Het schoepenrad in de waterstroom

Categorieën: 1973-1986 Docent lerarenopleiding, Rijksuniversiteit Groningen | Archief | Eigen boek (1984-1987) | Opstellen | Uitgangsopstellen
Trefwoorden: eigen boek

Jaap Schot, 12 november 1984

 

HET SCHOEPENRAD IN DE WATERSTROOM.

De uitgangsopstellen hebben als onderwerp: de stand en gang van zaken in de wereld. De zaken in kwestie zijn niet te wegen, het zijn geen stoffelijke zaken. De wereld is te analyseren in cultuur en civi­lisatie.

Ik bespreek mijn onderwerp met behulp van bespreekbeelden. Dat wil zeggen: ik beschrijf een zichtbare, voorstelbare, stoffelijke stand en gang van zaken en zeg daarbij : “zie toe, in de stand en gang der nietstoffelijke zaken in de wereld vinden we enkele overeenkomstige onderlinge relaties.”

Ik weet dat ik met dit aanduiden van overeenkomsten niets bewijs. Ik weet ook dat mijn beschrijven ervan niets aan mijn onderwerp verandert. Ik weet dat mijn beschrijving mij geen middel heeft opgeleverd om mijn levenssituatie te veranderen, of om deze meer in mijn greep te krijgen. Waarschijnlijk kan mijn beschrijving voor de lezer wel enigs­zins daarvoor bruikbaar zijn, als deze voor hem nieuw is. Voor mij was het inzicht er eerst en het beeld waarmee ik het beschreef viel me pas later in. Ik had dan ook al uit dat onverbeelde onuitgesproken inzicht gehandeld, zodat de beschikking over de verwoording mij geen extra voordeel, geen extra ideeën opleverde.

Het beeld van dit uitgangsopstel.

Als wij in een stromend beekje een schoepenrad plaatsen, dan gaat dat rad draaien.
Een deel van het water wordt door de schoepen omhooggetild en een ander deel wordt door de schoepen versneld. Dat gebeurt doordat een zeer groot deel van het water door de schoepen vertraagd wordt, dat wil zeggen dat het de schoepen aandrijft, zijn snelheid gedeeltelijk aan de schoepen afgeeft.
De krachten die hier werken komen allemaal uit het voorbij­gaan, het verval van het water, het schoepenrad verandert de stand en gang van zaken, maar levert geen enkele kracht. Voor het omhooggebrachte, het afgeremde en het versnelde deel van het water echter is de ervaring anders. Slechts voor de buitenstaander van het systeem is het schoepenrad als zo volstrekt initiatiefloos te herken­nen.

Het schoepenrad in de samenleving is dat wat men het machtscentrum noemt. Het schoepenrad en de bedding waarbinnen het water stroomt vormen samen de structuur van de samenleving. De waterstroom is het volk, de levensloop der individuen is het stromen van het water. Het doen (inclusief het doelgerichte handelen) der individuen is de kracht die het volk uitoefent. Het volk oefent die kracht uit op de schoepen en brengt zo het rad in beweging en de gevolgen van het draaien van het rad tot stand. Ze brengen dit tot stand en niet tot staan. Ze kunnen het rad niet verwijderen of tot staan brengen. Niet in hun eentje en niet samen. Waar de individuen mee bezig zijn als ze handelen en denken, dat zijn de gevolgen van het werken van het rad. De uitwerkingen van het bestaan en draaien van het rad kunnen voor een individu voordelig of nadelig zijn. Wat we de individuen in het gebied van het schoepenrad kunnen zien doen is: zich zo proberen te bewegen dat de uitwerking van het rad op hen voor hen voordelig wordt. We kunnen individuen dat in hun eentje zien proberen, maar ook samen met anderen, samen ster­ker, soms ook met anderen als blok aan hun been, met die ander zwakker en minder wendbaar dan alleen.

