Jaap Schot, 14 december 1984
- Naar aanleiding van een boek en een film.
In dit opstel reageer ik op
1. een boekje van Jacob Bronowski, titel: ‘Magic, science, and civilization.’ uitg. Columbia University Press (1978) en
2. een Deense speelfilm van Nils Malmros titel: ‘Kundskabens Trae’ (Boom der Kennis).
Deze film en dit boekje kwamen me beide toevallig en op dezelfde dag onder ogen. Beide riepen herinneringen in me wakker en dat nam ik als aanleiding om in een opstel te reageren. Ondanks de genoemde toevalligheid is het voor de lezer wellicht verhelderend als ik al reagerend de prikkels aanwijs waarop ik reageer. In dit opstel schrijf ik vanzelfsprekend vanuit mijn situatie.
Reageren.
Ik polemiseer niet met de schrijver en niet met de filmer. Ik heb een afkeer van polemiek, van discussie, van debat, van woordenstrijd, van twistgesprekken. Wie een tekst of een film maakt wijst zijn onderwerp aan en geeft zijn reactie op dat onderwerp. Die reactie komt in beide gevallen ook tot uiting in de keuze van wat wel en wat niet in het onderwerp aangewezen en onderscheiden wordt. Ik vat teksten en films op als ‘vingers die naar het onderwerp wijzen’, ik kijk dan zelf naar het onderwerp, langs de tekst en langs de film heen. Ik denk dat ik schrijvers en filmers recht doe wanneer ik niet op hen mijn aandacht richt, maar op het door hen gekozen onderwerp. Ik wens zelf ook niet door wie mijn teksten leest tot onderwerp gemaakt te worden.
Doelen naast aanwijzen.
Het is wel van belang er achter te proberen te komen vanuit welk standpunt het onderwerp aangewezen wordt. Als we het onderwerp even bespreken alsof het een voorwerp is, dan bepaalt de plaats waar de aanwijzende staat mede wat hij aanwijst. In het geval waarin het onderwerp onstoffelijk is, geen zaak, geen verschijnsel, kunnen we veronderstellen dat de aanwijzer een belang of een andere abstracte relatie heeft tot het onderwerp. Het kan zijn dat een onderwerp wordt besproken mede om de anderen ergens van te overtuigen, om iets wat de bespreker doet goed te praten, om de anderen voor een zaak te winnen en zo voorts.
Voorbeeld: De plaats vanwaaruit Bronowski waarneemt en argumenteert. Ik constateer dat hij een kampioen is.
Een kampioen is iemand die zich wedijverend met anderen gemeten heeft op de een of andere vaardigheid en daarbij heeft uitgeblonken of gewonnen. Een kampioen is iemand die bij de topgroep behoort, in de wetenschap [zie voetnoot 2] betekent dat, dat hij deelneemt aan het grote gesprek en bijdraagt aan de grote ontwikkelingen, aan het nieuwe kunnen en aan het nieuwe begrijpen . Bronowski nu is zo iemand, zo’n succesvolle, bekrachtigde deelnemer. Hij zag echter de resultaten van de wedstrijd waaraan hij deelnam misbruiken. Dat misbruik was geen deel of doel van het plan waaraan hij mee werkte. En nu, ‑bijna huilend‑, getuigt hij dat dat misbruik geen daad was van de wedijverende knechten. Hij deelt mee dat die alleen maar zo hard werkten, omdat ze aan dat werken zoveel plezier beleefden. Tenslotte stelt hij, dat dat wat ik ‘initiatief nemend en wedijverend knecht zijn’ noem, kenmerkend is het voor het echte menszijn. En alle mensen, zo stelt hij, zijn ten diepste gelijk.
Vanuit die kampioenenplaats argumenteert Br..
