Jaap Schot, 20 maart 1985
Wanneer iemand mijn gedrag of mij ‘…………’ noemt, dan voel ik mij: -gevleid -geloofd (lof toegezwaaid, geroemd, geprezen) -gelaakt, aangevallen, afgekeurd, verworpen -enz..
Ik ben op zoek, in deze opstelletjes waarbij ik het puzzelwoordenboek gebruik als bron, naar woorden, die mij niet spontaan invallen. Vanuit de lijst van woorden die ik actief gebruik in mijn eigen opstellen over de stand en gang van zaken in de wereld “ga ik de woordenverzameling in het woordenboek binnen”. Veel, zo niet alle woorden die ik dan vind ken ik passief ook wel, maar ik heb ze niet in gebruik als ik mij uitschrijf.
Wanneer ik lees of luister naar anderen, dan roepen hun woorden, als ik ze passief ken, wel wat in mijn brein wakker. Op dat wat ze in mijn brein wakker roepen reageert mijn brein. Het resultaat van dat reageren wordt mij dan soms als gevoel, neiging en/of tekst bewust gemaakt.
Ik stel belang in wat er in mijn brein gebeurt voordat ik mij iets bewust wordt, tussen prikkel en respons in. De responses die mij bewust worden vat ik niet op als van mij, maar als een functie van de software van (of “op”) mijn brein. Dat reacties op talige seinen van buiten aangeleerd zijn, is zo evident, dat ik daarover niet verder ga schrijven. Zelfs de ergste beledigingen in een aan mij geadresseerde, in het Japans gestelde brief, doen mij niets, om de simpele reden dat ik ze niet versta, ze roepen niets in mij wakker.
Alles wat ik naar aanleiding van andermans tekst voel en wil en ervaar, is dus een functie van mijn verleden en dus niet de moeite waard om op in te gaan.
Vraag:
Hoe zit dat nu met het mij bewust worden van tekst vanuit mijn eigen brein?
Antwoord:
Wat ik aan tekst bewust krijg, heeft mijn brein aangemaakt bij waarnemingen en ervaringen. Dat aanmaken gebeurde met gebruikmaking van een aangeleerde taal, aangeleerde woorden, niet alleen, maar ook aangeleerde begrippensystemen en aangeleerde beelden en manieren van schematiseren.
Wat mij invalt is dus ook geenszins volstrekt ‘van mij’.
Naast die aangeleerde begrippen, beelden en bewoordingen speelt ook het geheel van sporen van mijn verleden in mij mee bij het tot stand komen van wat mij in reactie, als reactie, bewust wordt.
Zodra, zolang en in zoverre ik mij beperk tot hetgeen hier en nu IS, acht ik dan ook dat wat mij bewust wordt in tekst, dromen of beelden, niet als ‘van mij’. Als geest ‘kijk’ ik even afstandelijk naar deze bewustzijnsvullingen als naar natuurverschijnselen buiten mij.
Geheugen en taal zijn echter niet zo volstrekt waardeloos dat het volkomen negeren van wat me aan bewust wordt, mij het beste lijkt. Voor dingen die lang eender blijven is een geheugen uiterst bruikbaar. Als ik er van uit kon gaan dat andere mensen met de woorden/teksten die ze uitspreken iets en wel steeds met hetzelfde ook hetzelfde bedoelden, was zelfs het leren van een taal mogelijk en zinnig. De ervaring heeft mij echter geleerd dat dat niet het geval is. Dat die ervaring juist en geldig is zal ook blijken in het falen om computers tot partners in discussies te maken. Met een computer zou een gesprek te organiseren zijn, geen gewone menselijke omgang in de civilisatie, geen vechten.
Vaak vinden wij via synoniemen sporen een ongehoorde uitbreiding van het aantal termen waarmee een en hetzelfde verschijnsel wordt benoemd. Laten we een voorbeeld nemen: het woord ‘grappig’.
boertig grappig luimig snaaks guitig olijk komisch
burlesk grappig koddig kluchtig
grappig boertig luimig snaaks guitig olijk uiig komisch kluchtig
lachwekkend vermakelijk amusant
guitig onschuldig grappig schalks schelms boertig olijk koddig
kluchtig snaaks koddig komiek boertig burlesk grappig lachwekkend
aardig zonderling leuk
koddig boertig komisch olijk burlesk grappig dwaas snaaks
kluchtig komisch grappig leuk geinig humoristisch
komiek grappig leuk koddig vreemd raar zonderling
vermakelijk amusant lollig leutig geinig geestig leuk grappig
attractief lustig snaaks grappig boertig luimig guitig
olijk kluchtig koddig
ondeugend spotachtig
grappig vermakelijk
De alfabetische opsomming der 33 verschillende termen luidt:
aardig
amusant
attractief
boertig
burlesk
dwaas
geestig
geinig
grappig
guitig
humoristisch
kluchtig
koddig
komiek
komisch
lachwekkend
leuk
leutig
lollig
luimig
lustig
olijk
ondeugend
onschuldig
raar
schalks
schelms
snaaks
spotachtig
uiig
vermakelijk
vreemd
zonderling
Waartoe deze horde synoniemen?
