Logica en gehakt

Categorieën: 2005, 1 januari – 2009, 31 december | Archief
Trefwoorden:

Jaap Schot, 16 oktober 2006

  1. Wat gehakt is, is gehakt. Dat is logisch. Blokken voor het haardvuur zijn ook gehakt, maar we noemen het in advertenties niet zo. Wat wij gehakt noemen, komt uit een gehaktmolen. Maar wat moeten we blij zijn met een regering die ons tegen deze te eenvoudige definitie beschermt, naar haar zeggen. Wij, samenstellende kleinste delen van het volk dat hier soeverein is, worden stilgehouden doordat ze ons blij maken met een dode mus: een wet die niet wordt uitgevoerd, geïmplementeerd, gehandhaafd. Te weinig personeel voert, -als het lot zo speelt, enigermate deskundig -, steekproeven uit op in het wilde weg (at random) gekozen plaatsen en tijden. Met waarschuwing vooraf aan de eventuele overtreders, dat spreekt vanzelf. Dat is afgesproken met de lobbyisten, die voorafgaand aan, en tijdens, het formuleren van de wet werden geraadpleegd. Het gaat er in die wet die ons beschermt om, dat wat er ín de gehaktmolen gaat, bepaalt of we van gehakt gaan spreken. Of we het uitdraaisel ‘gehakt’ noemen, of niet.
  2. Wij zijn verplicht te juichen over onze regering en/of over onze vrije pers, als er weer eens een schandaal is. Over gehakt in dit voorbeeld, maar over wat anders in een ander voorbeeld. Als er een schandaal is: bedorven of giftige ingrediënten de gehaktmolen (→ de voedselketen) ingepropt, dan blijkt dat de controle onvoldoende is (qua hoeveelheid en/of qua hoedanigheid).
    Bla bla, zegt de verantwoordelijke instantie dan. De krant vermeldt de volgende morgen weer ander nieuws. En pas een paar jaar later is er weer een schandaal met gehakt. In de tussenliggende tijd waren er schandalen met andere zaken, die weer eens aan de beurt waren. Kinderzitjes zijn al een tijd niet geweest. Dat is wel weer eens aan de beurt.
  3. Zou je een geheugen hebben, bijvoorbeeld in een bibliotheek de kranten van vroeger digitaal (→ supersnel) doorzoekbaar, dan zou je een leuk artikel voor een tijdschrift kunnen maken.
    Met de schandalen van de afgelopen tig jaar. Links een kolom met onderwerpen en dan onderaan ‘de tijdbalk’ en in de lege ruimte mooie gekleurde stippen. In elke stip een volgnummer. Achter de nummers in weer een kolom: de betrokken instellingen van controle. En dan (en nu wordt het een echt proefschrift) nagaan of de wetten, budgetten en controles zijn veranderd.
  4. Dat is allemaal zeer verteerbaar. Dat blijkt. Maar hoe zit het nu met ‘logisch’?
    Dat woord wordt op analoge wijze gebruikt: op de wijze van gehakt. Maar er is geen keuringsdienst voor uitspraken.
    Daar missen we dus niets aan, zoals blijkt uit het gehaktvoorbeeld af en toe. En uit de blije uitzendingen van ‘Radar’ en andere consumentenprogramma’s, wekelijks.
  5. Bij die gehakt en die kinderzitjes en al die andere onderwerpen van die programma’s (respectievelijk, die schijnwetten) blijkt dat er tijdgenoten – (biologisch gezien ook) soortgenoten van ons zijn, die tégen ons werken. Onder het mom van ons dienen voor geld, bestrijden zij ons, ze bedriegen. Ze zijn puur gericht op het binnenhalen van zoveel mogelijk geld.
    En let op: herhaaldelijk klinkt op televisie de plechtige bezwering dat we dát, hen, – onze ondernemers -, niet kwalijk kunnen nemen. ‘Kunnen’ hier weer in die betekenis van mogen. Mogen binnen de geldende geboden en verboden.
