Het begrip dat ik civilisatie noem.
Daar waar mensen in civilisatie samenleven staan de werkwoorden BEZITTEN, DREIGEN/VERDEDIGEN, DWINGEN en GEHOORZAMEN centraal.Met andere woorden : het privaatbezit, het geweld en de gevangenschap. Het privaatbezit kan betreffen een produktiemiddel, een bron van dingen die nodig zijn voor leven en welzijn, dat kan ook een geheim weten of een geheime vaardigheid zijn, maar de gewone voorbeelden zijn : een bos met daarin wilde dieren die men vangen kan, vee, een stuk landbouwgrond, een viswater, gereedschap voor het vangen, jagen, bebouwen en zo voorts, later in de gendustrialiseerde tijd komen daar fabrieken en octrooien en dergelijke bij.
Het bezit veroorzaakt de mogelijkheid van diefstal. Diefstal is niets anders dan toeigenen waar iemand tegen is, die iemand is de bezitter van hetgeen de dief zich toeigent. Dat wat niemand bezit kan ook niemand stelen.
Voor geheim kunnen geldt iets dergelijks, evenals voor octrooien. Wanneer iedereen weet hoe een bepaald probleem moet worden opgelost en iedereen dat ook ongehinderd door octrooien handhavende anderen kan doen,gezien hij daartoe de vaardigheid heeft, dan is dat zo oplossen van dat probleem een vrij goed. Aan het ooit als eerste gevonden hebben van die manier van oplossen is niets meer te verdienen, ondanks de verdienste van dat vinden.
Voor wie geen eigen produktiemiddelen of vaardigheden heeft geldt dat niemand hem nodig heeft, maar andersom wel. Hij heeft wel iemand nodig namelijk om aan toestemming te komen om van het bezit van anderen datgene te nemen wat hij nodig heeft voor zijn leven en welzijn. Om aan die toestemming te komen om uit de winkels te halen wat hij nodig heeft, laten de bezitters de niet‑ bezitter eerst kunstjes doen, arbeid verrichten. Voor het doen van die kunstjes, voor dat gehoorzamen aan de opdrachten van de bezitters, krijgt de niet‑bezitter geld en voor dat geld kan hij dan in de winkel kopen. Zodra en zolang hij geld heeft is iedereen bezitter, zodra het geld weer op is, hij het besteed heeft, is hij weer niet‑bezitter. Doordat we aan zien komen dat ons geld opraakt, verrichten wij zeer regelmatig arbeid en is ons geld niet zo vaak op. We zijn met andere woorden tegelijkertijd bezitter en niet‑bezitter.Als ik geld heb is een hoeveelheid van de goederen in de winkels en voorraadschuren van mij, ook al heb ik het nog niet opgehaald, nog niet gekocht, mijn keuze nog niet gemaakt. Zodra, zolang en inzoverre ik geld heb, heb ik belang bij het verhinderen van alle stelen.
Geld krijgt in die opstelling het karakter van bezit en kan dus ook gestolen worden, doordat het niet op naam staat. Ook elke baan, elke betrekking, wordt als bron van inkomen een bezit. Een baan is ook een produktiemiddel, zelfs al produceer je niets in je baan, het geld dat je uitbetaald krijgt is niet herkenbaar als uitbetaald voor dit of voor dat. Geld heeft geen nestgeur, het stinkt niet.
Werken (loonarbeid) is dienen voor geld, geld verdienen. Werken is gehoorzamen. Zelfs de kunstenaar, die een oeuvre schept, legt dat oeuvre ter keuring voor aan de subsidiegever of de koper. Niet alleen die kunstenaar krijgt geen nauwkeurig omschreven opdrachten, ook menig werknemer, medewerker, employ, moet zelf de schijn van zinnig bezig zijn ophouden. Beoefenaren van hetzelfde beroep en mensen die samen een instituut bemannen oefenen druk op elkaar uit om samen die schijn op te kunnen houden.Ik vermoed dat het overgrote merendeel van de loonarbeid die er in onze civilisatie verricht wordt onnodig, nutteloos, veelal zelfs uitdrukkelijk schadelijk voor het geheel van al wat leeft is. De werkenden echter hebben niet veel keus. Vrijwel iedereen moet werken om aan geld te komen. Voor het voorzien in al wat voor ons, tijdgenoten, nodig is voor leven en welzijn, is niet zoveel werktijd meer nodig, dat iedereen daar een deel van kan nemen. Het probleem is niet langer het voorzien in het nodige, maar het verdelen van de luxe, het onnodige, het heerlijke.