Dat is een boeiende vraag, bij iedere opeenhoping.
Antwoord: we kunnen beginnen met het beantwoorden van de vraag die het begin van dit opstel vormt: “voel ik me gevleid, gescholden of wat ook, als een van deze woorden wordt gebruikt om mij of mijn gedrag te beschrijven?
We moeten daarbij bedenken dat het uitdrukkelijk (waarderend) benoemen van andermans gedrag een enkele methode onder vele andere is om te reageren op een waardering die in je brein wordt gevormd.
Alleen als we ons schriftelijk moeten uitdrukken staan ons weinig of geen andere middelen dan de woorden ter beschikking. In bijna alle andere gevallen gaan onze woorden vergezeld van gebaren en dergelijke, als onze woorden al niet daarin geheel verloren gaan.
Ben ik dan in mijn onderzoek naar woorden en in mijn speuren naar wat er door (of ‘in’) mijn brein gebeurt, niet super-ouderwets bezig? Als nu de prikkels meestal niet verbaal zijn, en ook de reacties meestal niet, wat zit ik dan met woorden en teksten, beelden, volzinnen en verhalen te werken? Worden zelfs politici tegenwoordig al niet verkocht zoals zeeppoeder, d.w.z. met de nadruk op alle behalve hun tekst?
Nou, iets anders verwoord dan: het gaat wel om hun tekst, maar die wordt niet gekozen om bij hun bedoeling of plan te passen, maar om in zoveel mogelijk mensen een instemmende reactie wakker te roepen. Wat de mensen die in de civilisatie in gevecht met elkaar leven, zeggen, dat zijn klankblokken, met de eigenschappen van computerbevelen. De tekst wordt gezegd, zoals toverspreuken worden gezegd in sprookjes: om aan de omgeving te veranderen, zonder te handelen.
De teksten zijn geen taaluitingen meer, er wordt niet meer iets verwoord, er zijn alleen nog de woorden en de daarmee bedoelde toverwerking.
Dit gebruik van de taal is niet pasgeleden ontstaan, het is zo oud als de civilisatie, want het is een manier van vechten. Wat ik, woordenverzamelingen onderzoekend, kan vinden, zijn sporen van oude gevechten. (Weer maar dat voorbeeld van ‘het verkeersslachtoffer’: de gewonde/gedode als mensenoffer aan een afgod benoemd.)
Als ik mijn eigen teksten analyseer op de er in gebruikte begrippen / begrippensystemen / begrippenapparaat, dan blijf ik dichter bij wat mijn eigen brein ook zonder bewustmaken en zonder woorden gebruikt en doet.
Ik merk dat heel veel woorden, die ik wel herken, maar niet actief gebruik, mij niets zeggen. Dat geldt ook voor teksten van anderen. Als het er op aan komt blijft het bewustzijn van wat ik lees en hoor uiterst oppervlakkig. Er dringt maar heel af en toe wat tot me door en dat is dan dat wat in mij ergens op aansluit.
Een andere ter zake doende vraag is: “hoe synoniem zijn de synoniemen?”, exacter geformuleerd:
- zijn er vaststaande betekenissen voor deze woorden?
- verschillen de betekenissen der diverse woorden?
- kennen de (actieve) gebruikers en de (passieve) hoorders deze vastgestelde betekenissen?
Het centrale begrip in het bovenstaande drietal vragen is met het woord ‘betekenis’ benoemd.
Om van elke vaagheid af te komen omschrijf ik hier voor mijn tekst ‘betekenis’ als: een verzameling met ja/nee beantwoordbare vragen waarop met het gebruiken van de term in kwestie antwoorden worden gegeven.
Daarbij concrete voorbeelden:
Als ik van het gedrag van iemand zeg dat het ‘grappig’ is, dan beweer ik dat het tot lachen aanzet en dat het niet vaststaat of de dader dat lachen bedoelt teweeg te brengen of niet.
Noem ik iemands gedrag ‘olijk’ of ‘kluchtig’, dan beantwoord ik de vraag naar de opzettelijkheid vanuit de dader positief. Die andere vraag, (of het gedrag tot lachen aanzet), blijft positief beantwoord.
Wanneer gelijke vragen ter zake zijn bij het gebruik van een term, dan zijn het verwante termen.
Wanneer gelijke vragen ook nog gelijk beantwoord worden door het gebruik van verschillende termen, dan zijn die termen voor wat die vragen betreft synoniemen voor elkaar. Dat betekent dus in feite dat ze voor wat het beantwoorden van die vraag betreft onderling verwisselbaar zijn in een tekst.
Boeiend is nu de vraag, wanneer we in een tekst een woord tegenkomen waarvoor we een synoniem kunnen vinden: “heeft de schrijver bewust bedoeld antwoord te geven op alle vragen die door het gebruiken van dat woord volgens de vastgestelde betekenis bedoeld worden?”