    De economieboeken zijn de heilige schriften waarin deze talrijke geboden en verboden staan. De beschrijving van het huidige systeem van binnensoortelijk parasiteren (de economische theorieën) worden opgevat als normerend, normatief. Het is zo, dus het hoort zo. De wetmatigheden van het systeem, zijn natuurwetten. Ineens ís er geen vrijheid en verantwoordelijkheid meer.
    De regels van het door mensen ontwikkelde (bijvoorbeeld voor het spel ‘voetballen’) dienen gevolgd. Tenzij de aandacht van de scheidsrechter en van het publiek af te leiden is. Dan ben je succesvol en goed bezig te werken aan waar het écht om gaat: winnen. Dat geldt voor állen die iets ondernemen: concurreren in gehakt of in competitie met andere topspelers ‘de sterren van de hemel spelen’.
  6. Overal gaat de aandacht van publiek en scheidsrechters heen, behalve naar de gedachten in en achter voetbal, respectievelijk achter ‘ons economisch systeem’.
  7. Ik interesseer me niet voor de oppervlakte. Ik wil nu juist wél naar de gedachten achter en onder ‘de actuele onderwerpen’.
  8. Ze zitten met tigduizenden in feite, en met miljoenen voor televisie, te kijken naar een wedstrijd of een consumentenprogramma en ze zien NIETS.
    De actualiteit is verblindend voor het systeem. Zoals het schitteren van het zonlicht op het wateroppervlak, kan verhinderen dat je ín het water wat kunt zien.
  9. Plaats ‘logisch’ op een vijfpuntsschaal tussen ‘zéker waar’ en ‘zeker onwaar’. Er is maar één enkele plaats beschikbaar voor het kruisje: precies in het midden: de drie. Er ís geen verband tussen logisch en waar.
  10. Binnen elke theorie kom je, – logisch redenerend -, tot verwachtingen, tot berekend gissen. En tot niets anders.
  11. In de middeleeuwen wisten ze dat ook al: je moest geloven dat wat er in de heilige en autoriteit hebbende boeken stond waar was. Altijd en overal al aan de hand en voor eeuwig doorgaand. Dát is de vooronderstelling van de natuurwetenschap ook. Het is zo, want wie het ook zoekt en waar dan ook, die treft het aan: het is empirisch waar. Een pleonasme. Het is geen incident, het is niet eenmalig, het zal dus altijd zo zijn geweest, het zal altijd zo zijn, later. Daar REKENEN we op. We extrapoleren, we trekken die lijn van ‘het was’ naar ‘het is’ dóór naar ‘zo zal het (dan ook wel weer) zijn’. Er is wel telkens een ander beeld, actualiteit dus, maar de televisieontvanger, die blijft zoals hij is. Morgen zal het beeld op mijn scherm wéér door de zenders worden veroorzaakt, gevormd en bepaald. Dat verwachten we, daarop berusten al die dingen die we bouwen en we wagen een reis, we wagen ons op de trap in ons huis, we wagen ons in slaap, op basis van dat verwachten (Vertrouwen? Geloven? Gokken?). Gokken ja. Puur gokken en dat doen we levenslang en dat zijn we dus gewend en dat merken we alleen op als we onszelf er op richten, net als ons ademhalen.
  12. En wat heb je eraan, je daarop te richten? Op je ademhaling, respectievelijk op je niet-weten?
  13. Gisteravond op televisie een uitzending over de slavenkinderen waarmee sommige vervolgscholen gevuld worden. Van die kinderen die klagen dat er niets voor hen is en die verklaren dat ‘je’ natuurlijk ook die merkkleding en die scooter en dat mobieltje en meer van die dingen wilt en geen werk krijgt en dat komt door discriminatie (tussen lui van hun soort en blanke kinderen, autochtonen, niet-mohammedanen of wat ook, NIET door onderscheiden tussen hangende slaven, die zodra er geen bevel plus toezicht is, muziek consumeren en betekenisloze spraakgeluiden maken, weetjewel, mán e.d.).
