven dat [en/of het van enig belang achten óf] de verhalen ‘echt gebeurd’ zijn,
* geloven dat de goden echt bestaan [zouden hebben],
* geloven dat die mensen onzin spraken omdat ze, minder feiten kennend, deze feiten in een andere theorie opborgen (= makkelijk in een schijnorde te onthouden maakten): bijvoorbeeld in die theorie van de platte aarde en/of in die theorie van de aarde in het middelpunt van ‘het heelal’.
AFWIJZEN.
Die voortdurende afleiding, verstrooiing, reclame en propaganda waaronder wij hier nu leven, wijs ik af. “Afwijzen HOE doet men dat, in dit geval?” is dan de tweede vraag na “Waarom?”.
Eerst dus: waarom?. Omdat ik ettelijke malen de hele bijbel (zonder uitleg of commentaar) van voor naar achter thuis voorgelezen gekregen heb als lerend kind. Daar houdt een mens wat van over. Van die ‘noties’ als ‘werken is de straf voor de oerzonde’ [het boek Genesis] en ‘je een koning ‘boven je’ wensen (bijvoorbeeld ‘Koning Klant’) is buitengewoon onintelligent en strijdig met het juiste geloof.’ [het boek Samuel].
En dan: HOE? Als mijn geheugen mij niet bedriegt dan was het ene Coué, rond 1900, die vertelde dat het nuttig was jezelf toe te spreken. Zeg dozijnen malen per dag, duizend dagen tegen jezelf wat verstandige welwillende mensen je zouden zeggen, als die van jouw situatie wisten en om jou heen leefden. Zodoende vervang je die afwezige goede, verstandige volksstam, die je mist, maar van nature nodig hebt, nodig hebt vanwege het in de loop van de evolutie zo geworden zijn van ‘de mens’: begaafd voor taalgebruik, maar als taalgebruiker een volksstam van taalgenoten om zich heen dan ook nodig hebbend. “Het is niet goed dat ‘de mens’ (enig mens) alleen zij”, God zegt dat ergens (zie Genesis) en de psychiaters krijgen diegenen bij zich, vragend om advies, die extra lijden onder dat alleen leven, dat deze (‘individualiserende’) civilisatie ons allen afdwingt. Extra lijden zij, vanwege het feit dat zij toevallig belangrijke, moeilijke beslissingen moeten nemen, en: daar anderen bij nodig merken te hebben. ”Vervang je stam door zelf te voorzien in wat je van hen zou horen, idealiter.” Het probleem is niet dat de mensen in kwestie de oplossing niet ‘zien’, hun probleem is ‘het alleen (zoals Robinson Crusoe op zijn eiland) moeten leven’ zij het tussen, en dus lastig gevallen door, ontelbare anderen, die vreemde vaak irritante voorwerpen zijn en blijven.
Het is uiterst ongebruikelijk dit zo te verwoorden. De feiten en ervaringen zijn algemeen en zeer gewoon. Maar zo zég “je” het niet. Je zegt het met een enorme omweg, zodat geen hoorder je kan verstaan als hij niet zelf ‘in hetzelfde oordeel is’, naast jou gekruisigd. Zo onduidelijk zijn is je plicht: want: anders wordt je uitspraak een waarschuwing. Een waarschuwing tegen ‘het systeem’, dat heilig is. De som van ons aller heiligheid.
Als je het duidelijk zegt, is dat geen probleem, je moet het alleen dan zó publiceren dat niemand het leest. Zo doe ik het.
Wat dan tot zichzelf te zeggen, zo vaak per dag, zovele dagen?
Voorbeeld van een antwoord: Zeg, hou jezelf voor:
“Ik ben een dier, een exemplaar van de diersoort ‘mens’. Genetisch ben ik mij en anderen een gegeven. Als genencombinatie kan ik leren en dat dóe ik niet, dat overkómt me: ik kan het niet nalaten. Konden mensen dat, dan had niemand ‘psychotrauma’s’. Wat ik idealiter, als mijn apperceptieve massa mij niet in de weg zou zitten, kan leren hangt af van mijn omgeving (inclusief omstanders / soortgenoten). Hoe mijn omgeving is, wat er in verandert, gebeurt en gedaan wordt, dat ligt niet in mijn macht om dat te bepalen. Ik kan zelfs niet kiezen of ik iets zal opmerken of niet. Ik kan niet leren wat ik wil.
Dat ik DE taal (de begrippen) van mijn omgeving leerde (opdeed) en dat wat ik meemaakte mij heugt (inclusief angsten en ongerustheden dus), is ook een gegeven, maar: DIE ‘SOFTWARE’ is toevallig en verplicht mij tot NIETS. Ik hoef niks onnodigs.
Luxe (= onnodigs dat bewonderd wordt, op bevel, al kijkt men over dat bevelkarakter van propaganda en reclame heen) maakt onvrij (verslaaft soms zelfs) en ongezond (de obstipatie van Lodewijk XIV, die zulk vezelarm luxe eten kreeg voorgeschoteld).”
Dat verhaal moet dus in korte spreuken worden opgedeeld.
* Ik hoef niks onnodigs.
* De wereld is hún speelveld, maar slechts mijn omgeving.
* Ik ben een vrij dier, geen stuk gebruiksvee.
* Ik ben van niemand, ik zit aan niemand vast.
* Ik eindig op mijn vel en met mijn dood.
* Wat voorbij is, is voorbij, ‘voorbijer’ en ‘voorbijst’ bestaan niet.