Wat hij doet, afstand nemen van sommige gevolgen van een onderneming, komt ook bij gelovigen voor,
‑die willen dan in de roomse traditie staan, zonder verantwoordelijk te zijn voor de massamoord op heidenen, ketters en heksen,
‑of ze willen in de communistische traditie staan, zonder verantwoordelijk te zijn voor het stalinisme,
‑of ze willen geciviliseerd samenleven, zonder verantwoordelijk te zijn voor Groot‑Auschwitz: zijnde het concentratiekamp dat wereld heet en het hele aardoppervlak beslaat en alle mensen, een kamp waar men niet uit weg kan en waar men op de hoogte wordt gehouden van onder andere het uitmoorden (via armoe, ondervoeding, ziekte) van de nietwinnaars (onderontwikkelden) en de buitenstaanders (wilden) onder de volken, groepen en individuen,
‑of ze willen in soevereine staten samenleven, zonder de verantwoordelijkheid voor het verschijnsel oorlog op zich te willen nemen, [zie voetnoot 1]
‑of ze willen als klant het goedkoopste de voorkeur geven, zonder de verantwoording te willen dragen voor het drukken van de productiekosten, wat neerkomt op lage lonen, waarschijnlijke rampen en het vervuilen van de aarde,
‑of ze willen in een democratie leven en stemmen, zonder een politiestaat te willen waarin de wetten die zij zelf laten maken, worden gehandhaafd, nee, ze willen die wetten kunnen ontduiken.
Ik argumenteer niet, ik wijs aan en bespreek.
Argumenteren hoort bij de knechten die binnen (willen) zijn en mee (willen) tellen en zich (willen) doen gelden, kortom die op hun beurt (willen) heersen, in dit geval door de opvattingen van een ander te vormen. Heersen is: andermans leven invullen, voor hem doen wat hij zelf moet doen: beslissen, ondernemen, initieren, zijn gedrag kiezen, inzien wat zijn situatie is en deze zich bewust maken en verwoorden, onder andere.
Wie argumenteert probeert iemand anders ergens van te overtuigen. Ik probeer volstrekt niet iemand van wat dan ook te overtuigen. Argumenteren hoort niet bij wie binnen de civilisatie heren zijn en het hoort ook niet bij de wilden (verwilderden), die buiten de civilisatie zijn, buiten gehouden, gevlucht of uitgestoten. Argumenteren is een vorm van vechten die in gebruik is bij diegenen die het geweld, de druk, het geleefd worden, doorgeven. Ik noem die mensen ‘middenkader’, het zijn tussenmensen, ze zijn niet de oorsprong van alle geweld dat ze uitoefenen op anderen. Ze brengen het alleen maar niet op hun verlies te nemen en/of zich tegen diegenen te keren die zich (onder andere en waarschijnlijk voornamelijk) doorgevend aan hen vergrepen.
Gevangen, gehandicapt en verminkt.
Ik weet mij in de civilisatie gevangen, en niet anders, niet vrijwillig toegetreden. Ik ben een gevangene van de civilisatie, met andere woorden: van het door ons, tijdgenoten, als systeem gehandhaafde, want gedeeltelijk gewenste en positief gewaardeerde. Ik ben lichamelijk, dus helemaal, restloos, binnen de civilisatie. Ik ben buiten staat gebracht, gehouden en gebleven mijzelf in leven en welzijn te houden, zowel in de restanten van vrije, ongerepte, natuur, als met behulp van de daarvoor nodige door mensen gemaakte productiemiddelen. Er staat mij ook geen vrij natuurgebied ter beschikking. En mij staan ook die nodige door mensen gemaakte productiemiddelen niet ter beschikking. Ik ben dus niet in staat en niet in de gelegenheid om voor mijzelf te zorgen. Door scholing (=in gebruikneming door anderen van mijn leren) en door toegangsverboden (bezitsverdediging door anderen) ben ik gespecialiseerd (= heb ik weinig kunstjes geleerd) en daardoor geinvalideerd, dat is: gemaakt tot iemand die verzorging door anderen behoeft. Ik ben een ingezetene, maar ik ben geen tevreden slaaf, ik ben geen knecht die opgaat in zijn werk (zijn oeuvre, dat hij ondernemend, op eigen initiatief, als dienstverlening voor de markt, is begonnen en voortzet) of in zijn arbeid (die hij in opdracht uitvoert) . Ik was, al gehoorzamend en in gebruik, ook nooit een kampioen. Ik vatte mijn arbeiden en bearbeid (onderwezen) worden ook niet op als een wedstrijd met anderen, al merkte ik die wedstrijd wel op. Ik hoefde niet mee te doen, van huis uit niet en vanuit mezelf niet. Ik ervoer het wedijveren niet als uitnodigend, het heet ook uitdagend. Ik leefde met de niet bewuste vooronderstelling dat mijn leren nodig en waardevol was, zinvol onder leiding van en samen met de ouderen die mij onderwezen en die al op de hoogte waren van hetgeen gedaan werd en daardoor gebeurde. Ik dacht echt dat de mensen ergens mee of aan bezig waren, aan iets waartoe zij besloten hadden. Ik was een kind, hoe kon ik anders weten?
