Jaap Schot, 26 november 1992
Het schema is duidelijk: ik bedoel, het betekent, het wordt door hem opgevat als, komt bij hem over als. Zo gaat dat met boodschappen, al of niet in taal gesteld. Dat betekenen stelt niet zoveel voor. Er zijn onontcijferde geschriften en die liggen daar dan in hun eentje iets te betekenen. Er vliegen boodschappen van de mensheid in en op satellieten door de ruimte, de bedoelingen leven nog, want de bedoelers leven nog, maar wat is die betekenis, die ontcijferbaarheid. Er steekt wat achter die figuurtjes, die tekentjes zijn, achter andere figuurtjes steekt niets. Vooral religieuze figuren zeuren eindeloos door over de betekenis van vormen en verschijnselen, die ze opvatten als berichten van de een of andere grote bedoeler. Het maakt het aardse bestaan spannend als er iets of iemand ‘zit’ achter hetgeen er gebeurt en gebeurd is (moet zijn). Een zwerfsteen met daarop vele toevallige krassen is minder interessant dan een met duidelijk aangebrachte krassen er op. Wat een onzin, die krasser is uiterst waarschijnlijk al weg, zelfs al dood. Interessant is of de kei in kwestie naar je hoofd gegooid wordt of niet.
Hoe interessant zijn Japanse radiouitzendingen voor mij. Nul interessant, mijnheer. Ik kan er niets van verstaan. Ik heb er dan ook geen boodschap aan of ze iets bedoelen of niet, ik ben voor hen met deze middelen onbereikbaar. En andersom natuurlijk.
Spreker en aangesprokene hebben de taal waarin de boodschap gesteld is gemeen. Anders wordt niemand ooit de aangesprokene. Aangesprokene, niet: toegesprokene. Als ik toespreek is er nog geen enkele garantie dat er iemand ergens zich aangesproken zal voelen, zal weten. Meer dan de taal moet er gemeenschappelijk zijn, ook het begrippenapparaat en zelfs die “instelling” die aan die begrippen, aan die zakelijke inhoud van de boodschap een betekenis hecht. Hier betekent ‘betekenis’ ‘waardeoordeel’ (dan veroorzaakt het horen een gevoel) en/of ‘handelingstendens’ (dan veroorzaakt het horen een neiging om iets te doen). Hier betekent ‘betekenis’: inspiratie. Waarheid inspireert zelf niet. Zonder plaat (wensplaat) naast de werkelijkheid veroorzaakt kennis nemen noch gevoel, noch dadendrang. Het geconstateerde valt noch mee noch tegen, als er tevoren geen verwachting werd aangemaakt.
Alleen als er iets nodig is, is het nooddruftige dier van nature geinteresseerd in wat is. Het tevreden dier zit lekker te suffen. Jonge dieren leren enige tijd zomaar, om hun brein met software te vullen en om hun bewegingspatronen in hun zenuwstelsel te laten slijpen. Wilde dieren hebben steeds weer van alles en nog wat nodig en moeten daarin zelf voorzien, vandaar dat ze telkens weer belang hebben bij (en dat is dus wat anders dan het soevereine onnodige belang stellen in) hun omgeving. Teveel verzorging maakt ongeinteresseerd, doordat elke drang en reden wegvalt doordat het belang weg is.
Er is, in relatie tot ons aantal, te weinig gelegenheid om om te gaan met ‘wat is’ in het kader van ‘wat nodig of zelfs maar gewenst is’. De weinigen die die gelegenheid ‘consumeren’ zijn daardoor bevoorrecht, want het is een voordeel om oplettend en betrokken (belanghebbend en/of belangstellend) te kunnen zijn ten opzichte van het een of ander en aan dat gevoel een daadwerkelijk omgaan ermee te kunnen verbinden. Dat is functioneren op een manier waarvoor wij “geschapen zijn”, die bij ons van nature past. Bezig zijn zoals bezig-zijn bedoeld is. Om het ‘religieus’ te zeggen.
Verbazing komt niet vanzelf. De verbaasde maakte een verwachting aan en pas daarna kon de verbazing optreden. In de tijd van de grove mechanica als top van de toegpaste wetenschappen waren de grote natuurverschijnselen verbazingwekkend. Na het miniaturiseren van apparaten werden de insecten mechanisch- verbazend-knappe prestaties van de schepper. Bij het aanmaken van robots worden ze als bestuurde dingen verbazend.
De brute (wilde, grove, pure) gegevens verbazen noch inspireren. De mensen voegen van alles en nog wat toe aan wat hen gegeven is en dan begint het KEUREN, en daarmee het gevoel en daarmee het genieten (en het lijden). Keuren is ordenen, op een kunstmatige orde leggen: belangrijker, onverwachter, beter, slechter, minder, meer, bovengeschikt, ondergeschikt, mooier, lelijker.