De individuen oefenen kracht op elkaar uit. Ze versnellen de ander, ze jagen hem op, soms echter remmen ze een ander ook af, doordat ze met hem botsen of doordat ze zich door hem laten voorttrekken of versnellen. We merken ook wrijving op tussen mensen die met elkaar in aanraking zijn, maar zich niet in dezelfde richting denken te moeten begeven. Sommige individuen worden door het werken van het schoepenrad tot machtigen verheven. Hoe sneller de stroom is, hoe meer individuen verheven worden en ook tot hoe groter hoogte weinigen van hen kunnen geraken in de topposities. De richting en de snelheid van het stromen is door niemand als individu te beïnvloeden, noch zelfs door grote hoeveelheden individuen uit het volk samen. Het leven van de individuen is een neergang. De jeugdigen hebben nog de energie die stamt uit hun hoge positie in de natuur, de zogenaamde potentiële energie. De ouderen gebruiken die energie van de jongeren als stuwkracht. In de cultuur doen ze dat door de jongeren aan zich te binden, zodat de verdiensten der jongeren ook tot nut van de aan hen gebonden ouderen worden. In de civilisatie gebruiken de ouderen de stuwkracht der jongeren door ervoor te zorgen dat ze de jongeren steeds voor blijven. In de cultuur zien we dan ook de ouderen betreuren dat ze de emotionele binding met hun verwanten verliezen en in de civilisatie zien we de mensen kwaad worden als jongeren hen qua positie en inkomen passeren. In de cultuur is het parasitaire van de verhouding ouderen/jongeren heel duidelijk te zien, in de civilisatie is de vijandschap en de strijd, de oorlog van ouderen tegen jongeren te zien. In de cultuur willen de ouderen de aan hen gebonden jongeren niet los laten, niet vrij laten, niet onder de morele dwang vandaan laten gaan. In de civilisatie wil de oudere de jongere als een snotneus zonder ervaring blijven zien. Men wil slechts die jongeren bevoorde­len, die door heel veel scholen gingen, dat wil zeggen door heel veel gehoorzamen en vervreemden .

Die jonge gedrevenen zijn welkom, die tot werkpaarden, tot trekpaarden zijn gemaakt. Die gedrevenen die zijn behandeld als en gemaakt tot menselijk gebruiksvee. Mensen gaan met kinderen om als met jongvee waarvan ze gebruiksvee willen maken. Het onderwijs is er om te temmen. Dat is zo en het is zichtbaar, maar het wordt niet vaak op prijs gesteld wanneer iemand het openlijk zegt. Het klinkt niet prettig. Als het onderwijs er niet in slaagt de leerlingen te maken tot bruikbaren, dan uiten de ouderen hun ontevredenheid daarmee. Bij het opsommen der doelen met het onderwijs laten degenen die in het onderwijs hun brood verdienen het doel temmen meestal onvermeld. Zeker wordt het niet met deze duidelijke naam aangeduid.

De jonge gedrevenen zijn strevend bruikbaar voor en dienstbaar aan het systeem (=aan het schoepenrad en zijn gevolgen) en aan de anderen in hun buurt. Het spreken van gedrevenen of van op gang gebrachten is een keuze, die ik niet definitief wil maken. Degenen bij wie dat op gang brengen is gelukt zijn als ambitieuzen en begerenden zelf van binnenuit gericht op, gemotiveerd voor het ver bren­gen in de maatschappij. Op school is uitmuntend het meest positieve oordeel en je best doen de volstrekte eis aan iedereen.

Die jonge gedrevenen weten volstrekt niet meer dat er een leven buiten bereik van het schoepenrad is. Buiten het bereik van het schoepenrad verloopt het leven in alle rust, daar stroomt het volk in alle rust door de tijd. Daar, buiten bereik van het schoepenrad, verloopt het leven op zijn eigen snelheid. Niemand heeft er enige reden om een ander aan te sporen of af te remmen. Als er redenen voor opschieten of afremmen zijn, dan komen die uit de omstandigheden in rela­tie tot wat de aanwezigen nodig hebben voor hun leven en welzijn.
De enige reden, (buiten bereik van het schoepenrad,) om wat te doen is, dat het nodig is, niet dat iemand anders het wil en/of er iets voor terug wil doen als tegenprestatie. Zeker het laten zien dat je het kunt is van nature geen reden om iets te doen. Het schoepenrad verdeelt de snelheid der levenden ongelijk onder hen. De bevoordeelden en degenen die later voordeel verwachten staan voor het voortbestaan van het systeem schoe­penrad. Ze zijn er voorstanders en verdedigers van.