* Wat eenmaal voorbij is, is nergens meer oorzaak van of belemmering voor: het spoor is ongelijk aan hetgeen het spoor naliet.
* Ten opzichte van MIJ is ‘wat ik aanleerde’ toevallig, vreemd, tot niets verplichtend.
Het aanmaken van bij jezelf passende spreuken is ieders eigen taak. Het moet wel waar zijn, wat je jezelf voorhoudt. Waar, gegeven, niet: geldig, niet een ‘spelregel’: een norm, een wet, een waarde, een gewoonte.
Deze uitspraken horen bij verschillende situaties en gebeurtenissen (inclusief: aanvallen van anderen, mensengebruikers die jóu pakken). Deze uitspraken moeten daaraan vast verbonden worden (‘geassocieerd’).
Het gaat om wat waar is, dus: buiten spel, niet van de civilisatie, maar van de gegeven natuur. Geen maaksel, maar schepping.
Het (jezelf zo toespreken dus) helpt en werkt (veroorzaakt, in dit geval: bevrijdt) wel.
Afwijzingen waarvan? Antwoord: van vals alarm en leugen niet slechts, maar zelfs van meldingen. Van zelfs de suggestie of ondoordachte aanname dat wat mij zintuiglijk of anderszins gegeven is, een volledig beeld (of zelfs het waargenomen gebeuren zélf) is.
Wie meldt is zelf (als apperceptieve, interpreterende, beoordelende, waarderende massa) niet in de melding gewenst. De verbale melding is het vermenigvuldigingsproduct van ‘het opgemerkte’ maal ‘de gebruikte begrippenapparatuur’. Er wordt niets achtergehouden, er wordt niets toegevoegd. Dat is de ideale melding.
Interpreteren overkomt een mens, ook een melder, ook wie niet meldt, maar zo alleen als Robinson Crusoe, zijn omgeving verkent. Het is zaak op mijn zintuiglijke beperktheid en mijn begrippenapparatuur en de natuurlijke gehaastheid van mijn herkennen bedacht te zijn. Ook als ik alleen ben.
Wat ik anderen hoor zeggen (resp. wat ik aan tekst van anderen lees), daarbij kán ik die controle die gezien deze bedachtheid nodig is, niet uitvoeren. Ik moet zelf de verschijnselen in kwestie gaan opzoeken of ik moet geloven in de tekst, de ander vertrouwen.
Die bezigheden: geloven en vertrouwen wijs ik af.
Kan ik zonder geloven en vertrouwen leven (overleven)?
Aanvankelijk als baby, peuter, kleuter, schoolkind, zeker niet, maar daarvoor schonk God Moeder. En ook later niet in mij vreemde, nieuwe omgevingen. ‘De mens’ is een van de te waarschuwen diersoorten. Dat is een feit en het staat als natuurgegeven niet ter beoordeling (goedkeuring of afkeuring).
In de wereld, dat is: daar waar de civilisatie woedt, staan wij onophoudelijk bloot aan opzettelijk vals alarm van de zijde van soortgenoten die ten koste van ons (proberen te) leven, zoals in de natuur vele diersoorten ten koste van andere diersoorten leven. Door de overbevolking is er civilisatie, leven de mensen niet als één enkele diersoort, maar als waren ze diverse diersoorten, die ten koste van elkaar leven. Om te verduidelijken zou men van roofmensen en prooimensen kunnen spreken. Aan de juistheid en duidelijkheid van dit schema verandert niets in het geval dat alle mensen (zoals wij, de lezer en ik) in deeltijd roofmens én in deeltijd prooimens worden: ooit, als er ‘gerechtigheid’ in de wereld is, nooit dus.
Het schema blijft de verklaring voor het feit dat wij ononderbroken aan vals alarm bloot staan. Wij zijn DUS gedwongen in de regel alle informatie (alles wat we lezen, alles wat we horen zeggen, alles wat ons als bericht, als ware het een melding, in de vórm van een melding gebracht wordt) ongeschikt te achten om er in onze gedragskeuze rekening mee te houden.
En dan wordt het nóg erger: dat ik mijn gedrag kíes is slechts een suggestie vanuit DE taal, met name de zeer oude taal, die van ver voor de natuurwetenschappelijke. Die (natuur)wetenschappelijke taal werd expliciet uitgewerkt in reactie op duizenden jaren ondoordachte traditie, en daarna, in de civilisatie: leugen, fantasie, propaganda en veelvormig bedrog. Ook deze suggestie (een kiezend subject te zijn) wijs ik af.
[De zeer oude taal, die van ver voor de natuurwetenschappelijke stel ik overigens uitdrukkelijk niet voor mezelf buiten gebruik. Steeds is namelijk, al die duizenden jaren, deze taal ook gebruikt om tegen de civilisatie, tegen het mensen houden als gebruiksvee, te protesteren en te ageren. Schoolvoorbeeld: de Ene God is zozeer te vergroten, al besprekend en schijnbaar aangepast, dat bij de afstand tussen Hem en ‘alle mensen’ de afstanden tussen de mensen (vorst en onderdanen, heren en slaven) onderling volstrekt nietig konden worden verklaard en de opgeblazenheid der vorsten aan de kaak gesteld. Er zijn in mijn opstellen ook diverse aan déze (‘onze’) tijd gebonden voorbeelden te vinden van deze manier om die oude taal te gebruiken.]
Maar: als ik bang ben dat ik mij tekort doe door mijn ongeloof en mijn ‘niet vertrouwen’, dan eis ik nog slechts: dat ik WEET (verwoord, begrepen, bewust heb) dat ik gok.