    Er wordt getoond dat ze met geen geweld tot het oppakken van een taak, tot enig initiatief te verleiden of te dwingen zijn. Er zit geen motor in, zo min als in mijn fiets. Trap je niet, dan beweegt hij niet. Zo zijn die jongeren ook. Ook hun wangedrag (overvallen plegen en zo) is middel tot het doel ‘leeg rondhangen, met soortgenoten, weetjewel’. Gééf ons werk, gebruik ons.
  14. Wat is ónze fout? Antwoord: “Onze” fout is dat we hen niet aanspreken en bespreken als wat ze spelen: ‘slaaf in zelfbezit’.
    ”Wij” geven ze rechten, waar ze absoluut niet naar verlangen: stemrecht, hou toch op. Recht op eigen cultuur, hou toch op. Als ze íets niet hebben, en niet verlangen, dan een cultuur in de betekenis van ‘iets om te uiten’ als de gelegenheid zich voordoet.
    Ze zijn volmaakt aangepast aan de advertenties: ze zijn restloos willige consumenten, en ze zijn bereid zich te laten gebruiken. Wat deze kinderen nodig hebben, is dienstplicht (sociaal): geen vrije tijd, geen gelegenheid tot het nemen van initiatieven, daar hebben ze net zo min iets aan als ik aan een bergbeklimmersuitrusting. Aan een beroepsopleiding hebben zij net zo weinig als ik aan zo’n uitrusting, want er zijn voor hen geen arbeidsplaatsen, zoals er voor mij hier geen bergen zijn. Zelfs als ik het zou kúnnen leren, er zijn hier nu eenmaal geen beklimbare bergen. Hun txaenz is overtollig. In werklozen klontert de overbevolking, de overtolligheid van het overgrote merendeel van ons.
  15. Er moeten broden gebakken en gedachten gedacht worden. Daarvoor is een en ander als voorwaarde nodig. Daarvoor zorgen, daarin is werk te vinden voor slaven. Slaven zijn dieren (mensen) die niet zelf, in het wild, vrij, leven, maar gebruikt worden. Na enige generaties is hij verdwenen, de herinnering aan vrijheid (= met een groepje mensen leven zoals Robinson, dus in een overigens mensvrije omgeving, “op een onbewoond eiland” heet dat in het Nederlands). Als je met een groep mensen op een eiland woont, is dat eiland niet langer onbewoond, maar je bent nog wel vrij. Het eiland maakt nog geen deel uit van ‘de wereld’, dat (‘de wereld’) is de naam voor het aardoppervlak dat door de slavenhouders in bezit is genomen en wordt gehouden.
  1. Die hangende jongeren zijn slaafjes:
    • in zelfbezit, en
    • buiten gebruik (= zonder afnemer voor hun txaenz, die ze op de arbeidsmarkt te koop moeten aanbieden).

    Ze staan in de weg, zoals in huis alle spullen die je nooit gebruikt in de weg staan. Het alleen maar vol maken. Ze hebben het land volgemaakt, niet volmaakt. Ze zijn geen aanwinst. Het is rommel.

  2. Het gaat om de kwaliteit van de txaenz. En om de bedoelingen van de beslissers met hun macht (die komt uit de lopen van hun geweren).
  3. Het is geen goed doel al deze nuttelozen in leven te houden, maar dat doel ís er wel. Dat heet ‘beschaving’. Je mag er geen genocide op plegen, geen jacht op maken, ze niet ‘afschieten’, zoals overtollig wild. Dus hangen ze rond, bij elkaar. Want de betere wijken, waar de nuttigen wonen, zijn wel te beschermen tegen hun rondhangen.