Verschrikkelijk is het verschijnen van een gevaar slechts voor wie het gevaar kent. Het hem als gegeven verschijnen van het silhouet van een roofvogel is verschrikkelijk voor een kuiken. Dat is van nature verschrikkelijk, want anders was die onverschrokken vogelsoort er al niet meer. Dat is dus ingebouwde kennis, in de hardware gegeven, hoeft niet te worden geleerd. Slechts software moet worden geleerd. Het geleerde is slechts software. Dat is belangrijk, dat moet er nog een keer in hoofdletters komen te staan:
HET (AAN-)GELEERDE IS SLECHTS SOFTWARE.
o.k., ik heb van horen zeggen dat het als baby, vroeg in het leven aangeleerde in de hardware, in de structuur van de zenuwmassa komt te zitten. Dat vroege, het latere niet. o.k., men zegt: sommige ellende maakt op sommige mensen een onuitwisbare indruk, misschien sommige vreugde ook.
Ik praat even over dat alles wat tussen die excessen, die uitersten, ligt. Dat tussenliggende is slechts software. Het gewicht ervan is er aan gehecht. Het gewicht kan er ook weer af gehaald worden. Onthechting. Loslaten. Verlossing. Bevrijding.
Maar het van dat gewicht ontdoen van wat was kan ook negatief benoemd worden, en dat wordt ook gedaan: alles werd zinloos, de mensen raakten ‘ontworteld’ (en ik denk dan altijd, bomen hebben wortels, mensen, dieren, niet, maar ja, dat is zoiets wat een mens dan niet mag denken). Wat van zijn kunstmatig er aan gehecht gewicht ontdaan, losgemaakt wordt, verliest zijn betekenis en zijn betekenisgevende kwaliteit ten aanzien van wat er nieuw (resp. bij herhaling, dus weer) als gegeven (via de zintuigen) binnenkomt. En het verwijdert ook de betekenis van wat er vanuit het geheugen, als herinnering dus, het bewustzijn binnenkomt. Het verleden verliest zijn betekenis. En dat alleen door het besef dat het hier allemaal (elke maal, telkens weer) het onnodig (zij het ook alom gebruikelijk) kunstmatig toekennen (hechten) van gewicht betreft. Het verleden wordt waargenomen als wat het is: voorbij. De herinnering die invalt wordt als een spoor van het voorbije herkend.
HerKENd, dat is wat anders dan: ‘verstandelijk opgevat’. Wie wakker wordt uit een nachtmerrie vat het gedroomde verstandelijk op als een nawerking van de sporen van hetgeen was. Sporen (littekens) op zijn zenuwstelsel. Nogmaals: ik heb het niet over de excessen, ik heb het over wat ik zelf ken. Ik heb het dus gelukkig niet over excessen. Als ik droom dat ik naar school moet en slecht voorbereid ben, dan is er daar dan die dag voordat ik droom nog steeds die betrokkenheid van vroeger op het oordeel van anderen en de angst voor hun macht over mij, voor wat ze me konden aandoen. Nee: kunnen aandoen. Eerst en vooral is er die nacht dat gevoel en daarbij maak ik dan die film, waarin die situatie van vroeger en die anderen van vroeger. Ik heb voor al die films mijn vaste rolbezetters, mijn ‘cast’, . Ze hebben de leeftijd behouden van toen ik hen kende. HerKENd, dat gaat diep, door het oppervlak heen van 1. het verstandelijke (cognitieve) en/of 2. het gevoel en/of 3. het doen, de activiteit (de gewoonte bijvoorbeeld).
Alles wat mij gegeven is is bruut (onduidbaar) gegeven. Het is wat het is en er is geen bedoeler. Het heeft geen betekenis en ik verzin er ook geen betekenis bij. ‘It does not make sense’ en “I do not make sense (to or out of it)’. Dat is passend voor mij hier nu doordat ik zozeer verzorgd wordt dat ik niet te pas kom (resp. niet toe kom) aan het nodig hebben van gegevens teneinde mij te orienteren in wat is om op te merken wat mij gegeven en voor mij bereikbaar is om te voorzien in wat ik nodig heb. De verzorgers namen de ‘zin’ uit mijn leven (mijn gelegenheid om txaenz te besteden) weg.
Er zijn ontelbaar vele zulke oververzorgden geweest en aanwezig. Daarom is er ook een grote markt voor luxe, onnodige, betekenissen van gegevens. ‘Heilig’ is er zo een. Als ik honger heb en in de natuur zelf moet voorzien in wat voor het stillen van die honger nodig is, kijk ik anders naar een boom met vruchten dan de schilder in de 17de eeuw naar die vruchten keek, die hij voor zijn stilleven had neergelegd. Heel anders. Ook konijnen lopen de kans door mij als ingredient voor gevulde soep gezien te worden. De arme leuke diertjes. En die ranke, fraaie herten idem.
De basis voor het geheel van toegekende onnodige betekenissen aan gegevens en aan andermans doen en laten, die basis is: het onnodig verzorgen van anderen, het zorgen voor meer nodigs dan jij zelf nodig hebt, de te hoge arbeidsproductiviteit. Mensen die best voor zichzelf kunnen zorgen worden verzorgd, om deze of gene reden. Die OVERVERZORGING is de wortel van heel veel gedoe en kwaad, oftewel: van glorie en ellende van ‘de beschaving’, die dan ook wel Cultuur (hoofdletter C) wordt genoemd.