Doorgegeven dwang, ambitie en begeerte zijn de krachten die een mens drijven in het woelende water rond het schoepenrad. Daarnaast komen nog die krachten, die anderen op ons uitoefe­nen uit nooddruft, dat is: om te voorzien in wat ze onvoor­waarde­lijk nodig hebben voor hun leven en welzijn.

Alleen noch samen kunnen wij een eind maken aan het bestaan van het systeem. De mensen die voordeel hebben of verwachten van het voortbestaan van het systeem zijn hedentendage zo talrijk en daardoor zo machtig, samen, dat ze het systeem in stand zullen houden. Ontelbaren zijn medeplichtig.

Wat kunnen mensen doen, die niet mee willen doen, b.v. vanwege het nadeel dat zijzelf of anderen onontkoombaar zullen onder­vinden?

Velen proberen een beroep te doen op de doorgevers van de dwang, de ambitieuzen, de verslaafden, de begerenden en degenen die nu aan de beurt willen komen om voorrechten te genieten boven minderen en jongeren. Deze pogingen mislukken.

Velen proberen een opstand te organiseren van de vernederden en uitgebuiten, de in hun vaart geremden, die gedwongen werden hun krachten af te geven aan het systeem (het schoepenrad). Deze pogingen mislukken.

Velen proberen anderen voor te gaan in het individueel verlaten van het systeem. Zij keren zich af van de wereld, van de standsverschillen en van de verschillen in bezit en voorrechten daarin en van de pracht en praal. Dan stichten ze een godsdienst of een monnikenorde en wijzen de anderen de weg waarlangs men de wereld kan verlaten zonder lijfelijk te sterven. Deze mensen krijgen volgelingen. Sommige van die volgelingen vinden de waarheid zelf en leven niet langer op aanwijzing, maar vanuit eigen verworven kennen van de waarheid in kwestie. Het merendeel der volgelin­gen echter maakt van de wegwijzer een verkeersbord, een op te volgen bevel, afkomstig van een afwezige.
Zij doen het juiste maar ze zijn de waarheid niet. Ook van deze benadering moeten we vaststellen : deze pogingen mislukken grootstendeels.

Een ontelbaar aantal verborgen blijvende individuen, ik kan dus niet zeggen velen, vertrekken zonder daar ophef van te maken alleen.
We moeten deze mensen met inzicht niet verwarren met de denk­lui­en die onnozel bleven en tevreden hun longen met rook en hun lever met alcohol belastend in hun autootje zondags een rondje rijden naar een wandelingetje in een verzameling bomen die ze ‘bos’ noemen.