[‘Als ik bang ben dat ik mij tekort doe’, let op: dat wie vlucht in reactie op een waarschuwing bang zou zijn, is een suggestie in de propaganda voor de soldaten van de civilisatie. Het is hetzelfde als het gepraat over ‘het gevoel van onzekerheid / onveiligheid’. Het is het terugkaatsen van de schuld door de leiders en benutters: zij laten het beschermen na en zetten alarmerende verhalen op de achterkanten der advertenties en tussen de reclameblokken, teneinde zoveel mogelijk aandacht te trekken voor die aanvuringen tot consumeren. En als er dan iemand daar onrustig van wordt, niet 100% cynisch is (mede naar aanleiding van het rondgeroepen verbod op cynisme), dan is die naïeveling zelf schuld aan zijn onrustgevoelens.
Concrete voorbeelden vind ik ‘bij de dokter’, als die mij na dit of dat onderzoek deze of gene medicatie of operatie aanbeveelt. Ik laat mij waarschuwen. Ik gá naar de dokter naar aanleiding van wat ik aan verschijnselen zelf opmerk, want dat is mijn bezigheid: zelf opletten. Ik moet functioneren zoals een wild, vrij mens gefunctioneerd zal hebben, voordat de tradities van de culturen er waren en ver voordat de civilisatie toesloeg (dat is: er mensen in de situatie van gebruiksvee werden gebracht en gehouden).
Doodgaan. [Of, wanneer en hoe.]
Dat ik doodga is zeker, het bespreken van doodgaan, gaat dus slechts over een datum en een manier waarop. Die datum is van geen enkel belang, er is geen haast bij en er is geen bezwaar tegen doodgaan te maken en ‘dood zijn’ is alleen maar iets in de (sprekende) mond (de tekst dus) van overlevenden, óver degenen die er ooit waren. Zo is het voor zover wij weten, WETEN en KENNEN.
[‘Wij’ = ‘de lezer, zoals ik mij die denk’ en ‘ik’. Meer kan ik niet met ‘wij’ bedoelen. Ik eindig op mijn vel en met mijn dood. Dat betreft ‘mij’ fysiek, lijfelijk, als levend lichaam.]
TUSSENSTUK OVER TAAL:
Als taalgebruiker eindig ik als bespreker. Als ik het onderwerp niet als ‘gegeven’, zintuiglijk en/of anderszins, gekregen heb, het slechts heb horen noemen en (???, je wéét dat namelijk nooit) bespreken (= er iets over melden), dan zwijg ik er over. Wat ik niet hier nu waarneem (onvoltooid tegenwoordige tijd), kan ik niet hier nu beschrijven [waarnemingen en begrippenapparatuur zijn de factoren, de beschrijving het vermenigvuldigingsproduct] / melden [er is voor melden een ander nodig, een taalgenoot, die dat product als informatie van mij krijgt te horen en kan verstaan] / bespreken [ook daar is zo’n taalgenoot voor nodig, en wel een, die zelf ook het onderwerp als gegeven (voorhanden, onder ogen, enz.) heeft en met mij mee aan het waarnemen ervan bezig is, dat wat ik zeg kan controleren; wij leggen onze producten, onze beschrijvingen dus, bijeen teneinde samen meer te hebben dan alleen.].
Er over práten kan natuurlijk altijd, om te praten heb je alleen woorden nodig, geen begrippen, laat staan actueel waarnemen. Napraten, meepraten. Woordgebruiksgewoonten toepassen. Zelfs spreken is zonder actueel waarnemen nog mogelijk: met informatie en begrippen dus, definities [ in de context van theorieën, verhalen en modellen/paradigma’s; (zie Kouwer ‘Spel der persoonlijkheid’)] en ‘(al of niet eigen) ervaringen / herinneringen’ / kunnen herkennen, zijn bruikbare ingrediënten. En ‘spreken’ is al tamelijk veel deftiger en met meer aanzien dan ‘praten’, met een beetje extra geblaas (poeha) maakt men al snel uit spreken ‘filosoferen’. Om, nu ik toch bezig ben, dat er ook maar bij te zetten:het meta-bespreken: wie taal gebruikt kan deze bezigheid zelf bestuderen en bespreken. Daartoe moet onderscheiden worden en apart benoemd. Er zijn heel veel woorden voor verschillende vormen van taal gebruiken. Vaak is er in zo’n naam een beoordeling mee verpakt: lovend of schimpend.
Er is tweeërlei taalgebruik. In die andere besprekingswijze: de taal functioneert in mij op twee manieren: ze functioneert
* zoals boven beschreven: “tussen” taalgenoten en ook:
* in mij als ik alleen ben, op twee submanieren:
1. mij vallen uitspraken van anderen in, die ik ooit hoorde, en die slaan op mijn situatie [mijn situatie = de waargenomen omstandigheden zoals ik ( hier: = mijn apperceptieve massa) die opvat / duid] en, en dan is er sprake van echt táálgebruik:
2. mijn tekstaanmaker produceert zelf uitspraken, die mij dan invallen. Het is dan net alsof er een ander, een sprekende taalgenoot bij en met mij is en wij de situatie bespreken.
Het is duidelijk dat ik denk met de mij aangeleerde begrippen en dat mij dus aangepaste tekst invalt. Zolang en in zoverre ik met de gangbare begrippen ‘denk’ zit ik daarin ook gevangen, ben ik daarin ook geborgen / veilig. [doorhalen wat niet gevoeld wordt].
EINDE TUSSENSTUK OVER TAAL.