Ik werd niet zo voorgelicht over de stand en gang van zaken in de wereld, dat ik daar een passend beeld van kreeg. Er werd me veel meer verteld over hoe er vroeger veldslagen waren geleverd en over hoe ik rekensommen moest maken en woorden moest spellen. Wat ik te leren kreeg was werkelijk volstrekt onverbonden met de wereld waarin ik later zou moeten werken. Een voorbeeld: mijn leerboek economie begon met een verhaal over een man die dorst had en glazen water ging drinken, een voorbeeld van afnemend nut en van daardoor afnemende vraag. Uit dat voorbeeld moest dan worden afgeleid dat de waardebepaling door de klant wel een verstandig proces was, dat zat dus wel goed.
Ik maakte dan ook, in goed vertrouwen, geen plan voor het besteden van mijn leven, d.w.z. van
mijn tijd,
mijn denkkracht,
mijn energie
en mijn vaardigheden.
Volstrekt ondoordacht veronderstelde ik dat dat ook niet nodig was voor een enkeling, die zonder verzet, in goed vertrouwen, meedeed en zijn best deed. Ik heb ook nooit geweten wat ik worden wou.
Leven uit een plan.
Ik vertoonde dus als individu niet het leven vanuit een plan, dat nu juist kenmerk is van echt menszijn, volgens Bronowski. (Let op: echt mens zijn is dan volstrekt niet solitair, zelfs niet als individu bedoeld, maar: als IETSonderdeel.) De mens in de civilisatie leeft vanuit een plan,
is ergens aan bezig, aan het maken van iets wat er in zijn gedachten wel al is, maar in de werkelijkheid nog niet. Dat plan kan zeer onbepaald zijn, het kan bestaan uit het voornemen een situatie te scheppen die anders is dan hetgeen nu hier is. Zonder dat iedere verandering een verbetering genoemd hoeft te worden hoeft de veranderaar toch geen blauwdruk voor de wereld van morgen op zak te hebben. Dat is wat de propagandisten van de civilisatie stellen: echt menszijn is geciviliseerd zijn, dat is : gevangen en in gebruik zijn, de anderen dienend voor geld.
Zo echter wordt dat niet verwoord, want niet begrepen en zodoende niet bewust ervaren. Het wordt zo niet bewust ervaren en uitgezegd, maar wanneer we het doen en laten van de mensen zien, dan kunnen we daarin wel degelijk een aantal gedragingen opvatten als uitingen van het kennen van die eigen gevangenschap en van het in gebruik zijn. en vooral ook van het in concurrentie en wedstrijd en gevecht zijn met de andere mensen.