Er is een verschil tussen het onwetende en onbewuste instemmen of zich afzijdig houden enerzijds en het kennend nalaten zich te verzetten tegen het onoverwinnelijke. Degene die inziet laat zich binnen de wereld op doordachte wijze vertegenwoordigen door mensen die wel politiek actief zijn. Met hun ambitie, zelfs met hun begeerte en met hun volgelingschap zijn krachten uit te oefenen die voor sommigen het ergste voorkomen.
Het instandhouden van machtsverschillen en van specialisatie belast de aanwezigen. Een minder ongelijke verdeling van die lasten die er nu eenmaal zijn, is al een verbetering. Het is een verbetering hoewel het een fundamentele dwaling, en de vijand van het goede is. Het goede is namelijk de opheffing: het ophouden met macht en topprestatie, het ophouden met ambiëren, met druk accepteren en doorgeven en met het begeren van luxe, met het groter willen zijn dan de natuur ons geeft te zijn.
[Dat groter willen zijn komt tot uiting in het berijden van paarden, in het rijden in auto’s, in het lei­ding geven aan andere mensen, in het de baas zijn van een hond, in het hebben van vrouw en kinderen, in het bewonderen van grootheidswaan­zinnige projecten zoals de bouw van superwa­pens, super­dijken, superorganisaties en zo voorts.]
Zodra, zolang en inzoverre iemand niet langer zijn energie in het systeem invoert drijft het systeem hem naar de buitenkant. Het is onverschillig in welke richting de enkeling zijn kracht uitoe­fent.
Voor het systeem maakt het niets uit waar hij zich voor inzet. Het systeem blijft bestaan doordat er energie aan geleverd wordt door levende mensen. Het systeem is van die energie gemaakt, het is niets anders dan die energie. Wat er in en door het systeem gebeurt is de resultante (als van vectoren, dus ongelijk aan de eenvoudige optelsom) van het doen der mensen. Wat niet gedaan wordt door mensen blijft uit. Hierin zit het geheim: wat gedaan wordt, voegt zich spontaan samen tot een groot gebeuren en wat nagelaten wordt blijft uit.
Wie dit tot zich laat doordringen beseft de macht van de enkeling, de macht die hij zelf heeft, in z’n eentje. De enkeling hoeft niet te wachten met ophouden met het consu­meren en doen van ONNODIGS. De enkeling kan onverwijld al dat onno­dige gaan nalaten waar niemand hem toe dwingen kan. De meeste mensen leven op buitenbesturing, doen en laten als waren ze onder hypnotische suggestie van anderen bezig. Iedere enkeling kan daarmee zelf voor zichzelf ophouden. Velen doen dat niet.
Daaruit volgt iets: Ze verdienen geen medelijden. Niemand behoeft op hen te wachten. Niemand hoeft zich zorgen te maken over anderen, die zich geen zorgen maken over zichzelf.

Ambitie is het vaste voornemen zich een plaats op een omhoog gaande schoep te veroveren en zich zodoende te verheffen boven anderen die zo’n plaats niet krijgen.
Het kenmerkende voor de civilisatie is het zich vergelijken met anderen en wat zij bereikten en verkregen. Het alternatief voor het zo vergelijkend leven is het zich oriënteren op wat men nodig heeft voor eigen leven en welzijn. Wanneer men zich beperkt tot het nastreven, verkrijgen en verbruiken van wat men nodig heeft, dan zal men merken dat men veel meer kans heeft om dat te bereiken, dan om een ambitieus plan te bereiken.
Wanneer iemand zich niet met ambitieuzen vergelijkt en hen niet om hun succes bewondert, laat staan benijdt of afgunstig is, dan zal hij vaak merken dat de succesvollen en ambitieuzen erg weinig belasting vormen voor diegenen die zich op hun eigen nooddruft oriënteren. De meeste nodige kracht om hen omhoog te drukken en te houden wordt opgebracht door die mensen die hen in luxe consumptiegedrag navolgen voor zover hun inkomen dat hen toestaat. Zonder dat de betrokkenen dat bewust doen, apen ze het consumptiegedrag der rijken (de door het schoepenrad verhevenen na. Op hun beurt hebben ze een tuin zoals de Lode­wijken die hadden in Versailles, rijden ze in een auto zoals vroeger alleen de welgestelden, drinken ze wijn, zoals vroeger alleen de notabelen en zo voorts en zo verder.

Om zich deze luxe te kopen moeten deze mensen arbeid verrich­ten, loonarbeid, die qua duur en qua inhoud bepaald wordt door anderen dan henzelf. De consumptie van luxe wordt tot een troost voor het moeten leven onder bevel van anderen. De betrokkenen vergeten dat het oorspronkelijk naäpen was en later: meedoen met de ande­ren, doen als de anderen.
Een telkens weer de moeite van het erbij noemen waard voorbeeld van imitatie van vorsten is het zich verwekken van nageslacht.
Het gaat daarbij om dynasticisme, dat wil zeggen, het gaat er niet om met kinderen verzorgend en samenlevend om te gaan, maar het gaat er om eigen kinderen in privaat bezit te hebben, teneinde zich een langer plan te kunnen veroorloven dan men individueel van nature als enkeling kan maken.
In de culturen waar de productiemiddelen, b.v. het vee, in privaat eigendom zijn in plaats van in gezamenlijk bezit, kan dit dynasticisme al ontstaan, het hoeft niet te wachten tot de komst van de civilisatie met koningshuizen.