Terug bij doodgaan:
Zeer waarschijnlijk is er meer dan wij (de lezer en ik dus) kúnnen kennen, meer dan ons zintuiglijk of anderszins ‘gegeven’ is. Of daaronder ‘individueel’ ‘als geest’ ‘leven’ ‘na de eigen dood’ is, is onzeker. Mij is daarvan niets bekend. Men zegt. Door mij wordt daarover niets gekend. Dus doe ik daar, – levend (taal gebruikend) volgens mijn eigen overtuiging -, het zwijgen toe.
Dan is er (na het óf en wanneer) de manier waaróp (je dood gaat). Als er aan ellende (in dit geval: creperen) te ontkomen is, is dat (ontkomen) de moeite waard. Helpen ontkomen is een deugdzame bezigheid. Maak het kort.
Het was ooit ‘de natuur’.
Het was ooit het onoverwonnen op (‘tegen’) ons mensen, als soort, gerichte deel van ‘de natuur’, dat zorgde voor dat kort maken van het lijden, het sterven, het creperen. [Schoolvoorbeelden: de sabeltandtijger en het pokkenvirus.]
Wat de op winst gerichte (vaak daarbij de zonder context overgebleven christelijkheid misbruikende, misduidende) vrije ondernemers tegenwoordig doen is: dat creperen nog maar eens extra verlengen.
Het schijnchristelijk [STAATSRELIGIEUZE] verhaal bij deze ondernemingsgewijze productie van ‘diensten’ is totaal inconsistent, maar wordt dan ook wijselijk niet verteld en niet publiekelijk doordacht.
[Dat, publiekelijk doordenken is überhaupt geen gangbare manier van met elkaar en met onderwerpen omgaan, al kán het tegenwoordig hier technisch, met behulp van televisie, zodat ook niet uitgenodigden en niet ingewijden er aan kunnen deelnemen. Het zij zo, net zoals alle zijnde vooral zo zij, alle gebeuren vooral gebeure.
IK streef niet en ik reik niet.]
IK streef niet en ik reik niet.
Het besef niet gerícht te kunnen wensen en streven, – omdat ik (de toekomst, de gevolgen van ‘mijn zin krijgen’) niet (voor)zie -, is niet uniek voor mij. Velen die het eerder hadden, dat besef, compenseerden de mogelijk eruit voortkomende angst (‘gevoel van onveiligheid’ genoemd) met godsvertrouwen. Vertrouwen in een persoonlijk God.
Persoonlijk: met een eigennaam aangeduid dus. Persoonlijk (= zoals een ander mens, met dezelfde taal, een taalgenoot ) d.w.z. aanspreekbaar, er bij te roepen.
‘Niet te begrijpen zijn’ is een andere eigenschap van iedere ander, iedere persoon. Mensen zijn voor elkaar onkenbaar. Voor zichzelf is elk mens (apperceptieve massa + lijf) onbegrijpelijk en dus onbespreekbaar. [Zover is DE taal (nog) niet.]
Mensen zijn voor elkaar onkenbaar.
Niemand van ons heeft er de begrippen en de woorden voor. DE woorden en begrippen ‘zoeken’ is een rare bezigheid op basis van de absurde veronderstelling dat wij geplande, bedoelde, speciaal aangemaakte conceptualiserenden zijn, geschapen voor deze taak: DE begrippen aanmaken of zelfs: deze begrippen als openbaring ontvangen.
Tegen deze onkenbaarheid werd en wordt gevochten en er is deze oplossing voor in gebruik: iedereen wordt gereduceerd tot een speler in een spel (‘maatschappijtje’, ‘rangschikkertje’, ‘overtreffertje’). De verschillen zijn dan buiten spel en irrelevant. Ze kunnen binnen de soevereiniteit (koopkrachtuitoefening) worden uitgeleefd. In de privacy.
Wie niet mee wil doen wordt bedreigd en als dat niet helpt, mores geleerd. De culturen hebben hun tradities en initiaties, de civilisaties hebben hun (grond)wetten en hun onderwijs.
Onderwijs:
Aanvankelijk betrof het ingestelde onderwijs in de civilisatie alleen de staatsreligie, die vooral diende, oftewel bedoeld was, om de wetten te funderen, de overheid als door overmachtige goden aangesteld af te schilderen. Openbare terechtstellingen waren deel van het onderwijs: aanschouwelijk. Later onderwees men ook in ‘lezen, schrijven, rekenen’ wat voorbereidde op definitief bruikbaar maken, in de opleidingen, die op scholing volgden. Bruikbaar als gespecialiseerd dienaar: kan zeer weinig, maar dat zeer goed. Zeer weinig, in relatie tot wat hij voor zelf, alleen, leven beslist nodig zou hebben. Om die opleiding te kunnen en mogen volgen (ondergaan) had de leerling ‘het met goed gevolg afgelegd hebben van kwaliteit garanderende examens’ als basis nodig.
Toen het misging [ ik bedoel toen men het feit dat de civilisatie mensengebruikerij is, ‘vergat’, dat niet langer wilde weten, beseffen, begrijpen, en uitdrukkelijk aan de nieuwkomers (kinderen) melden] onderwezen ze nog slechts in die voorbereiding (plus in consumeren, maar dat onofficieel): men verwierp ‘indoctrineren’ en ‘intimideren’. Maar de rest moest gelijk blijven, inclusief het aangepaste wetsgetrouwe, gezagsgetrouwe gedrag der massa’s. Nu, naderhand, betreurt ment dus gewetenloosheid, respectloosheid e.d. Dom.