Ik denk dat we op voorhand kunnen zeggen dat in 9999 van de 10000 gevallen dit niet het geval zal zijn, zelfs onbewust niet. De verzameling vastgestelde vragen bestaat niet, er is niets vastgesteld, en dat zal pas gebeuren wanneer we computers moeten voorzien van taal.
Hier is dan mijn inzicht ter zake, dat de mensen in onze civilisatie met elkaar ononderbroken in gevecht zijn. Uit dat inzicht volgt dat de vechtenden ook niet als doel hebben een voor de ander onmiskenbare, duidelijke, niet mis te verstane tekst te maken.
Ook de luisteraar/lezer heeft niet de bedoeling de maker van de tekst volledig te begrijpen.
Communicatie is een zeer zeldzaam verschijnsel.
Wat zou ook het nut zijn van het zeer helder weten wat je bedoelt en van het zeer duidelijk weten wat een bepaalde ander bedoelt? Weten wat je zelf bedoelt, komt neer op het uitgebreider dan spontaan gebeurt bewust maken van wat je brein uitspookt met je kennis (van de stand en gang van zaken in je leven, in relatie tot wat je voor jouw leven en welzijn als nodig, nuttig, prettig enzovoort ervaart).
Waar haalt een mens de tijd, aandacht, energie, belangstelling en vaardigheid vandaan om zozeer zijn eigen breinwerking te bestuderen. Zoveel toewijding kan toch alleen iemand opbrengen, die werkeloos en arm aan relaties is.
De vorige zin is ambigu. De toewijding kan als oorzaak van werkeloosheid en armoe aan relaties worden opgevat, als zodanig is de zin geldig in dit verband. Werkeloosheid en relatiearmoede kunnen echter ook als oorzaak, resp. als bron van waarschijnlijkheid, voor het zo ’tot zichzelf komen’, ‘zich in zichzelf keren’ worden opgevat. De werkeloze die ook niet door relaties gebruikt/benut/bezig gehouden wordt, houdt geen andere onderwerpen over om zich mee bezig te houden. ‘Om zich mee bezig te houden’ in onderscheid van ‘om zich mee te laten bezighouden’. Centraal is in dit verband de keuze geweest zich niet te laten bezig houden door anderen, via de media, voor wie je geen relatie hoeft te zijn om toch de genade van de omgang deelachtig te worden.
Het systeem om woordbetekenissen te analyseren in groepen beantwoorde ja/nee-vragen is algemeen de moeite waard, volgens mij.
Ik kan slechts met grote investeringen aan tijd, aandacht en energie voor een klein aantal begrippen het opsommen van die vragen en hun antwoorden voor mijn rekening nemen. Die vragenverzameling en die antwoorden gelden dan nog slechts: als IK het woord gebruik.
In dit verband: ik heb al een plan gemaakt voor een werktuig, een handleiding, een breinleiding, waarin voor een beperkt aantal woorden een vragen/antwoorden-verzameling vastgesteld wordt. Zonder te eisen dat iedereen zich eraan houdt, kunnen wie ervoor kiezen zich er aan te houden elkaar volledig verstaan, doordat ze hun SOEVEREINITEIT opgeven t.a.v. het laten betekenen van een woord, wat zij willen, Vgl. Humpty Dumpty (Lewis Carol “Alice in Wonderland”).
Wat ik doe is: het uitschrijven van mijn indeling van ‘het leven’. Dat wil zeggen, mijn – en, onze – levensomstandigheden,
- in ‘in het wild’ en ‘in de wereld’,
- daarna ‘in de wereld’ in : ‘in de cultuur’ en ‘in de civilisatie’,
- daarna ‘in de civilisatie’ in: ‘in de beschaving’ en ‘in de maatschappij’,
- daarna ‘in de maatschappij’ in: ‘in school’ en ‘in het beroepsleven’.
Door dit uitschrijven geef ik impliciet de vragen en de antwoorden aan per gebruikt woord / vaste begripsnaam. (Vaste begrip-naam-combinaties zijn nodig en voorondersteld in mijn manier om tot een eenduidige kunsttaal te komen. Ik denk dat Esperanto een hopeloze zaak zal blijven zolang ze niet ook deze voorwaarden vervult. De gebrekkigheid van de taal noch de aanwezigheid van vele verschillende talen zijn voldoende redenen of voorwaarden voor het elkaar niet verstaan van de mensen.
De mensheid gaat ten onder, binnenkort, maar niet aan gebrek aan middelen, maar aan het zich niet stellen van de goede doelen, i.c. het voorzien in het nodige en verder speels bezig zijn. Het grote gevecht van allen in de maatschappij tegen de rest als concurrenten, wordt niet veroorzaakt, het wordt in alle vrijheid door sommigen gekozen en door anderen wordt de druk, de agressie, de spanning, de stress, doorgegeven aan derden. De vraag is niet hoe deze oorlog te voeren, en toch aan de goede en/of winnende kant te staan, maar : hoe deze oorlog door gebrek aan deelnemers te laten eindigen, zonder dat dat gebrek door massaal sterven wordt teweeg gebracht.)
0 reacties