Herleiden kan ik aldus de luxeconsumptie en het trouwen en kinderen wensen tot de neiging groter te zijn dan men van nature is, een neiging die opkomt door het uiteenvallen van de natuurgroep.
Als mensen in een natuurgroep bijeenleven zijn er kinderen, die zijn niet van iemand, ze zijn er. Zoals ook volwassenen er zijn en van niemand zijn en door niemand buiten hen bestuurd worden.

Het draaien van het schoepenrad is wat men noemt : ‘ het draaien van de economie’, dat wil zeggen: het voortdurend bezig zijn met het aanmaken en ongelijk onder elkaar verdelen van onnodigs.
Een van de grote moeilijke opgaven voor het leven van de enkeling die geboren en getogen is in de wereld (in civilisa­tie en cultuur dus) is: zich omstandigheden zoeken waarin hij natuurlijk kan leven, natuurlijk, d.w.z. : als in de natuur, als ware de wereld er niet, of beter geformuleerd: als ware de wereld er zoals de aarde en haar levensvormen er zijn, dat wil zeggen ALS WARE DE WERELD een natuurlijke, VRIJ LATENDE omgeving.
Daartoe is nodig: vrij worden van de emotionele bindingen in de cultuur en van ambitie en begeerte in de civilisatie. Het probleem waarom het hier gaat is : het ervaren (door het zo opvatten) van de druk van en via andere mensen als ware deze druk objectief, voorwerpelijk, zakelijk, geen reden tot enige emotie.
In de aparte, eigenaardige en extra emotie die wij hebben bij het ondergaan van druk via andere mensen ligt ons probleem. Anders en extra is deze emotie vergeleken bij wat we ervaren wanneer we b.v. tegenwind hebben op de fiets of een plotselinge regenbui bij een wandeling. In die gevallen ‘zijn het geen mensen die het ons aandoen’ en voelen wij de emotie niet die past bij het door anderen iets aangedaan worden. Die emotie zijn we kwijt zodra, zolang en inzoverre wij er in slagen de sociale druk en de structuur van de maatschappij te ervaren zoals we deze soms benoemen: als het sociale klimaat.

Het zou iemand al helpen wanneer hij er in slaagde andere mensen die onder andere omstandigheden anders leven te ervaren zoals een zoogdier van een soort (b.v. een eekhoorntje) een zoogdier van een andere soort (b.v. een rund) opvat : als anders en dus als: niet iemand om je mee te meten.

Het zou iemand al helpen als hij druk op hem uitgeoefend door een ander mens kon opvatten als in ieder geval niet op hem als individu, als gekende andere mens gericht, maar op een omge­vingsvariabele. De ander gaat met mij om als met een ding of een toestand. De ander probeert mij te gebrui­ken, mijn doen en laten te benutten. Dit instrumentele, manipule­rende omgaan met mij kan en wil ik hem niet kwalijk nemen, als ik hem echt onschadelijk wil maken voor mij. Ik kan slechts een soortge­noot, ja slechts een gelijke van mij, iets kwalijk nemen. Ik kan slechts passend kwaad worden op iemand die met mij samen een afkeurende norm draagt ten opzichte van wat hij doet. Ik kan iemand slechts dat terecht kwalijk nemen, waarover hij zich schuldig voelt of schaamt.
In de zaken zelf liggen de redenen voor dit objectiveren, voor dit tot een voorwerp maken van de anderen en van het maatschappelijk gebeuren.
Juist in de onaanspreekbaarheid van de anderen in de woelingen rond het grote schoepenrad liggen ze, juist in het “onpersoon­lijke” van het verloop van ‘politiek’ en van ‘maatschappelijk leven’.
Enig bestuderen ervan leert dat ook in de cultuur (zodra deze onder concurrentiedruk staat vanuit de civilisatie tenminste en niet eerder!) men met een mens omgaat als met een ge­bruiksvoorwerp.
Ook al wordt in zo’n aangetaste cultuur alles overgoten met een overvloed van emoties. Men werkt er met emotionele bindingen en morele verplichtingen, zoals men in de civilisatie werkt met het [door wetten en regels verhuld ] gebruiken van en dreigen met wapen(geweld).

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This