“Opvoeden”, zo zei en zegt men, “doen de ouders maar, thuis.” Maar dat kúnnen die ouders niet: thuis is de civilisatie niet of: het is geen thuis, de ouders zijn er geen ouders. Ouderschap is biologisch. Opvoeden is ten gunste en dienste van het kind, niet van de buitenwereld, de civilisatie, die het kind wil reduceren tot een stuk gebruiksvee. Het doel met opvoeden is dat uit het kind een vrij, ‘wild’, ongetemd, verzadigbaar, DIER, een mens dus, groeit. Een dier dat geen spel meespeelt, niet tegen zijn medemensen speelt, niet probeert zichzelf en anderen te overtreffen, niet gebruikt wordt en anderen niet gebruikt, niet gevangen gehouden wordt, niet op buitenbesturing door anderen staat. En nog zo het een en ander dat anders is dan ‘zoals het nu eenmaal is, hier nu’.
Waarden en normen moet de politie er maar in rammen, die waarden en normen zíjn van de staat, niet ‘van de mensen’, maar ‘voor de menselijke veestapel, voor het menselijk gebruiksvee’. Waarden en normen zijn mentale hekken, prikkeldraad en schrikdraad.
Wetten zijn niet afgesproken met en door de er onder levende mensen. De bezitters, die zij aan zij met de bewapende handhavers van de orde, staan tussen ‘het gewenste en het nodige’ enerzijds en ‘degenen die nodig hebben en/of wensen’ anderzijds en deze laatsten kunstjes voor zich laten doen, die bezitters, dáárvan zijn de wetten en waarden en normen ‘afkomstig’ (wilsuitdrukking).
Daaraan is niets veranderd nu via democratie en gespreide koopkracht iedereen bij die bezittersclub zit en medeplichtig is. Dit ‘meespelen van alle aanwezigen’ verandert NIETS aan het schema en/of aan het feit dat ‘angst en begeerte’ voor het systeem zijn, wat ‘benzine + lucht’ zijn voor de bromfiets.
Koopkracht, het begrip, is een prachtig voorbeeld van hoe in één enkel woord een heel rookgordijn verwerkt kan zitten. Kopen is nu juist het níet uitoefenen van enige kracht, het is het buigen onder de kracht van de dreiging van de beschermers van de bezitters. Gisteravond was het weer eens op televisie: de politie oefent die dreiging niet meer uit, uit alle winkels wordt dan ook ononderbroken gestolen. Plunderen heet dat. Er is onvoldoende dreiging, dus betalen de aangepaste wensers van de snoep en de rangvertoningsmiddelen niet. Het gaat niet over brood en andijvie, het gaat over het onnodige, de luxe. Men laat zich ook niet bekijken tijdens het kopen, maar men toont het hebben, het bezitten en gebruiken en ‘nuttigen’ (verbruiken, consumeren). Als er koopkracht was, zou men zich wel als koopkrachtpatser tonen aan de zwakkeren en aan de gelijken waar men dan ‘niet voor onder doet’.
Nee, het gaat nog steeds (zie Veblen) om het vertonen van het hebben van de parafernalia van het erbij horen. Bewondering oogsten, daar gaat het om. Kopen wordt niet bewonderd. ‘Afzetten’ en oplichten worden wel (in stilte) bewonderd.
Nu wilde ‘men’, na de tweede wereldoorlog, het systeem binnenslands alleen op begeerte laten lopen. Maar dat kan natuurlijk niet: roven (beroven en plunderen), dat liet menigeen na, maar wel uit angst (voor gepakt en mishandeld worden). Maar nu wilden ze niet pakken en niet mishandelen, ze werden ‘humaan’.
[Terzijde, dat gehumaniseer viel toevallig samen met het bestaan van een alternatieve civilisatievorm elders, in de USSR en in Communistisch China. De propaganda was: dáár is onderdrukking, hier niet. Om beter te schijnen en revolutie te voorkomen werden ze humaan en betaalden bij werkloosheid en ziekte uitkeringen en steunden zelfs vakbonden. Totaal tegen de aard van elke civilisatie (mensengebruikerij) in. Zie de geschiedenisboeken, vrijwel elk hoofdstuk levert voorbeelden.]
Maar ze wilden het systeem, de civilisatie, handhaven. Dat kan niet zonder geweld én dreiging daarmee, zonder natuurbestrijding en natuurvernietiging in en óm de mensen. En ‘bij alle goden’, dat hadden ze kunnen weten. De geschiedenisboeken waren beschikbaar. Het in civilisatie bijeen wonen ís geen samenleven. Een veestapel is geen kudde vrije (‘wilde’) dieren. Geciviliseerden vormen trotteldrommen: plunderende en brand stichtende massa’s enkelingen en subgroepen, zonder leiding of richting. Er is geen orde om te handhaven, er kan slechts met angst aanjagen af en toe ergens wel eens iets grotendeels worden voorkomen.
Plunderende enkelingen en daar héél veel van, dát is een trotteldrom, een ‘geciviliseerde samenleving’. Soms voegen sommigen zich enige tijd bijeen in (sub)groepen. Subgroepen waarbinnen dan onderling om rang gevochten wordt. Subgroepen waartussen gevochten wordt door naar buiten toe solidair, eensgezind, optredende (mentaal) geüniformeerden. Dat is de civilisatie. Kijk maar. Geloof vooral niets en vertrouw niemand, vooral ook mij niet.