Tot het gehoorzamen als dienst voor geld wordt men gedwongen en ter compensatie (als troost, als tegenwicht) is men soeverein om zijn eigen geld te besteden zoals men dat zelf wil. Zodra en zolang wij ons geld besteden aan het voorzien in wat wij voor leven en welzijn nodig hebben, meldt ons lichaam ons wat we willen (want nodig hebben), gezien onze omstandigheden (waaronder het klimaat en de eisen van onze naasten aan ons).
We merken op dat het nodige zelden verkrijgbaar is zonder dat er onnodigs aan kleeft.Wie b.v. een jas wil kopen treft in de winkels modieuze jassen aan en geen modevrije. Wanneer nu het dragen van een modieuze jas als een eis van de anderen ervaren wordt, heeft de koper geen probleem. Het probleem ontstaat daar waar hij het zelf moet weten. Dat is het probleem van de soeverein. Om dat probleem op te lossen meet menigeen zich een smaak aan. Menig opvoeder meet zijn kinderen (pupillen) een smaak aan. Iedere producent praat in de reclame en propaganda de mogelijke klanten een smaak aan. (“Vlees mevrouw, U weet wel waarom”, die’ soort reclame, niet de reclame voor merken.)
Nog onbesproken bleef de gevangenschap, die noodzakelijk is voor het voortbestaan en handhaven van een civilisatie. Als de ingezetenen weg kunnen (vluchten) naar buiten het gebied van de civilisatie, zullen juist de meest ondernemende geknechten vertrekken. Bij het vestigen van een civilisatie worden mensen onderworpen (geknecht) die nog de vaardigheden hebben om zelfstandig in de natuur te leven. Zij kunnen nog vluchten en dan in vrijheid verder leven. Dat is de reden waarom civilisaties beginnen met gevangenschap binnen omheiningen of natuurlijke grenzen . Door het in scholen verhinderen dat de kinderen leren zichzelf van het nodige te voorzien in de natuur maakt men van kinderen in dat opzicht invaliden. Deze invaliden kunnen nog slechts binnen de civilisatie leven, als specialisten ‑ beroepsbeoefenaars met elkaar via geld diensten ruilend. Die invaliditeit is n blok aan het been der ingezetenen, de verslavende gewenning aan luxe (lekkers, heerlijks) is een ander blok. Daar komt nog bij een zeer uitgebreide verkettering van het leven der wilden in de natuur. Zonder dat de ingezetenen der civilisaties het leven der wilden in de nu van die wilden gestolen goedbewoonbare gebieden ooit kunnen leren kennen, leren ze het wild leven verachten. Verachten zonder uit ervaring te kennen komt b.v. ook voor waar de communisten/bolsjewisten de Trotzkisten leren verachten. Leren verachten is geen onderwijzen, ook al gebeurt het op school. Ook het leren zichzelf pas te achten zodra, zolang en inzoverre men de specialistische diensten van anderen consumeert, is geen onderwijs. Het is niet geheel correct het indoctrineren te noemen, daar men deze vooronderstellingen van de civilisatie niet als een doctrine ziet. Naast de civilisatie leert men elkaar in een civilisatie geen alternatieven kennen, zoals men dat, ‑ door de zichtbare aanwezigheid van andere doctrines daartoe gedwongen ‑ in kerken en partijkaderscholingen wel doet. ‘Ongeciviliseerden’ is een scheldwoord en de primitieven zijn een voorwerp van studie, zoals de flora en fauna dat ook zijn : niet als een alternatief maar als iets buiten.
De ingezetenen van de civilisaties zijn elkaars cipier en elkaars gevangene. Het uitvinden van het geld heeft de mogelijkheid geschapen iedereen medeplichtig te maken. Het ongelijk verdelen van het geld is het doel, niet een bijwerking van het ruilend bijeenleven in een civilisatie. In de civilisatie zijn er twee rollen : die van de heer en die van de knecht. Het maakt een wezenlijk verschil of die rollen erfelijk aan de ingeborenen toevallen of dat de gelegenheid wordt gegeven om als enkeling meer heer te worden dan een ander, die niet daarnaar streeft of niet zoveel succes heeft in zijn streven. Het streven naar succes teneinde meer heerlijk gedrag te kunnen vertonen is een centrale drijfveer in het mechaniek van de civilisatie. Meer kunnen knechten is een manier om dat streven te benoemen, maar minder geknecht wensen te worden leidt tot ononderscheidbaar hetzelfde streven, evenals de wens om voor zichzelf en zijn nageslacht een producerend bezit te verwerven (een boerderij, een fabriek of een praktisch erfelijke positie/baan/beroep in de maatschappij.)
