Natuur, cultuur en civilisatie gebruik ik als namen voor groepen verschijnselen. Verschijnselen, die samenhangen, onderling van elkaar afhangen en vaak voorwaardelijk ten aanzien van elkaars bestaan zijn. Dat is wat we zeggen kunnen als we als van een afstand naar die groepen verschijnselen kijken. In werkelijkheid zitten de gedragsvoorschriften en gedragssuggesties van natuur, cultuur en civilisatie in ons. Gebruikmakend van mijn computer/terminal als spreekbeeld/analogie denk ik daarbij dat de natuurvoorschriften/‑suggesties ingebouwd zijn en die van cultuur en civilisatie herkend en erkend kunnen worden als te zijn toegevoegd/aangebracht.
De genoemde drie bundels gedragsvoorschriften en ‑suggesties (van natuur, cultuur en civilisatie ) zijn met elkaar in strijd en onverenigbaar. Dat is ook het geval wanneer in de bundel van de cultuur en/of in de bundel van de civilisatie toevallig inwendig geen tegenspraken voorkomen.
De genoemde bundels gedragsvoorschriften bestaan niet apart, buiten de slordige afdrukken en uittreksels ervan die in de concrete mensen werkzaam zijn. Ze bestaan evenmin apart als de (ideale) (idee) mens. Er bestaan alleen concrete mensen.
Het in ons werkzaam zijn van die afdrukken en uittreksels merken wij door wat ons aan neigingen en wensen en keuringen bewust wordt, invalt.
Ik duid hier op dat wat ons in het bewustzijn komt van binnenuit, vanuit ons eigen brein, niet om wat we van anderen horen en merken.
Naar aanleiding van wat we van anderen horen en merken, merken we wat er in ons werkt aan ons innerlijk instemmen resp. afwijzen van wat die anderen naar voren brengen.
Het is wellicht de plicht van ieder geestelijk levend mens om de herkomst vast te stellen van die voorschriften en suggesties voor doen en laten in ons en om ons : uit natuur, uit deze of gene cultuur, uit deze of gene civilisatie. [‘Plicht’ is een term uit de cultuur en daarom hier niet 100% passend. Geestelijk leven is een menselijke mogelijkheid, geen plichtenverzameling.]
Ook het letten op de inwendige logische consistentie van wat er aan afdruk en uittreksel van de gedragsdeterminantenpakketten van cultuur en civilisatie in ons zit, is een taak, een zaak, van ieder individu afzonderlijk.
Ik spreek hier van “in” ons, maar dat is wel het gebruikelijke, doch niet het juiste voorzetsel. Ik stel dat wij mensen ons moeten identificeren met ons natuurlijke ons individu-zijn. We moeten volhouden dat de voorschriften en andere sporen van de opvoeding in cultuur en civilisatie oppervlakkig op ons zitten, oppervlakkig op onze geest, zoals tatoeages oppervlakkig zijn op onze huid. Overeenkomstig tussen opvoedingsresultaten en tatoeages is ook dat ze zo uitermate moeilijk te verwijderen zijn.
Ik stel dat wij ons als mensen bewust moeten maken dat die opvoedingsresultaten ons tot niets verplichten, daar het slechts sporen van ons verleden zijn. Deze stelling betekent de fundamentele breuk met de kern van de civilisatiemystificatie, die daaruit bestaat dat er een niet weg te denken, nawerkend verleden vanaf ver voor onze geboorte zou zijn, waar wij iets meer te maken zouden hebben.
Het individu dat in die suggestie omtrent de historie gelooft, is als individu, als menselijk dier, als geest + lichaam voor zichzelf verloren, voor de natuur verloren en voor de civilisatie gewonnen, tot gebruiksvee geworden.