Samenvattend:
Dat was dus
1. over de dood, toen tussengevoegd:
2. over begrijpen en benoemen en
3. over de omgeving “onze” civilisatie
en nu weer terug naar het laatste deel van het oorspronkelijke opstel.:
Afwijzen van vals bewustzijn en vals alarm.
De bewustzijnsindustrie.
Óm de geneeskunst, de gezondheidszorgindustrie, heen zit de grootste afdeling van de bewustzijnsindustrie (de ongerustmakerij) uit de hele geschiedenis. Het bang maken voor ‘dood zijn’, – een truc van met name de Roomse civilisatiereligie, – met een hel en, om redenen van verkoopbaarheid van aflaten, zelfs een vagevuur -, maakte de mate van verdragen van het gebruikt worden groter. De hel was altijd nog erger dan deze armoe met mishandeling. Zo moest het zijn, in de breinen van de gebruikten, met name in het begrippengebruikend apparaat, dat, in de hersenen, vóór de tekstaanmaker geschakeld staat. Nou, dat lukte aardig.
Erfzonde en de onzekerheid omtrent Gods genade voor jóu, hielden zelfs de protestanten bruikbaar: de hervorming als abortieve bevrijding / verlichting / terugkeer tot echt dier zijn (zonder vals alarm en zonder buitenbesturing).
Hoe vrij het ook alle aanwezigen in een stad (een civilisatie) ooit staat zelf ondernemer te worden), de meeste mensen bleven en zijn (nu zowel als in de feodale tijd met de gilden) gebruikten.
[ Een ondernemer dat is: iemand die rechtstreeks door een koopkrachtige gebruikt wordt, zonder werkdoorgevende “werkgever” ‘boven’ zich.]
De ‘werknemers’ ‘werken’ de laatste eeuwen, blind, voor hun loon. Ze zijn vooral blind (want zonder de begrippen) voor de geweren achter en naast de winkelier die betaald moet worden [‘moet’ is hier: teneinde aan het uitoefenen van het dreigende politiegeweld te ontkomen]. De winkeliers nu klagen terecht over de afwezigheid van die geweren, die daar horen. Terecht, zo is het recht namelijk.
De media nu hier staan onophoudelijk te toeteren dat mishandeling (zogenaamde straf) en dreiging daarmee, hier nu wegens vergevorderde humaniteit, niet dienen te worden uitgeoefend, omdat het (en nu is ineens het huidige bejegenen van ‘gestraften’ bedoeld, niét het mishandelen en bedreigen) niet helpt. De suggestie is dat slechts een paar procent lieden bij wie de indoctrinatie (maar zo heet dat tegenwoordig echt niet meer: de gewetensvorming, verouderde term en religieus geladen, het voorlichten en verleiden, nee uitnodigen, tot het zich eigen maken van “onze” waarden en normen dan) onvoldoende is geweest. Dat kan door de strot gewrongen worden. Maar niet echt: de ‘reclassering’ resocialiseert, diegenen bij wie de socialisatie niet tot stand kwam: men zegt niet: ‘socialiseert alsnog’, wat correct zou zijn.)
Dat is allemaal woordblubber voor binnenlands gebruik uit de koude oorlog. Misleiding. Leugen. Mystificatie.
Het is duidelijk dat het handhaven van die bij de orde van elke civilisatie (mensengebruikerij dus) passende normen en waarden niet wordt ervaren door die jongeren en door de normale (door de eeuwen heen percentueel constante) hoeveelheid ouderen, die het feit KENNEN dat politie en justitie nu hier sterk naar rozenolie rieken en die mishandeling hier nog slechts een legende is. Die legende dient echter, -en dat ‘vergaten’ de op de baan beluste, maar er niet voor ‘berekende’ gekozen en aangestelde beleidsmakers / schoolvakkeninhoud (curriculum) bepalende deskundigen en leiders -, onophoudelijk, aan allen herhaaldelijk en indrukwekkend te worden doorverteld. Vertellen is niet genoeg, het gaat om het maken van die indruk, om dat intimideren, dáár is ook het schoolvak ‘vaderlandse [ = ONS MAATSCHAPPELIJK SPEL HIER NU BEPALENDE ] geschiedenis’ voor.
Dát schoolvak kun je niet ter keuze stellen, echt niet.
In civilisatie leven ís mensen gebruiken, via
* angst,
* vals bewustzijn (geloof in goden en vooruitgang en rang en wat niet al) én
* begeerte.
En om uit mensen (in dit geval: uit kinderen) het hiervoor geschikte gebruiksvee te laten groeien is indoctrinatie onontbeerlijk middel.
[Indoctrinatie = het aanleren van begrippenapparatuur die de orde sticht, die volgens de bezitters gewenst is. Begrippenapparatuur die sticht en dus niet beschríjft wat ‘het ordelijke maatschappelijke’ is en daaromtrent vermeldt dat het door mensen gemaakt is, want dan zullen de kinderen vragen waarom het zo is gemaakt.]
De beste vorm van stichten is inspireren.
Ter keuze staande televisieprogramma’s zijn geen (aan dat doel voldoende) vervanging voor inspirerende, trots makende, religieus ingekleurde vaderlandse geschiedenis. Men zapt weg naar de lol en de porno, tussen de reclameblokken.
Nou, dan krijg je dát:
* de angstigheid / maatschappelijke timiditeit van de ouders wordt niet meer begrepen, en
* het gekozen leiderdom staat ineens voor: ‘een gebrek aan waarden en normen en respect voor politie en regering en voor ‘wet en orde’ , in het ( “de bevolking” genoemde) gebruiksvee.’