Zich verdoven met gifstoffen van allerlei aard is kenmerkend voor de geknechten/onderworpenen in de civilisatie: zodra de Germanen door de Romeinen of de Aborigenes door de Australische settlers beschreven worden blijken ze overmatig alcohol te drinken, zoals de Indianen vuurwater. Gokken en gierigheid zijn maar een paar voorbeelden van uiterste betrokkenheid bij geld en niet bij het leven vanuit een plan (zoals het verder brengen van de wetenschap [zie voetnoot 2]) of vanuit een geloof. Nu kan men natuurlijk eenvoudig deze dingen wegdefinieren door te stellen dat dit niet de menselijke kant van de mensen is. Het lijkt mij passender deze betrokkenheid op geld en dit zich wegdromen met behulp van gifstoffen op te vatten als uitingen van het wel degelijk kennen (niet in begrippen gevat en niet open uitgesproken misschien) van de eigen gevangenschap en het eigen gebruikt worden. Plannen, zoals het ontwikkelen van de wetenschap en het verbreiden van een doctrine, waaraan men zijn tijd, aandacht, energie en vaardigheden, kortom zijn leven kan wijden en het daarmee vullen, zijn plannen van IETSen, waarvan men zich een onderdeel kan gaan voelen, zodat men zich niet (langer) als alleen hoeft te herkennen. Men is echter zeer alleen, want dergelijk leven met en vanuit een plan is er slechts binnen de civilisatie. Daar waar de civilisatie is, is de cultuur en dus het eenzijn met de anderen van de stam, er niet meer. In de civilisatie is iedere enkeling alleen en overgeleverd aan hetgeen door zijn tijdgenoten gebeurt. [Ik gebruik de term ‘gebeurt’, omdat ‘gedaan wordt’ wel beter de menselijke oorsprong aangeeft, maar veel te zeer een zekere opzettelijkheid en bedoeld zijn suggereert. Wat veroorzaakt wordt door wat gedaan wordt, wordt voor een uiterst klein deel bedoeld: van de honderd gevolgen waren er bij voorbeeld maar drie als doelen gesteld.]
Dat leven met en vanuit een plan, dat Bronowski als mensenkenmerk invoert is dan ook bij nader inzien het meedoen aan een plan dat van een IETS is. IETSen zijn evenals concurrerende knechten op de markt, met elkaar in strijd gewikkeld om de klandizie en de bijdragen van de massa :kerken via collecten, partijen via stemmen. Daardoor is het ontmaskeren van IETSen als organisaties van parasieten ook zeer eenvoudig, de IETSen zijn stuk voor stuk ontmaskerd, mede door de aanhangers van andere IETSen.
Wie vanuit een IETS analyserend en scheldend zich richt op een ander IETS, kan zijn verstand gebruiken zonder daarvoor te boeten met het volledig beseffen van zijn eigen alleenzijn.
Bij de propaganda voor het leven met een plan, samen met anderen, het leven in een IETS, met een doctrine, hoort de suggestie dat de echte mens de kunstjes waarin hij gespecialiseerd is en waarmee hij de kost verdient, als zijn liefhebberij ervaart of toch minstens als zinvol, dat is : als bijdragend aan het groter, zingevend geheel gebeuren, dat met vooruitgang, ontplooiing, ontwikkeling, evolutie, heilsplan en zo voorts te benoemen is. En als je daarvoor dom genoeg bent, doe je, als eenvoudige, beminde gelovige amateur, je specialistische kunstjes ook nog, vanuit je geloof, gratis, teneinde daardoor zalig te worden, wat voor de allerdomsten ‘in de hemel komen’ heet.
