Het echte leven.
Het echte leven voor mensen is het zwerven over de als ruimte ervaren oppervlakte van de aarde, levend van wat de omgeving oplevert. De mens bewoont geen holen, heeft geen nesten en bezit alleen wat hij gebruikt en daartoe meedraagt. De mens heeft geen plan, geen verleden en geen toekomst. De mens streeft niets na en is niet voor iets op de vlucht. De mens gaat nergens heen en komt nergens vandaan. De mens leeft alleen maar, zomaar, zich bewegend.
De zittende mens.
Een tot zitten gedoemde groep mensen gaat de tijd nemen om in te bewegen. In een jaarlijkse herhaling van feesten en vieringen trekt het volk door de tijd. Het trekt door de tijd zoals de nomaden die in een begrensd gebied de kudden volgen, trekken door de ruimte.
Het koloniseren.
Koloniseren is wat uitbrekende zittende volken doen, als ze een fundamentele natuurlijke remming doorbreken, die ze als mensen hebben, de remming namelijk om soortgenoten geweld aan te doen. De beweegredenen voor het gaan koloniseren als die er al zijn, veranderen aan het gebeuren niets en zijn dus van geen belang.
De civilisatie.
De civilisatie is de historische, lineaire ontdekkingstocht, door de tijd, die het koloniseren vervangt en aflost. De civilisatie noemt ‘vooruitgang’ haar doel. Vooruitgang is: het veroveren van wat te kunnen en van wat te kennen is. In de civilisatie is het volk zittend, gevestigd, ze wonen. Het volk is echter opgedeeld in families, gezinnen en enkelingen.
Sociale mobiliteit.
In vele civilisaties zijn de enkelingen sociaal bewegelijk, dat wil zeggen ze mogen van de anderen
– van woonplaats veranderen
– van beroep veranderen (door leren, ambiëren en solliciteren).
– van gedrag veranderen
– van gedachten ( over religie of politiek b.v.) veranderen.
In de civilisatie voelen de mensen zich ten opzichte van elkaar meerderen en minderen. Door middel van de toegestane veranderingen kan de enkeling ‘zich verbeteren’, d.w.z. : stijgen op de maatschappelijke ladder waar wie lager staat minder is dan wie hoger staat.
Avontuur.
Dit sociale bewegen is het avontuur van de geciviliseerde, dat is : de in gevangenschap geboren en getogen geadministreerde enkeling. De meeste enkelingen hebben de mogelijkheid om in de familie als sociaal bewegende of zich handhavende groep te blijven waarin ze geboren werden. Ook is het voor de meeste enkelingen mogelijk om een gezin te stichten of in een andere vorm met anderen te gaan samenleven. Voor een klein percentage enkelingen wordt het leven een eenzaam avontuur.
De religies.
Ieder mens moet voortdurend kiezen tussen de voor hem mogelijke gedragingen. Dat is zo onder alle omstandigheden, in natuur (in vrijheid), in cultuur (binnen traditie) en in civilisatie (binnen de grenzen van wat hij zich veroorloven kan, dat is: van wat hem toegestaan wordt door anderen, wat die anderen hem toelaten te doen).
Bij die keuzevraagstukken gebruiken mensen religies. Daardoor sparen ze wat binnen hun gebied is en wentelen ze de onontkoombare en onnodige schade die ze berokkenen af op wat in hun nietgebied is.
Het spreekt vanzelf dat het nodig is dat samen levende mensen hetzelfde als gebied en als nietgebied erkennen en herkennen. Deze afspraak is noodzakelijk om onderlinge vrede te hebben en te houden. Deze afspraken omtrent wat hen wel en niets iets kan schelen noemen ze hun religie. Het is hun indeling in goed en kwaad, ze noemen het hun kennen (kennis) van goed en kwaad. Het is onmogelijk om samen te leven zonder elkaar die regels op te dringen.
Wanneer men zich koloniserend met andere volken met andere regels in aanraking brengt, moet men komen tot gezamenlijke regels met die anderen. De kolonisator moet aan de gekoloniseerde de regels van de kolonisator opdringen, want de kolonisator is niet weggegaan om nieuwe regels te zoeken. Soms is hij weggegaan om in alle rust volgens in zijn oude land niet aanvaarde regels te gaan leven. Soms is hij uitgegaan om goederen en productiemiddelen te veroveren en is hij niet van zins om de religie die hem daartoe het recht gaf op te geven voor (een compromis met) die van het gekoloniseerde volk.