Als knechten moeten de ingezetenen met elkaar en tegen elkaar vechten. Met elkaar samen tegen de buitenstaanders, de dieven en het buitenland. Tegen elkaar om de gunst van Koning Klant, degene die geld besteedt door te betalen voor de diensten van de best presterende en goedkoopst leverende knecht.
Tegenover alle heersen staat evenveel knechten. KNECHTEN en HEERSEN zijn twee namen voor hetzelfde gebeuren. Wie bestelt geeft een opdracht, dat wil zeggen beveelt. Wie geld verdient, dient voor geld, gehoorzaamt dus aan die ander, aan wie hij geld verdient. Hoe meer koopkracht, hoe meer gelegenheid anderen te dwingen. Die dwang is dragelijk zodra en zolang men de dienstverlening als ruil of zelfs als hulp kan opvatten. Juist bij luxe kan men dat niet. Hoe luxueuzer de samenleving leeft, hoe meer mensen weten dat ze gekoeioneerd en onnodig belast, worden.
Iedereen streeft er naar de hoeveelheid bevelen die men te gehoorzamen had, door te geven. Zodra, zolang en inzoverre een luxueuze heerlijke samenleving uiteindelijk de stroom van bevelen naar buiten kan leiden, is ze leefbaar. Buiten zijn de dieren (de paarden als schoolvoorbeeld, de honden als overal hiertelande zichtbaar straatvoorbeeld) maar ook de machines (als aanmakers van goederen) en misschien ook al de computers. Maar de voornaamste afnemers van de bevelenstroom uit de luxueuze samenlevingen zijn toch de arme samenlevingen (de derde wereld, in modieuze termen).
In de lage‑lonen‑landen zijn de dwang en het geweld te zien, die hier in de luxe‑samenlevingen genitierd worden door het consumeren van alles wat heerlijk, onnodig, luxe is. Over de grofheid waarmee in die landen mensen met elkaar al dwingend omgaan kunnen we ons hier dan ook heel erg verbazen.
Cultuur met een hoofdletter C.
Pareloesters reageren op irritaties met het aanmaken van een parel uit en om het irriterende, het onaangenaam prikkelende. De (ge)knechten in de civilisatie reageren op hun gevormd worden met het scheppen van godsdiensten, wetenschappen, gedachten, filosofien,technologie, kunst en topprestaties van allerlei aard (zowel die welke het Guinness’ Book of Records vullen als ook zinnige, niet onbenullige). Het irriteren dat men in naam van de civilisatie doet, heet scholen en vormen. Dit irriteren wordt als het veroorzaken van de scheppende prestaties der geknechten opgevat en geprezen. Het uit hun natuurlijke groei en vormverkrijging drukken van kinderen wordt goedgepraat als: de prijs voor de Cultuur met hoofdletter C en van wat men ‘de beschaving’ noemt. Vanuit alleen hun natuurlijke speelsheid en nieuwsgierigheid zijn de mensen niet tot het toppresteren gekomen dat hen in naam van de civilisatie met geweld is afgedwongen. De topprestaties (goederen en diensten) hebben als bekrachtiging van het knechten gewerkt, zoals het afscheiden van parels de parelkwekers ertoe aanzet voort te gaan met het irriteren van oesters.
Die knechten die als hun topprestatie slechts sjouwen en zwoegen, trekken niet de belangstelling van hun heersende tijdgenoten. In onze democratie dus : van hun tijdgenoten in hun functie van Koning Klant of, bij zijn burgernaam genoemd : Jan Publiek. Belangstelling, extra loon en bekrachtiging krijgen die geknechten die een echte topprestatie leveren, de uitmuntenden. De drie winnaars op het schavotje, niet het grote peloton van deelnemers, die door hun verliezen (zo men wil : hun niet‑winnen) het presteren van de topdrie tot winnen maakten. De leveranciers/producenten van ongewone, zeldzame, schaarse goederen en diensten krijgen de belangstelling en het extra loon. Van daar uit is b.v. begrijpelijk waarom er bij kunstwerken en andere verzamelobjecten van zeldzaamheidswaarde sprake is. Ook als dat technisch zeer wel mogelijk is, b.v. bij gegoten bronzen beelden, maakt men geen massa exemplaren van kunstwerken
0 reacties