Maar ook hier is weer een weglating op te merken in het bespreken. Er wordt wel degelijk geterroriseerd in ons lieve vaderlandje tegenwoordig. Door
1. de pesters en
2. de mobbers en
3. de vandalen en
4. de testosteronrijke lieden [onder invloed van daarnaast extra ingenomen niet endocriene, wel en niet toegestane (‘legale’) drugs] die (sommige) straten en pleinen (op sommige tijden) onveilig maken.
En ook ‘thuis’ wordt er door velen wat aan terroriseren gedaan.
Zo meldt ons ‘het nieuws’.
Welke waarden en normen worden er dan wel gehandhaafd door deze vrijwilligers? Onder andere die van de advertenties van de merkartikelen. Wie de verkeerde kleren en/of schoenen aan heeft, het verkeerde kapsel of het verkeerde figuur heeft, die voldoet niet aan de voorschriften uit de advertenties en wordt aangevallen als een gekleurde vogel in een zwerm.
Domme volksgebruikers (c.q. besluitertjes / beslissertjes) krijgen koek van eigen deeg. ‘DE’ orde is niet meer als grens (barrière) of inspiratie in het volk aanwezig. Niet meer ‘vanzelf’, ‘spontaan’, wat ze altijd “dáchten”. Ineens hebben ze lijfwachten nodig.
[‘Dom’ noem ik: een deel van de beschikbare kennis en informatie willens en wetens niet gebruiken bij het kiezen van gedrag. Ik kan mezelf niet zover krijgen dat ik geloof dat de politieke leiders van ons land al die jaren geen adviseurs konden bereiken die hen konden vertellen dat hun ‘politiek’ hen misschien wel op het pluche hield, maar de maatschappij (de onderdrukkerij, de mensengebruikerij, de civilisatie) geen volledig en harmonieus functioneren bracht.]
Hun fouten waren: gedogen, doel vergeten, privacy verheerlijken, zelf geen geschiedenis meer ‘gehad’ hebben. Ze hebben vele jaren er aan besteed de stand en gang van zaken prettig te praten om toch maar de echte opstandigen [gelezen door een piepklein deel van de ‘opstandige’ (nu ja, opstandje spelende) jeugd in de jaren 60] hun onderwerp te ontnemen, zodat hun lezertjes de misstanden niet meer zelf konden waarnemen. Die lezertjes ‘dachten’ toen dat er sprake was (geweest, voor de ogen van die verbaal opstandigen) van DOEN, en niet van gebeuren door de mensen heen, hoewel in die boeken van ‘het systeem’ gesproken wordt. De maakbaarheid van de samenleving (‘samenleving’ is dé vertekenende naam voor de mensengebruikerij), daar ‘geloofden’ ze (die lezers) in, die werd hen ook voorgehouden en beschreven (“democratie!!”). Ze wérd zo voorgehouden en beschreven door de comfortabel als rijke ingevoerden / ingewijden gevestigde ‘blijvers’. De ‘opstandigheid’ van de jaren zestig was geen anarchistische van het die gevestigden dodende type. Die gevestigden wisten dat ze konden blijven, als ze maar zich enige tijd gedeisd hielden. Daartoe, om zo weinig mogelijk op te vallen zolang het ‘opstandig zijn’ woedde, hoefden ze alleen maar aan de lezers van die opstandigen hun onderwerp te ontnemen. Ze hoefden alleen maar terug te wijken. (Overigens: om beter terug te kunnen komen, als het, – en dat is NU -, tijd was voor de tegenaanval).
Als aandeelhouders en bezitters van dat waarvan het bezitten wordt bewonderd [antiek, kunst] en onroerend goed behielden ze hun voorrechten tamelijk onopvallend en anoniem. Vennootschappen van enige omvang zijn naamloos of besloten. Er is altijd veel buitenland om naar uit te wijken met kapitaal en spullen, zo nodig metterwoon. Dat is precies wat ze gedaan hebben. En nu zijn ze terug aan de macht. Het liefst verbergen ze zich ‘in het politieke’ nog achter christenen (christen democraten) en sociaal democraten (= aspirant bezitters, naar ‘bezitter zijn’ strevende ‘nog niet voltijd-bezitters’).
SAMENVATTEND: ‘de dood’ (suggestie dat er iets benoemd wordt met dit zelfstandig naamwoord), daar moet je als de dood voor zijn. Dat je gebruikt wordt moet je over het hoofd zien of, aanvaarden als ‘toch nog beter dan dood’. Waar geen aanvaarding is, komt dat door technisch slecht intimideren en door: niet ínspireren. Die zelfmoordislamieten zijn geen armoedzaaiers, het zijn geïnspireerden in gebruik bij gebruikers die buiten de markt opereren. Zij breken een pijler van het systeem: de doodsangst van de losse enkeling: ze zijn niet alleen, geen enkeling binnen deze maatschappij, zij zijn helden van een andere club (een andere civilisatie, geen andere cultuur!!). Ze durven dood.
HET AANMAKEN VAN VERLOSSERS: in nood brengen en uitredden.
Natuur en civilisatie zijn onverenigbaar.
Paarden, olifanten en mensen zijn niet geschapen om als gebruiksvee gehouden te worden. Toch gebeurt dat. De paardenfluisteraar en de olifantentemmer en de a.s. Leider brengen de paarden, de olifanten, resp. de mensen (zo mogelijk nemen ze kinderen) ertoe hen als verlosser uit nood op te vatten, als bevrijder. Daartoe wordt het te temmen dier(enkind) eerst gevangen genomen en van vrijheid en gelegenheden tot bewegen, vluchten en initiatief nemen beroofd. Het dier (paard, olifant, mens) wordt in nood gebracht. Het is de bedoeling dat de gevangene dan dankbaar is voor teruggegeven ‘vrijheden’, stukjes veiligheid, hier en daar een weggevallen bedreiging.