Dat is geen nieuws, maar het moet ook hier, in dit opstel over bedoelen, betekenen en verstaan-als, even bewust gemaakt worden. Want het bedoelen en het betekenis-hechten beide vinden plaats binnen dit kader, in deze oververzorgende samenleving.
Ik beteken niets. Ik heb geen betekenis. Ik heb geen betekenis om waar dan ook aan te hechten: als oververzorgde heb ik niets nodig en ik ben niet bang, ik heb geen losse angst uit het verleden over die ik ergens aan moet hechten, ik heb geen verdedigingsmiddelen en geen gelegenheid te vluchten, dus waartoe letten op gevaar?
De religieuzen en socialen gebruiken de zin ‘ik beteken niets’ als vorm voor een klacht: ‘niemand hecht betekenis aan mij’ en op die klacht volgt dan de troost: “je betekent iets voor mij (voor ons, voor de mensheid, voorzover je je inzet voor de samenleving, voor een ideaal enz. enz.)” en “je betekent iets voor God”.
Ik projecteer wanneer ik zeg: “het gegevene heeft geen betekenis”, al of niet met de toevoeging “voor mij”. De betekenis komt van mij, ik hecht die er aan. Zonder Robinson Crusoe is er op het hele eiland niets van enige betekenis voor enig mens. Die mens brengt zijn betekenis mee, zoals elk dier dat doet en overigens ook elke plant, elk levend wezen. Het levende wezen is (“heeft”) een zaak en van wat dat levende wezen zintuigelijk of anderszins merkbaar gegeven is, is een deel ’te zijner zake doende’, voor hem relevant, voor hem van enige betekenis.
In dat voorbeeld van die japanse tekst blijkt ‘betekenen’ nu ‘melden’ te betekenen. Die onverstaanbare tekst heeft niet de eigenschap onverstaanbaarheid, maar de relatie tussen mij en die tekst heet zo. En zoals een tekst kan ook een zintuigelijk gegeven die relatie tot mij hebben. Zulk een tekst, zulk een gegeven meldt mij niets.
Onbetekenend, onbeduidend, slaat op verschillen. Het onbeduidende verschil moet er zijn om onbeduidend te kunnen zijn. Vanuit een bepaalde waardestelling is dat verschil dan onbelangrijk, wordt het onbelangrijk, zonder belang, gelaten, doordat niemand er enig belang aan hecht.
Betekenen is een vechtwoord, dat is duidelijk uit het bovenstaande. Menigeen sticht er in zichzelf en om zich heen verwarring mee. Iedereen zullen van tijd tot tijd volzinnen (gedachten) invallen waarin het woord ‘betekenen’ voorkomt. Iedereen doet er goed aan zich dan van alle verwarring te ontdoen. Dat geldt ook voor wie toegesproken wordt met gebruikmaking van het woord ‘betekenen’.
Van nature zijn de gehechte betekenissen: prooi (buit, eten, drinken, bevredigingsmiddel) en vijand-bedreiging en (maar daar voel ik niets bij, dat is iets voor steenbokken en andere intellectuele hoogklimmers: rivaal). Voor en door de oververzorgden zijn er vele luxe-betekenissen (schoolvoorbeeld: ‘heilig’) verzonnen om aan het hen gegevene te hechten. Zonder dat men betekenissen hecht aan van alles en nog wat en wel in verscheidene mate, blijft het geheel van gegevenheden ongestructureerd, een amorfe, vormloze, tegenstellingloze, grijze, kleurloze massa. Dat vormloze werkt al gauw als een projectiescherm waarop onzekerheid, ongerustheid en angst geprojecteerd raken. Het structureren met behulp van verzonnen betekenissen leidt de aandacht af van andere, negatieve aanwezige en gewenste en nodige afwezige dingen. Structureren is dus gewenst, omdat het de aandacht afleidt van dat deel van ‘wat is’, waar de oververzorgde geen vat op heeft, omdat hem er door zijn verzorgers geen vat op gelaten wordt.
De verzorgers hebben er slim bij gezegd dat het nodige, waar zij voor zorgen, het lagere is. Zij dienen. De minister, van ‘minor’, de mindere.
In dit opstel, dat over taalgebruik zou gaan, over bedoelen, betekenen en opvatten/verstaan, zou ‘betekenen’ dus door ‘melden’ te vervangen zijn. De volzin heeft, onafhankelijk van de bedoelende levende spreker en van de verstaande (opvattende, interpreterende) levende hoorder een melding in zich, ze draagt die melding.
Niemand kan die melding verder bedoelen dan hij haar kent (door 1. de beschreven werkelijkheid, het onderwerp plus 2. de taal/ de woordbetekenissen, (de woordgebruiksgewoonten) te kennen).
Voor de hoorder geldt iets overeenkomstigs: het gezegde zegt hem niet meer dan hij er in kan lezen, er van kan verstaan (ook wel, maar te onrechte ‘begrijpen’ genoemd, in dit verband).
0 reacties