  1. Wat moet je (wat kun je) met die rommel? Dát is de vraag. Niet beschaafd neuzelen: de vraag onder ogen zien. Er is geen land mee te bezeilen. Je kunt ze ook niet rustig houden met geschonken merkkleding enzovoort. Want die moet
    • begeerd want succes suggererend blijven,
    • telkens vervangen worden, als er teveel van verkocht is om nog ‘exclusief’ te zijn.
    • ‘om te begeren’ bedoelde spullen, moeten begeerlijk blijven en niet ten geschenke gegeven worden aan nuttelozen, aan hangjongeren. Er moet met die spullen iets beloond worden:
      • bruikbaarheid plus het vinden van een gebruiker – werkdoorgever
      • ondernemendheid, dat is het rechtstreeks dienen van klanten. Het bedienen van klanten is wat anders, dat doen obers en winkelmeisjes.
        Bedienen, dat doe je de klanten van je baas. Gebruiken dat doe je gereedschap (hamers, vorkheftrucks, computers en personeel).
  2. Hoe kom je aan een gebruiker? Door het te winnen in een competitie. Hoge cijfers, hoge opleidingen.
  1. Hoe kom je aan klanten? Door te winnen in de concurrentiestrijd om de gunsten van Koning Klant. Dat betekent:
    • het als beter rangonderscheidend geziene product: hoe onnodiger, ja natuurvijandiger en meer armoede brengend, hoe beter: Versailles: heel veel vruchtbare grond totaal opbrengstloos houden. Denk aan het omploegen van ‘lawns’ in Engeland tijdens WOII: vréselijk was dat, een láátste redmiddel, vertwijfeld moesten ze dáár voor zijn.
    • het beter werkende product
    • let wel: bij statussymbolen: hoe duurder hoe beter, bij nuttige producten: hoe goedkoper hoe beter, want dan blijft er meer geld over voor die statussymbolen.
  2. Het is een heel dom iets om over immigranten te spreken, want daar zitten zowel de als slaven (gastarbeiders) ten onrechte, uit domheid en korte termijn denken hier gehaalden en hun nakroost in als de hierheen gekomen ondernemenden en superpresteerders, die in het buitenland geen plaats konden vinden, omdat de universiteiten en directies daar volbezet waren.
  3. Werkloosheid is geen teken van onbekwaamheid t.a.v. het werk in kwestie. Er zijn vast wel duizend Nederlanders, die een even goede of betere minister-president zouden kunnen zijn dan de man die dat ambt nu vervult. Als iets wat iemand kan, geen ‘werk’ is (= niet door enige koopkrachtige wordt begeerd en genomen, in ruil voor een deel van die kracht), is dat geen bewijs van nutteloosheid voor die vaardigheid. Ongelezen teksten zijn niet per definitie (c.q. blíjken niet) minder waard dan welke bestseller ook.
  1. Er is nergens iemand die kán beslissen wat er met die jongeren uit die televisie gaat gebeuren (≈ wat er jegens hen gedaan gaat worden). Wellicht is dat een mooi voorbeeld van wat door de één zal worden toegejuicht en door de ander zal worden betreurd. Wat een gezeur. Het is gewoon een feit. Waarom vertel je die jongeren de anderen niet, in niet verhullende woorden en verhalen wat er gebeurt: gewoon de waarheid omtrent onze situatie. Niet toejuichen, niet betreuren: waarnemen, kennen. Als zo’n jongen zijn trots kwijtraakt en zich niet langer verheven voelt boven enig dier (en dus, dat is impliciet niet boven enig ander), dan kent hij zich ook als niet mínder dan welk ander schepsel dan ook.
    • Dan heeft hij geen merkschoenen meer nodig, maar goede schoenen. En dan wil hij weten: in dit voorbeeld:
      • waar je op moet letten bij het kopen van schoenen, en
      • hoe je schoenen moet onderhouden.