Via ieder levend mens is er gedurende zijn tijd van leven een hoeveelheid geestelijk/lichamelijke energie beschikbaar: aandacht en werkkracht. Ieder levend mens kan leren en de civilisatie misbruikt die mogelijkheid in haar scholen om de kinderen (buiten aanraking met de natuur en met de technieken om daarin zelfstandig te functioneren) voor anderen bruikbaar te maken. In het beste geval levert de civilisatie als tegenprestatie voor dit in gebruik nemen het nodige voor leven en welzijn, plus enige luxe.
Het grote onderwerp van de civilisatie is het ongelijk verdelen van de goederen en diensten die de gebruikten binnen brengen als resultaat van het in gehoorzaamheid besteden van hun tijd, aandacht en werkkracht voor het uitvoeren van het gespecialiseerde werk waarvoor ze opgeleid zijn.
Het gaat er voor de spelers in het spel dat civilisatie heet om voor zo veel mogelijk geld zo weinig mogelijk te dienen. Omgekeerd gaat het er om zo goedkoop mogelijk in te kopen, dat betekent : voor andermans diensten zo weinig mogelijk geld te geven. Er is niets speels in dit spel. Het is zelfs nauwelijks geregeld. De functie van scheidsrechter wordt verre van goed vervuld door de daarvoor ingestelde staat. Het voortdurende twisten over dat laatste onderwerp noemt men politiek.
De staat houdt de niet‑bezitters af van het gebruik van de produktiemiddelen en van het zich toeigenen van de goederen die zij voor hun leven en welzijn nodig hebben. Zodoende maakt men via de staat het deelnemen aan het spel der civilisatie verplicht.
Vele kinderen suggereert men dat zij hun bestaan zouden moeten rechtvaardigen met name door het kiezen van de het beste bij hen passende specialisatie en dan daarin hun topprestatie te leveren. Deze dienstbaarheid wordt verkocht als ‘zelfontplooiing’ en ‘persoonlijke ontwikkeling’.
Het wemelt van de mensen die met zulk een suggestie leven. Zij hebben een ‘ingebouwde slavendrIJVER’, zij zijn ijverig, nijver, vlijtig. Bijpassend zijn ze vaak strevers naar het volmaakte: perfectionisten. Zij ergeren zich blauw, of groen en geel, aan de luien, degenen die de kantjes er af lopen enz.. Zo zien zij de niet gedrevenen onder hun tijdgenoten. Zij hebben gelijk en recht van spreken zodra, zolang en inzoverre het gaat om het doen van dat wat nodig is (voor het leven en welzijn van de aanwezige mensen). Hun drijven van zichzelf en anderen tot topprestaties wordt aanmerkelijk minder verdedigbaar wanneer het plaatsvindt binnen de civilisatie, die luxe en nooddruft vermengt en daardoor tot een gevangenis, een dwangarbeidskamp wordt voor de ingezetenen. Er is mij veel aan gelegen om van de civilisatie vooral volstrekt geen positief beeld over te laten. De civilisatie is niets meer dan de verdunde voortzetting van wat er in Auschwitz plaatsvond: de systematische vernietiging, vaak door arbeid, van massa’s mensen. Auschwitz was niets nieuws en niets oorspronkelijks, het was het in moderne bedrijfsvorm herhalen van wat elders en in de afgelopen 6000 jaar heel vaak reeds was gedaan. Ook de gevangenen in de Duitse concentratiekampen hebben kunst en degelijk werk voortgebracht, hebben als knechten goed gefunctioneerd. Daarvoor zijn namelijk geen goede omstandigheden nodig.
Wanneer gevangenen in de concentratiekampen gedwongen werden tot persoonlijk toppresteren, zoals dat in alle “vrijheid” hier nu in de sport gebeurt, dan sprak men terecht vaak van foltering.
Er is geen verschil,‑ vanuit de natuurlijke mens gezien‑, tussen folteren, mishandelen, straffen, martelen, opzwepen, tegen elkaar opzetten, stimuleren of hoe dan ook brengen van andere mensen tot iets waar ze uit zichzelf niet toe komen omdat het, gezien de medemensvrije omstandigheden en hun eigen nooddruft (=natuurgegeven behoeften) niet nodig is. Vanuit de natuurlijke mens gezien is het allemaal : geleefd worden, als gebruiksvee behandeld worden.
