Jaap Schot, 17 april 1986
De culturen hebben voorgoed hun vanzelfsprekendheid verloren door
de aanraking met andere culturen.
De kerngezinnen in de tegenwoordige samenleving zijn als
evenzovele culturen waar de kinderen uit tevoorschijn komen, de
wereld in, in aanraking met kinderen uit andere gezinnen, d.w.z.
andere culturen.
De mensen als persoon zijn voor elkaar een bedreiging, want wat
binnen het eigen gezin is aangeleerd doordat het kunstmatig door
de opvoeders doeltreffend werd gemaakt resp. afgestraft, is
elders, buiten het gezin niet even doeltreffend.
De neiging van de meeste mensen is het gaan proberen aan de
reacties van de anderen iets te veranderen. Ze willen hun
opvoedingsresultaat, het aangeleerde, hun persoonlijkheid, de
tradities uit hun gezin handhaven en bruikbaar en doeltreffend
houden door de omgevende anderen te dwingen rekening met hen als
persoon te houden.
Dit gedoe, deze alloplastiek, is de bron van het grote gevecht
dat bestaat uit de spontaan gesummeerde kleine gevechten.
=
Een tweede manier om het te zeggen is dat de mensen niet inzien
dat hun persoonlijkheid uit vele rollen bestaat, vele losse
subverzamelingen samenhangende instructies, subverzamelingen die
plaatselijk geldig zijn en tijdelijk, niet overal en altijd. De
instructies zijn bedoeld voor die tijden, die bezigheden en die
plaatsen, niet om de enkeling te kenmerken, maar om de enkeling
daar dan daaraan bezig als gereedschap te dienen. Het gaat er
niet om dat de enkeling ten koste van doeltreffendheid in zijn
doen en laten getuigenis aflegt van zijn afkomst. De toevallige
moeder, het toevallige gezin en de toevallige sociale omgeving
(inclusief scholen) van de enkeling bepalen wel wat die enkeling
aan gereedschap (“sociale vaardigheden”) meekrijgt, opdoet,
aanleert. Het gebruiken van dat gereedschap is echter niet zinnig
in een omgeving waar het niet doeltreffend is.
=
De gezinnen (culturen) maakten van hun kinderen dingen,
onderdelen, rolvervullers in plaats van hen zelfstandige mensen
te laten die op eigen initiatief zich in dat gezin / die stam
gevestigd hadden. De gezinnen / stammen namen de nieuwgeborenen
in gebruik in plaats van hen alleen maar als medemensen te laten
en zodra, zolang en in zover nodig te helpen.
=
Arbeidsdeling is een wortel van he kwaad.
Gezeten, gevestigd, met een vaste woon- en verblijfplaats leven
is een wortel van het kwaad.
De enkeling wordt niet door een van mensen en hun spel en
willekeur (soevereiniteit) onafhankelijke combinatie van
nooddruft en ecosysteem-eigenschappen gebracht tot wat hij doet
en laat. Nee, de enkeling wordt gestuurd en gebruikt door zijn
oudere tijdgenoten. Binnen kerngezin en stam, in de cultuur,
vindt dit in gebruik nemen plaats, een ingebruikneming die
voorafgaat aan en enige tijd voortgaat naast de ingebruikneming
in de school die de civiliserende instelling is van de
civilisatie en binnen de maatschappij ligt.
= De anderen die we buiten ons gezin tegenkomen blijken in sterk
mindere mate aanspreekbaar voor “onze” in het gezin als
bruikbaar aangeleerde argumenten dan onze gezinsleden. We maken
nu deze anderen tot computers / robots, die we leren bedienen, of
we gaan hen proberen te bekeren, we gaan proberen het te laten
lijken op onze gezinsleden, de voor ons zo-reageren
aanspreekbaren. Wanneer we instrumentele belangstelling hebben
voor hoe de ander als persoon (opvoedingsresultaat) is, dan wordt
dat “moreel” verworpen: we moeten het dus in stilte doen. -einde-
0 reacties