Hulpvraag bij app

Categorieën: Overige teksten
Trefwoorden: onbewerkte versie

Jaap Schot, 23 april 2012

Tot en met 1982 gaf ik aan afstuderende studenten van de RUG (scheikunde, bijv.) basisonderwijs in ‘algemene didactiek’. Dat was verstandig, want door af te studeren werden ze meteen bevoegd tot lesgeven in hun vak in het vervolgonderwijs. Toen, begin jaren 80 werd dit stuk voorbereiding op eventueel onderwijs geven wegbezuinigd.
Ik werd ‘uitgesteld gepensioneerd’ en ging door met het voorbereiden van lessen, die ik nooit meer kon geven. Het doen alsof leidde tot dezelfde ‘werking naar binnen’ als het echte werk. Een stand en gang van zaken uitleggen aan iemand die geen ervaring ermee heeft, eist voorbeelden die hij zelf kan vinden en waarvan hij dus kennis kan nemen, zodat hij niet de informatie erover hoeft te geloven. Geloven is gevaarlijk, want uit sommige baby’s worden in de civilisaties binnensoortelijke parasieten gekweekt. Dat gebeurt. Die parasieten liegen en misleiden en/of geloven zelf in wat ze aan onwaars zeggen; dan suggereren ze zonder erg, zonder boze opzet, ze weten niet wat ze doen. En volgens de kruiswoorden van de hoofdfiguur van het Nieuwe Testament is dat een grond voor vergeving.
Hersens zijn hardware, en zelfs als we ons brein zouden ‘zijn’, zou dat de software betreffen. Bij het kiezen van een titel voor een boek houdt men rekening met de mogelijke koper, wiens aandacht getrokken en wiens ziel geïntrigeerd moet worden, om die koop waarschijnlijker te maken. De gekozen woorden dienen dus niet te worden opgevat als een zichtbaar gemaakt gebeuren in de hersens. Te weinig pixels, zo te zeggen. Waarbij woorden dan pixels zijn.
Mijn lesvoorbereidingen waren aanvankelijk mede bedoeld om gestencild en uitgedeeld te worden, waardoor het afdwalen en zo, tijdens de lessen zelf minder schadelijk werd.
De opstellen die ik schreef bij het doen alsof ik nog ooit ergens iets aan iemand zou kunnen laten lezen en/of zeggen, uitleggen, aanwijzen, vertellen, werden erg volledige weergaven van wat mij inviel, m.a.w.: wat ik in mijzelf ‘met mijn geestesoor hoorde’. Dat verzonnen geestesoor wordt alleen genoemd om aan te geven dat ik niet hardop “denk”. Maar er valt mij tekst in en die schrijf ik uit op mijn schootcomputer en dat vind ik dan ‘leuk om te doen’. Sorry hoor, blijf maar eens “normaal” in een Robinson Crusoe situatie met winkelcentrum als scheepswrak en vruchtbomenbos tegelijk.

Deze vreemdheid, aangevuld met het bewaren van al die teksten, vanaf mijn afstuderen, leverde een massa ‘foto’s’ van ‘wat mij inviel, als voor mijzelf introspectief gegeven resultaat van het begrijpen en verwoorden van wat in mijn hersens is gekomen, via mijn zintuigen (zoals Locke al voor zijn dood in 1704 had uitgelegd).
Deze weergegeven, vastgelegde verlopen van processen in mijn hersenen, zijn ter bestudering beschikbaar.
Het verhaal van die hersenonderzoekers is in mijn brein terecht gekomen als, ongeveer, dat er zelfactieve herinnerbaarheden in hersencellen zitten als chemische grootheden, DNA structuren of zo (1) en dat sommige van die hersencellen onderling verbonden zijn, iedere cel met sommigen, nooit met alle anderen (2).
De begrippen en de woorden verschillen per individu en per taal. Je kunt genoegen nemen met het herkennen van woorden en hun gebruiksgewoonten in je eigen geheugen, dan kun je napraten, zelfs meepraten en doorpraten over en binnen ‘alles wat zegbaar is’. Op dat napraten (1), meepraten (2) en gelovig je gedrag mede vormgeven (3) binnen ‘alles wat zegbaar is’, wordt sterk aangedrongen. Wie het onvoldoende doet, komt in aanraking met de politie als niet al eerder de verpleeginstellingen je als ‘figuur zonder sociale intelligentie’ (op)vingen.

Als de begrippen en de woorden verschillen per individu, dán is het voor elk individu nuttig zijn eigen begrippenverzameling en woordenschat onder ogen gebracht te krijgen. Op de kweekschool leerden we nog dat het laten maken van opstellen door leerlingen een (de) methode was om dat ‘onder ogen te brengen maken’ te veroorzaken. De onderwijzende had de taak te kijken naar dat zichtbaar gemaakte denken: opstellen nakijken. Maar overschatten wij dat niet, de onderwijzersopleiding reikte ons niet voldoende aan en liet ons niet voldoende tijd.

Stel dat wij ons afvragen: waar kunnen wij (zelf) bij het nakijken van (onze eigen) opstellen op letten? Dan verschillen de antwoorden per situatie. In mijn situatie (die van de alleenstaande bejaarde, “zeg maar Robinson”) is het antwoord in de opstellen te vinden. Voor wie met andere mensen spreekt, is er ook de vergelijking van de begrippenvoorraad en de woordenschat van die ander, die ernaast gehouden moet worden.
Om die vergelijking mogelijk te maken moet er aan ieders teksten (uitgeschreven én uitgesproken) veel nagekeken en ‘in kaart gebracht’ worden. Veel werk, monnikenwerk.
Gelukkig héét dat soort werk alleen maar nog steeds zo: in plaats van volle kloosters hebben we nu iDingen met apps. IK WIL ZO’N APP!

Illustratief voorbeeld: met míj kun je het niet over mijn vader hebben; ik leef zonder vader, vadervrij, vaderloos, ja zelfs onbevaderd. Ik herinner me de directeur van de HBS, die dat feit in geen vijf jaar door wou krijgen. Ieder jaar drie keer dat rapport waarvoor dan mijn vader moest tekenen. Dat was dus iemand waar dat begrip ‘zonder vader leven’ niet als mogelijkheid in wilde. Deze man en ik vormden samen het perfecte voorbeeld van een stel dat door een ding op dat verschillen gewezen had moeten worden. Een ding, aan het gebruiken waarvan we van jongs af aan gewend waren. Maar iedereen leeft en lijdt in zijn eigen tijd, nietwaar?

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This