Het maakt geen wezenlijk verschil of dat nu langs buiten door anderen met zichtbaar dreigen en/of geweld uitoefenen gebeurt of langs binnen, via de ingebouwde slavendrijver, die ervaren wordt als ambitie, ijver, zich moeten rechtvaardigen enz..
Al dat gejakker is onnodig en voor de lol van anderen. Wat is die lol? Ik vermoed dat er veel wraakgier bij is, men wil zich wreken op een derde voor de mishandeling door anderen die men onderging of nog ondergaat .
Het kwaad dat de civilisatie is, zit niet in de constructieve ontevredenheid van de mens, die in de tijd dat hij niet hoeft te voorzien in wat hij nodig heeft (inclusief rust), gaat zoeken naar middelen om te weten te komen en vooral om te kunnen, met de handen, te kunnen handelen. Het kwaad dat de civilisatie is, is het knechten=heersen=dwingen=machtuitoefenen= andermans tijd, denkkracht en werkkracht besteden.
Lang voordat men in staat was wasmachines, vaatwasmachines, smeedmachines, robots, computers enz. te maken heeft men dat soort apparaten gemaakt van kinderen, die men opleidde tot specialisten. De civilisatie is het systeem waarin men anderen als dingen gebruikt en hanteert.
Ik weet niet of men eerst het paard heeft leren gebruiken en toen pas andere mensen of dat de volgorde andersom was. Dat is ook totaal onverschillig. Wanneer we ons verstand gebruiken beperken we ons ertoe het heden te begrijpen, want wat was was en wat nog niet is, is nog niet en kan ook wel eens uitblijven. Om ons hier nu zien we de planten en de dieren, inclusief de mensen, alle levende wezens gebruikt, geknecht, verminkt, gedood en mishandeld worden. De levende natuurlijke wezens worden gehanteerd alsof het door de mens zelf gemaakte niet‑levende dingen waren.
Hier zijn de twee grote civilisatie”godsdiensten” christendom en islam zeer duidelijk als mystificerende goedpraatsystemen te herkennen : beide leren de soevereiniteit van ‘de mens’ over ‘de schepping’, een soevereiniteit verleend door de grote baas, die ze, ter verwarring van de gelovigen, met de naam ‘god’ aanduiden. Met deze naamgeving bereiken ze dat de gelovigen, die geen tijd en waarschijnlijk ook meestal geen vermogen tot doordenken en zelf onderzoeken hebben, denken dat de stand en gang van zaken in de civilisatie door de schepper‑god is ingesteld.
Er zijn in de bijbel duidelijk drie grootheden, verzinsels die nuttige denkmiddelen zijn, die ‘god’ genoemd worden. Er is de schepper‑god van de natuurgodsdienst, die de creaturen allen zo ver te boven gaat dat het verschil in macht over elkaar geen verschil in status kan opleveren, tegen die achtergrond en dat er volstrekt geen recht aan de mens of aan welk schepsel onder de andere schepselen ook is toe te dichten om aan de schepping te gaan veranderen.
Daarnaast is er de volksstamgod van de Israëlieten, die andere stammen voor hen verslaat en hun land aan de stam der joden ten geschenke geeft.
Ten derde is er de in het heelal geprojecteerde uitvergrote oosterse potentaat, die ze de Heere god noemen. Dat is de grote baas die het heersen over elkaar en over de levende natuur aan de bazen in de civilisatie kado doet.
Helaas is dit alles nog niet opgehouden na te werken. Nu is macht openlijk gelijk aan recht. Het dienen van de Heeregod van de civilisatie is ontmaskerd. Ook het recht in de geseculariseerde (= van godsdienstsmoezen ontdane) samenleving is ontmaskerd als komend van macht en die macht komt uit de loop van een geweer. Praten over rechtvaardigheid, gerechtigheid, eerlijkheid, goedheid enz. is herkend als discussie en als debat, dat wil zeggen als vechten met woorden, vechten in de vorm van praten en aan elkaar schrijven.