De middenklasse.
Een civilisatie die gelaagd is, van hoog naar laag, die, anders gezegd hiërarchisch is ingedeeld, zon civilisatie heeft een middenklasse. De mensen in de middenklasse kunnen nog stijgen op de maatschappelijke ladder, maar hebben ook al wat te verliezen aan positie, aan bereikte, verworven of geërfde hoogte.
Boven de middenklasse zitten de mensen (families) met de erfelijke maatschappelijke posities, erfelijk, d.w.z. die ze aan hun kinderen (en vrienden, b.v. religiegenoten) kunnen doorgeven.
Beneden de middenklasse bevinden zich diegenen die het gevoel hebben niets te verliezen te hebben en evenmin iets te kunnen winnen of bereiken. Meestal is er inderdaad sprake van een gevoel, van waaruit via gedrag het gevoelde, het vermoede, waar gemaakt wordt.
Het is niet zo dat dit vermoeden, dit gevoel, bij iedereen gepaard gaat aan een negatieve stemming omtrent (appreciatie van) zijn positie.
Begeertes.
Veel mensen die de middenklasse vormen begeren veel wat ze niet hebben, ze wensen beslist niet hun verworvenheden te verliezen en ze weten zich met hun tijd geen raad zodra ze even vrij hebben. ‘Vrij hebben’ betekent: niets hoeven te doen als middel,
om te verwerven,
om te behouden,
om te vertonen dat men bezit.
[Vertonen dat men iets bezit doet men door het te verbruiken resp. te gebruiken, in het algemeen: door te consumeren, dat wil zeggen: ook door geld op te maken, het te besteden.]
Wat er gedaan moet worden om bezit te verwerven is voor iedereen verschillend. Sommigen moeten het eigen productievermogen op de arbeidsmarkt brengen: tijd maal aandacht maal energie maal vaardigheden maal kennis besteden zij aan het verlenen van een dienst voor geld. Anderen bezitten productiemiddelen, zoals land of een machine of een fabriek of een bos. Zij kunnen verkopen wat daar aan producten (goederen) van af komt. Anderen weer kennen geheimen en leven daar van.
De middenklasse als religieuze gemeenschap.
De middenklasse over de hele geciviliseerde wereld is de meest hechte religieuze gemeenschap die zich denken laat. Voldoen aan de koopkrachtige vraag is de onaanvechtbare religieuze plicht van elke leverancier.
De aanwezigheid van een koopkrachtige vraag is meteen ook een volstrekte ethische goedkeuring voor de gevraagde dienst.
Anderzijds is het gebruiken/verbruiken van alles wat massaal aangemaakt is, daardoor ook meteen niet ‘gek’ meer : gemaakt worden is goedgekeurd (acceptabel bevonden) worden. De tempels van deze religie zijn fabrieken waar natuur geofferd wordt aan de Grote Consument. Gedeelten van de offerande worden door priesters en gelovigen (twee elkaar uitsluitende groepen) opgegeten.
Uiteenzetting.
Om verder te verhelderen moet er nu een uiteenzetting volgen. Uiteenzetten betekent : met nadruk op enige afstand van elkaar neerzetten (besprekenderwijs) van begrippen die meestal vooral worden opgevat als gekenmerkt door de vele overeenkomsten en juist niet door de verschillen. Toch zijn het die verschillen die het ontstaan en voortbestaan van synoniemen verklaren en die reden voor het behoud ervan kunnen geven. De gebruikelijk opgegeven reden voor het behouden en gebruiken van synoniemen is dat het zoveel prettiger leest en aanhoort wanneer niet steeds voor hetzelfde begrip hetzelfde woord wordt gebruikt. Deze pret acht ik geen enkele reden, laat staan een geldige.