Alle gepraat over een noodzakelijk geworden andere arbeidsmoraal is onzin, binnen de civilisatie is er maar een enkele moraal mogelijk: de ene moraal die hoort bij de ene keus, die is: heersen of dienen, knechten of geknecht worden, dat is de kwestie. Wie dient brengt een ander tot heersen, dat kan niet anders. Dienen veroorzaakt heersen. Niemand kan heersen zonder gediend te worden. Betalen betekent : als dienst erkennen. Alles wat als dienstverlening gedaan wordt, kan ook zonder dat het dienstverlening is, gedaan worden. Het betalen voor wat anders dan als dienstverlening gedaan wordt is verwarrend en beledigend. Ik herinner mij een studiegenoot, die op een keer zei “als je me dat (stukje statistiek) uitlegt, krijg je een rijksdaalder”, wel, dat kon helemaal niet; als ik iets uitleg als dienstverlener kost dat particulier onderwijs honderden guldens per uur. Het klassieke en schoolvoorbeeld van dit feit dat betaling ergens dienstverlening van maakt is de prostitutie in engere zin, sexuele dienstverlening. Ik gebruik de term prostitutie ook in ruimere zin, voor alles wat in natuur of cultuur als gewoon gedrag voorkomt (onderwijzen bij voorbeeld, denk aan het leren van de moedertaal en vertellen, denk aan auteursrechten in de civilisatie) maar in de civilisatie broodwinning is.
Arbeidsmoraal.
Wie geknecht wordt, al zijn leven of in slechts een deel van zijn tijd, dient zich tot het uiterste in te spannen, dient zijn best te doen, dat vindt iedereen die knechtenarbeid keurt. Onverschillig of hij keurt als klant die direct betaalt of als werkdoorgever die in naam van zijn klanten, geld voorschietend, aan de knecht diens arbeidsloon uitbetaalt.
Het staat de knecht vrij om plezier in zijn arbeid te beleven. Het is zelfs goed (=prestatienivoverhogend) gebleken de knechten zoveel mogelijk zelf hun specialisatie te laten kiezen. Verder is het in die betekenis goed gebleken de knechten trots te laten zijn op de prestaties van de verzameling wedijverenden waarvan ze deel uitmaken.
Ieder van ons, tijdgenoten in de civilisatie, is een gevangene.
Ik druk de kennis omtrent mijn gevangenschap en omtrent mijn geinvalideerd zijn (vergelijk: geleewiekt zijn) niet weg uit mijn bewustzijn. Ik leid mijn aandacht er niet vandaan, niet naar bij voorbeeld een wetenschap [zie voetnoot 3], waar het onderwerp geisoleerd werd en gereduceerd tot wat de instrumenten kunnen omvatten, terwijl het begrijpen met theorieen in de plaats komt van het kennen.
Bespreken en benoemen.
Alle begrippensystemen waarmee onderwerpen worden begrepen en besproken zijn door mensen gemaakt, verzonnen dus, zo men wil. Alles wat gezegd wordt, ook waarheid die uitgesproken wordt, bevat dus een verzinsel als samenstellend deel. Toch bestaat er een niet verzonnen verschil tussen feit en fictie. Er zijn ware verhalen en verzonnen verhalen.
Wetenschappelijke theorieen kunnen van elkaar verschillen in de hoeveelheden verschijnselen die ze te verwachten maken. Wat er gezegd wordt is niet ‘lood om oud ijzer’. Ook beschrijvingen van de stand en gang van zaken in de wereld zijn niet alle even goed of even slecht, niet alle even sterk vertekend, niet alle slechts een mening vanuit de situatie waarin de schrijver toevallig is verzeild geraakt. Betere beschrijvingen van betere wereldbeelden verkrijgt men door het besteden van tijd, aandacht, energie en vaardigheden aan het zelf voor zichzelf aanmaken van zulke beschrijvingen en beelden. Men komt verder door het voortdurend bespreken en benoemen van de feiten, terwijl men dat wat zich uit wat men aanleerde aan tekst opdringt aan het bewustzijn, loutert, d.w.z. elke fictiecomponent die men er in kan herkennen uit verwijdert. Bronowski wijst er op dat natuurwetenschappelijke theorieen beter gevonden worden naarmate ze meer doen (meer handelen, meer technisch kunnen) mogelijk maken. Kun je er wat mee dat je vroeger niet kon, dat is de kernvraag, je komt ook door te doen, door in te grijpen aan nieuwe gegevens. In een wereld waar de ongelijkheid en zelfs het onrecht heersen, kan men met zulk een kijk op doordenken slechts leven, wanneer de sociale werkelijkheid van deze benadering uitgesloten blijft.