De verlosser dient dan als leider voor het leven aanvaard te worden: gezag dient hem te worden toegekend. “hij moet alpha-dier worden en blijven, vooral: blijven.” Aldus de beschrijving in termen van de ethologie. De Leider is de gebruiker. In zijn naam zijn ook vele anderen gebruikers. Dat werkt bij olifanten het minst, bij paarden enigszins, een heel eind, bij mensen is het zover doorgevoerd dat iedereen die wil betalen psychisch schijnbaar maar fysiek effectief als leider wordt aanvaard. Zover zijn koopkracht en koopbereidheid reikt.
Eenmaal tot vee gemaakt, worden mensen nooit meer vrij. [Zie in het bijbelboek Exodus het avontuur van Mozes, zie daarna de vele, vele andere pogingen door de hele geschiedenis heen.] Paarden schijnen nog redelijk te hebben kunnen verwilderen in Amerika en kamelen in Australië. Van olifanten weet ik het niet (in Spanje schijnt een soort proef daarmee aan de gang te zijn).
Dieren die in gevangenschap in een dierentuin geboren zijn, hebben nooit de gelegenheid (gehad) om op tijd (er is maar een beperkt ‘tijdvenster’ waarin het dier dat kan) het wezenlijke te leren. (Zie bij ‘de mens’ het leren praten en zo vermoed ik: ook het leren waarnemen en doordenken en abstraheren en meta-bespreken.)
Deze dieren worden dus nooit meer ‘geoefend wild dier’. Mensen die in gevangenschap (= binnen een civilisatie) geboren worden zijn, in tegenstelling tot andersoortige dieren met dat lot ‘ebenbürtig’ met hun cipiers, enigen van hen zijn intelligenter (fysiek sterker zijn helpt niet). Alle pogingen tot bevrijden der massa’s zijn tot nu toe mislukt.
Natuur is voor de mensen gekenmerkt door
1. vrijheid (geen god, geen meester, geen recht, geen plicht, geen wet),
2. ‘blijven steken in het nodige’, dierlijke, biologische,
3. verzadigbaarheid met aanklevende “luiheid”,
4. eindigheid.
Civilisatie is roofmoordtocht waar de beweging uit gehaald is, doordat het aardoppervlak vol geraakt is: de ruimte is opgeraakt.
Aanvankelijk alleen de Leider, maar in zijn naam iedereen met een opdracht en/of met geld, is soeverein. Er is eeuwigdurende beweging ‘op de plaats’, geen beweging in de ruimte dus meer, maar in de manier van doen: zeg maar: mode, vooruitgang, ontwikkeling, geschiedenis, ontplooiing.
[Geld is de stoffelijke vorm van een bevel van een, met name de centrale, machtige, alle macht komt uit de loop van een geweer. Het bevel in kwestie is kwalitatief ongespecificeerd en heeft alleen een bepaalde grootte.
LET OP: hier is iets heel belangrijks: geld hebben is, doordat geld een bevel is: macht hebben. Moeten betalen is echter: onder bedreiging van diezelfde macht staan. Als die bedreiging doeltreffend is, is ze gelijk aan de dwang om loonarbeid te verrichten en/of op andere toegestane manieren ‘aan geld te komen’. Wie moet kopen omdat hij niet kan nemen vanwege de bedreiging, moet ‘achter geld aan’. Een vraag in dit verband is: móet de potentiële dienstverlener ‘leveren’, doen wat de koopkrachtige wil? ]
[Soeverein is: aan niets en niemand antwoord op een waaromvraag schuldig. Onaangevochten kan de soeverein kiezen wat hij wil doen binnen zijn macht, wil (laten) doen met en voor zijn geld. Respectievelijk: zijn macht en (‘modern/democratisch’: zijn koopkracht) uitoefenend.]
Het wereldgebeuren omgeeft mij, zoals het klimaat en het weer dat doen. Het is niet op mij gericht en, andersom ben ik er niet op gericht. Slechts waar nodig, waar het mij bedreigt, van nut kan zijn of raakt, daar reageer ik er op, hou ik er rekening mee. Zo is het precies: de omgeving en ik laten elkaar over en weer totaal koud. Wij zijn voor elkaar van verwaarloosbaar belang en geen van beiden ergens aan bezig, op gericht, voor bedoeld, voor bestemd. Mijn omgeving is niet een couveuse, een baarmoeder, Moeder Aarde, een voedende moeder voor mij. Ik kan die omgeving noch missen, noch beschermen, noch merkbaar schaden. Ik ben t.a.v. vrijwel alles wat gebeurt niet tot KENNEN in staat, noch in de gelegenheid. Wat ik ook ooit zou doen, zal doen, deed, het was, is en zal zijn ‘in den blinde’. Mij rest dus slechts zo volledig en zo harmonieus als mogelijk proberen te functioneren met/in al mijn organen en verder verzadigbaar (“lui”) te zijn. Dat acht ik het juiste. Een exemplaar van de diersoort mens, niet bezig aan enig spelletje of streven. Als taaldier voortdurend tekst aanmakend. Tekst aanmaken, taal gebruiken, levert naar binnen en naar buiten de schijn van met anderen interagerend bezig zijn. Dat is schijn.
0 reacties