Zelfs deugt al dat taalmateriaal niet meer om je mee te troosten voor de uitzichtloze gevangenschap waarin ieder van ons geboren en door specialistische opleiding getogen is.
Met dit taalmateriaal zijn geen manieren te formuleren om aan de gevangenschap in de civilisatie te ontkomen. Om te ontkomen hoeven we alleen maar op te houden met alles wat ons niet direct met dreiging en geweld wordt afgedwongen. We stellen ons dan op als wat we zijn : gevangen dieren, maar niet tam.
De werkelijkheid is dat al ontelbaar veel mensen dat doen, zich zo opstellen. Ze doen het echter onvolledig en nemen alleen maar geen verantwoordelijkheid voor het voortbestaan en welzijn van de civilisatie, echter zonder die ene nodige beslissende stap : het verachten van alle luxe, van alle heerlijks en van alle heersen dus. Dat komt neer op het tot verleden, af, klaar, voorbij erkennen van het verleden waarin men tot investeren in, werken voor, de toekomst werd gedwongen. Ongevraagd krijgt wie gedwongen wordt binnen de civilisatie het recht beloofd om later anderen te dwingen, als hij aan de beurt is, groot en in een daartoe strekkende positie: baas of vader of zo . Wie niet afziet van het in laten lossen van die belofte, is een steunpilaartje voor de civilisatie.
Het schijnt behoorlijk hopeloos er bij de ingezetenen van de civilisatie op aan te dringen af te zien van hun moeizaam verkregen rechten (voorrechten). Vandaar dat er geprobeerd wordt de weerstand af te breken tegen het geven van dezelfde voorrechten aan diegenen die deze nog niet hebben: het basisinkomen voor iedereen.De weerstand daartegen is echter zeer groot, omdat velen denken zeker te weten dat wie zich niet onder bedreiging weet met verlies van het voor zijn leven en welzijn nodige, zich waarschijnlijk niet zo zal laten dwingen als nu de armsten wel moeten. Wanneer in het nodige voor leven en welzijn van niet verslaafde lieden gegarandeerd wordt voorzien, dan zullen deze lieden nalaten in opdracht dingen te doen die ze niet over hun hart kunnen verkrijgen. Ze zullen moreel aanspreekbaar worden. Dat wil zeggen dat er weer uit de natuurreligie en de cultuurtradities geleefd kan worden. De weerstand tegen het garanderen van leven en welzijn van alle mensen komt uit de civilisatie, met name uit die massa lieden die van het hen beloofde recht om op hun beurt (via koopkracht, via geld, anders gezegd) om anderen te knechten alsnog gebruik willen maken. Niet alleen maar van de rijken dus, maar in het algemeen van de geldbezitters, hoe weinig ze ook hebben.
Het knechten is ook in de cultuur strijk en zet. Het samenleven in cultuur gebeurt zonder geld, geld is van de civilisatie. Het knechten echter, het leven van andermans leven, het sturen en dwingen is er even verbreid als in de civilisatie. Zoals de dwingende omgang in de civilisatie eindigt op ‘je moet betalen’, zo eindigt de dwingende omgang in de cultuur op ‘je moet lief en aardig zijn’. Wie in de civilisatie niet betaalt, krijgt met de bewapende politie te doen. Wie in de uit de cultuur gegroeide familie‑ en gezinssituaties en vooral in romantische liefdesrelaties de tegenprestatie in ‘geven om de ander’ niet levert, wordt met liefdesverlies en met verlies van achting ook gestraft. Achting zit overigens al weer in de civilisatie.