    • Dan consumeert hij geen lawaai meer (dan merkt hij hoe gedachtendodend die, dat is: álle “muziek” is).
  1. Ontluisteren, van álle cultuur, dát is nodig. Álle sproken herkennen als sprookjes. Het koningschap waarvan sprake is in “onze” grondwet, is een sprookjesconcept en maakt van die grondwet een pendant van ‘Monopolygeld’.
    Met sprookjesconcepten kun je geen kennis beschrijven. Een grondwet met zulke concepten is een voorstel om een illusief spel te spelen. Dat zullen we moeten zien, voordat we kunnen ontsnappen aan ons ‘slaaf in zelfbezit zijn’. Wij zullen pas als we de waarheid kennen, herkennen en erkennen, weer vrij zijn.
    • [ Vrij zijn ≠ vrijheden hebben, want zo’n vrijheid, dat is (in het regime in een gevangenis) een gunst, een toegelaten iets, dat verhinderbaar is (door de machtigen, die het systeem bemannen)].
    • Robinson Crusoe had geen enkele vrijheid, hij was vrij. Het zijn diverse en alternatieve gelegenheden, die ze wel eens vrijheden noemen in het kader van het bespreken van ‘wat kán’ (≠ wat mág, al wordt dat tegenwoordig niet meer onderscheiden: wat zojuist gebeurd is, daarvan zeggen politici dat het niet kán. De kinderen van nu kúnnen nog niet beseffen dat hier ‘worden toegestaan, als we X en Y handhaven’ wordt weggelaten, verzwegen.) In het schaken bijvoorbeeld zijn de regels de enige beperkingen en daar noemt men dan de mogelijke zetten ‘vrijheden’.
  2. Wat moet je (wat kun je) met die rommel? Die rommel, dat zijn die jongeren die niet ‘theorie’ willen leren, maar wel een baantje willen. Antwoord: die moet je dát werk laten doen, onder strikt toezicht, want mentaal zíjn het slaven, dat nu gedaan wordt door overgekwalificeerde werknemers. Die bestaan. De werkgevers zoeken er naar, wensen ze, nemen ze uit de sollicitanten. Dat, overgekwalificeerden aanstellen is een systeemvariabele, net als het vernietigen van werkgelegenheid door automatiseren en robotiseren en computeriseren.
  3. De negatieve uitwerking van deze variabelen is dat er geen werk overblijft voor veel ongeschoolden (= lui met een slavenmentaliteit, dat ‘=’ is hier te lande en nú waar, me die leerplicht en zo). Terzijde: die leerplicht is, NU, tegenwoordig, HET schoolvoorbeeld van een fopwet: ze wordt NIET GEHANDHAAFD. Zelfs om de schijn van handhaven op te houden heeft men de moed en de wil en zo niet.
  4. Zulke systeemvariabelen kunnen met eenvoudige wetten worden ontdaan van hun negatieve uitwerkingen (gevolgen).
  5. Het kinderwetje van Van Houten, noemen ze dan altijd. En de leerplicht.
  6. Betaal voor leren en je zult zien dat een flink aantal overgekwalificeerden hun baan (deels en later geheel) verlaten om te leren. Daardoor krijg je “Nederland Kennisland”. Maar slechts op één voorwaarde, namelijk dat je ophoudt met het eisen van ‘contact van studie en industrie’, want dat contact kan niet bestaan.
  7. Ook de waanzinnige uitspraak: “je moet ze laten leren wat ze willen”, dient verlaten. Je kunt alleen leren wat er in je omgeving aan leerzaams (← zintuiglijk gegevens) aan de hand, aan het gebeuren, is.
  8. Een computer waarmee ik een boek van het internet download leert niet. Je zult met het woord leren echt leren moeten benoemen, niet kwebbelen over kennisoverdracht, die bestaat niet, zo min als telepathie en telekinese.

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This