Ik ga uiteenzetten de volgende rij begrippen: persoon/ziel/individu/geest/enkeling/isolaat/bezit/soevereiniteit/ recht/plicht/gevangenschap/buitensluiting/bunker/gevangenis/ omstanders/omstandigheden/recht/natuurrecht/macht/kracht/kunnen/ gelegenheid hebben/in staat zijn/IETS/IETSonderdeel/IETSgebruiker/ functionaris/pesoon/individu/staatsburger/WERELDtoneel als het speelveld der IETSen/ politiek toneel als speelveld der vooraanstaanden en boegbeelden en bundelaars en beveldoorgevers.
Het individu en het zijne.
Robinson Crusoe, alleen op zijn eiland, had de gelegenheid om zich geheel en al als individu te gedragen, dat wil zeggen als exemplaar van zijn diersoort in tegenstelling tot als product van (gekenmerkte door) zijn opvoeding. Robinson was in de gelegenheid om zich als individu te gedragen in plaats van als persoon. Volgens het verhaal van Defoe was Robinson daartoe niet in staat. Robinson gedroeg zich volgens de in zijn ziel gegrifte gedragsvoorschriften, die duidelijk herkenbaar waren als afkomstig uit zijn land, zijn opvoeders.
Tamelijk sterk in een mij eigen zin (betekenis) gebruik ik de term ‘ziel’ voor het geheel van in ons aangebrachte gewoonten. Gewoonten, die zowel het opvatten, begrijpen en denken over herkende zaken betreffen, als het handelen met betrekking ertoe en het omgaan ermee.
De ziel is de nietstoffelijke kant van de persoon, terwijl de geest de nietstoffelijke kant (= kenbaarheid, ervaarbaarheid) van het individu is. Het individu is het niet nader zonder beschadiging te ontleden en niet verder als onderdeel van iets op te vatten exemplaar van de diersoort mens.
De termen ‘persoon’, ‘individu’ en ‘mens’ worden dooreen gebruikt, maar er zijn duidelijke grensgevallen waarin blijkt dat we met verschillende begrippen te doen hebben.
Personen zijn voor elkaar binnen hun cultuur en/of civilisatie op hun persoonlijke verantwoordelijkheid aanspreekbaar. Robinson alleen op zijn eiland heeft geen persoonlijke verantwoordelijkheden meer. Er is voor hem in zijn omstandigheden geen plaats voor die aanspreekbaarheid, er is niemand om hem waarop dan ook aan te spreken. Het komt voor dat men tegenover sommige mensen de verantwoordelijkheid die men er als ‘volksgenoten’ in ruil tegenover heeft, laat vallen en hen tot non-person verklaart, hen vogelvrij, tot onbeschermde verklaart, hen een niemand noemt.
Zo iemand wordt dan tot een opgejaagd individu. Vanuit de op hun inzitten (ingezetene, beschermde=gevangene) trotse personen is zo iemand een individu (in een afkeurende, verachtende betekenis).
Het menselijk individu is niet een solitair van nature. De cultuur en in versterkte mate de civilisatie maken van de individuele mens een geisoleerde. Veel verder dan de natuur stellen ze de enkeling apart van de anderen. De personen in cultuur en civilisatie zijn volgens de leer “vrij” om te doen en om na te laten wat ze behoren te doen. Doordat ze het goede ook kunnen nalaten kunnen ze schuldig geacht worden aan dat nalaten. De leer van de vrije wil stelt de mens in de wereld (=cultuur+civilisatie) apart en verantwoordelijk en potentieel schuldig tegenover de anderen, zijn tijdgenoten. Om deze apartstelling te kunnen verkopen biedt de wereld de enkeling zijn persoonlijke vrijheid, d.w.z. zijn soevereiniteit voor wat betreft zijn doen en laten, dat gedrag dat buiten de moraalregelingen valt. Wat de enkeling voor zijn geld koopt moet hij zelf weten.
Die uitdrukking ‘dat moet je zelf weten’ betreft ook ‘wat je worden wil’, dat wil zeggen op welk beroep je je wilt proberen voor te bereiden en waarnaar je wilt solliciteren. Dat wil dus zeggen: aan welke voorwaardelijk gestelde bevelen en aan welke sollicitatiecommissies en voorkeuren van chefs je je wilt onderwerpen.
Omstanders / omstandigheden.