Wellicht is het hier passend weer even te wijzen op het feit dat de sociale werkelijkheid die ik analyseer met behulp van de drie zuivere begrippen natuur, cultuur en civilisatie, te vergelijken is met de gekleurde werkelijkheid om ons heen. Wij die kleuren zien, zien niet slechts primaire kleuren, in de gekleurde werkelijkheid zien wij die primaire kleuren zelfs zeer zelden zuiver en verzadigd. Bovendien zijn er vele gelen, blauwen en roden. Dat gegeven maakt het analyseren van de kleuren evenmin zinloos als het feit dat in de sociale werkelijkheid de gedragsdeterminantenpakketten der mensen mengsels zijn van natuurlijke neigingen, cultuurtradities en spelregels van de civilisatie.
Er is emotionele afhankelijkheid van degenen die met elkaar in relaties bijeenleven: in huwelijk en andere samenlevingsvormen. Ik noem dat ‘gevoelsblubber’, omdat er geen duidelijke doordachte door het verstand gestuurde zaken aan de orde zijn. De betrokkenen willen gewoon niet tot hun bewustzijn laten doordringen dat een vrouw/echtgenote in de civilisatie benoemd een werkneemster is: hoer en huishoudster met name. De echtgenoot is anderzijds haar kostwinner. De kinderen zijn de zelfgemaakte onderdanen, waarop het recht om te heersen op de beurt van de ouders wordt uitgeoefend.
Dit wordt overdekt met zogenaamde liefde, romantische liefde en enige tijd ook met sexueel genoemde machtsspelpartnerschappen.
De natuurlijke gegevens als geilheid en moederinstincten en trouw worden vertaald in traditie. Ze verliezen door die vertaling hun echtheid en doordat er geen natuurlijke omstandigheden zijn, zolang er geen ziekte en nood is, waarin natuurlijke gegevens kunnen functioneren, waarin je natuurlijk samen kunt zijn, gaat het romantisch genoemde natuurlijke over, ook het cultuurdeel blijkt leeg, de tradities bij geboorte, huwelijk en dood zijn ontdaan van alle inhoud die er op aankomt, die van levensbelang is of ook maar als tijdverdrijf zoden aan de dijk zet. Wat overblijft zijn financiën en de in de civilisatie belangrijke goede naam.
In dit vervolgopstel besteed ik geen tijd aan het voeren van achterhoedegevechten met de aanhangers van christendom en van islam. Ik ben evenmin agnostisch als gelovig in hun goden. Agnostisch verklaart ook niemand zich ten aanzien van gnomen, kaboutertjes, engelen en sinterklaas. Waarom dan wel ten opzichte van god ? Mijn antwoord is : ik vermoed dat ze begrijpen dat het voordelig is om als schrijvend en publicerend intellectueel het gewone volk in onzekerheid te laten. Alles wat er aan geloof bij het volk voortbestaat is meegenomen. Het geloof remt het verzet af, daar is het voor ontworpen en uitgevoerd.
Ook ga ik niet in pennestrijd met de voorstanders en vereerders van de dan toch maar presterende civilisatie. Vervolgens laat ik me ook niet in met de gevoelens van die gerelateerde mensen, die samenleven in gezinnen e.d.. De romantische liefde wordt niet zomaar zonder reden in de hoofden van alle jongeren gehamerd, verpakt in wat zij als HUN muziek ervaren. Al in geen 80 jaar naar ik zeker weet, is het thema ‘love’ uit de liedjes van de vermaaksindustrie weg geweest. Al die tijd hetzelfde mystificeren, alleen de muziek erbij veranderde steeds. Romantische liefde en sexuele omgang zijn gewoon verslavingen als alle andere.
Ik heb de indruk dat de gewoonten der mensen in deze civilisatie veel meer op verslavingen berusten dan op de VORM van vorstennabootsing die ik steeds weer opmerk: Versailles, het dynastiscisme (de eigen enige echte nazaten, alsof ze zo waardevol zijn dat ze in zoveelvoud tot het einde der tijden moeten voortbestaan), het heersen in de vorm van bestellen en keuren als Koning Klant, enz.
0 reacties