Robinson, alleen op zijn eiland verkeert in omstandigheden. Dat men in omstandigheden verkeert kan men in de massasamenleving niet meer zeggen zonder in die omstandigheden zoveel willekeur van omstanders mee te benoemen dat men gewoon een fout maakt in het benoemen.
De enkelingen in de wereld hebben allemaal een beperkte soevereiniteit. Beperkt maar duidelijk en met vooral door spontane stapeling grote uitwerking op ieder van ons. Concreet voorbeeld: iedereen moet zelf weten of hij voor zijn eigen geld al of niet een auto koopt. Dat soevereine recht levert ons, uitgeoefend door enkelingen zonder op ons gericht plan om onze omstandigheden te veanderen, een land op met deze wegen en nu vier miljoen auto’s en alle gevolgen van het bestaan en gebruikt worden daarvan.
Er moge dan een autolobby bestaan, voor de aankoop van auto’s kan men niet een IETS met een leer aanwijzen, zoals men dat kan voor de aankoop van kruisen en mariabeelden kan doen in de roomse kerk. Iets genereert de vraag naar auto’s, misschien. Misschien is het zich denken van zoiets ‘achter’ doen en laten der mensen ook wel alleen maar een trucje om doorpraten erover mogelijk te maken. In het algemeen zijn de achter het gedrag gepostuleerde ‘krachten’, factoren, -zuchten,-neigingen,-gierigheden,-drangen en zo voorts niet eens verhelderend. Het geeft mij weinig wanneer iemand de aakoop van auto’s herleidt tot pronkzucht, hebzucht, de neiging tot meedoen, het vertonen van symbolerend gedrag in plaats van echt zelfbestuur of wat ook.
De IETSen.
IETSen zoals de roomse kerk en General Motors en Philips zijn zichtbare spelers op het wereldtoneel naast de nationale staten. We doen alsof die genoemde IETSen bestaan, bestaan zoals het Rode Kruis, echt maar niet stoffelijk en alleen doordat er mensen vanuit dat gedachte bestaan handelen. Als we doen alsof die benoemde IETSen bestaan, dan kunnen we het verdedigen ook te doen alsof de naamloze IETSen bestaan vanuit wier leer bijvoorbeeld de auto’s gekocht worden, zoals uit de leer der roomse kerk de kruisbeelden gekocht worden.
Het is een vraag wat er eerst is, de neiging om een gedrag te gaan vertonen of de reclame propaganda, de suggestie dat de reclamemaker propagandist/leerverkondiger het gedrag suggereert.
Het is een voor mij onbeantwoorde vraag of er wel iets achter het doen en laten der mensen steekt, of er wel iets in ons gedrag tot uiting komt.
Wat we kunnen zien is dat vele mensen hetzelfde doen en dat ze IETS, waar ze onderdeel van zijn. Zo’n door de massa tot aanzijn gebracht IETS kan door een beperkt aantal mensen gebruikt worden door het te organiseren en er functies in te gaan bekleden, er functionaris in te worden. Zoiets, denken we aan de ANWB levert aan de IETSonderdelen, de leden, ja zelfs de nietleden/wel autobezitters voordelen op en is hen dan ook wel wat waard. Door het aanschaffen van een auto heeft de bezitter/gebruiker zich tot een belanghebbende gemaakt. Het wereldtoneel wordt bespeeld door in IETSengewaden verpakte functionarissen, die de belangen behartigen van duizenden verschillende soorten bezitters, ingezetenen, gelovigen enz..
IETSen zijn zonder uitzondering hierarchisch opgebouwd, al was het alleen maar omdat geen IETS zo klein is dat men alle leden op het wereldtoneel kan laten meespelen in plaats van hen te laten vertegenwoordigen. Het mogen vertegenwoordigen wordt altijd tot een eer en een voorrecht.
De vooraanstaanden die vertegenwoordigen bundelen slechts de wensen der vertegenwoordigden. De mate waarin ze eigen voorkeuren kunnen laten gelden op het wereldtoneel is bijzonder gering. Vertegenwoordigers zijn voor hun achterban wat het boegbeeld is aan een schip, het zit vooraan en het wordt het eerst en het meest gezien en het schip wordt er naar genoemd en aan herkend, maar het bepaalt beslist niet de koers.
0 reacties