Het kost geen enkele moeite ieder jaar enkele keren deze vaststelling te lezen of te beluisteren in de media van de vrije wereld, maar dan gaat het altijd over de landen aan de andere kant van het ijzeren gordijn. Daar maakt men van de geleerden die kritisch moeten kunnen denken een aparte kaste of men snoert hen de mond door censuur. Hoe gebeurt dat hier in het vrije westen?
Het gevecht om het brein.
Menigeen droomt nog zijn eigen nachtmerries, maar wat zijn de series in t.v. en de films, was Hollywood niet al lang geleden benoemd als “droomfabriek”? Het vullen van het bewustzijn met tekst gebeurt door het gedrukte en gesproken woord. Met behulp van radiohoorspel, radiodocumentaire, radiogesprek, krant en boek wordt het bewustzijn van miljoenen mensen tegelijk van buitenaf gevuld met confectietekst. De lezer en de luisteraar wordt het brein van buitenaf gevuld, niet vanuit het eigen brein. Als er de lezer of de luisteraar ooit iets invalt, is het een herinnering, een citaat, een nawerking van vroegere buitenbesturing. Het brein werkt puur als geheugen, als reproducent, als niet-oorspronkelijke. In het nieuws en in actualiteiten en in flitsende discussies geven de media opzettelijk flarden van gedachten, zonder pauze, zodat de gedachte zich niet in het brein van de luisteraar of lezer gaat ontwikkelen en verbinden met andere, vroegere ‘informatie’. Met behulp van wat ze muziek noemen en met behulp van de zwakzinnige tussenopmerkingen der diskjockey’s e.d. wordt het bewustzijn leeg gehouden. Het voorkomen, verhinderen van denken van enige duur aan enig onderwerp heet: verstrooien. Dit is in tegenstelling tot escapistische lectuur en hoorspelen pure afleidingstechniek, beogend het denken ueberhaupt te voorkomen. Escapisme is de naam voor het vluchten van de werkelijkheid naar een uitgewerkte fictie, waarin men gedurende enige tijd verblijft. Dat duren van het weg zijn is kenmerkend. Escapisme is het voor enige, beperkte, tijd afleiden van de aandacht van de gegeven, gekende, gevoelde, ervaren, maar niet begrepen en bewustgemaakte en besproken werkelijkheid, naar een fictieve wereld, verzonnen omstandigheden met verzonnen omstanders,naar een verzonnen situatie.
Denken duurzaam, levenslang liefst, afleiden naar een verzonnen wereld, waarvan gesuggereerd wordt dat het de werkelijk werkelijke, de werkelijker wereld is, heet geloof verkondigen. Punten van overeenkomst tussen het verzinsel en de werkelijkheid zijn nooit te vermijden en kunnen de gelovige als bewijs dienen. Menig gelovige binnen de civilistie droomt zich b.v. weg naar een wereld waarin gerechtigheid heerst, voorkomt of mogelijk is. Tegelijkertijd worden er duizenden verhalen verteld waarin het de ander te slim af zijn wordt toegejuicht. Niet het beroven van een ander wordt dan afgekeurd, maar het beroven met behulp van het toepassen van lijfelijk geweld. Het zijn degenen die geen positie in de civilisatie hebben en degenen die niet echt slim zijn, die als ze iets willen nemen van een ander, genoodzaakt zijn geweld te gebruiken. Dat zijn de ondersten in de civilisatie, daarnaar mag de bewondering dan ook niet uitgaan, wel naar de met een andere techniek nemende hogeren.
Als er dan al niet langer voorkomen kan worden dat er aandacht bepaald wordt bij de werkelijke stand en gang van zaken in de wereld, dan kan men toch nog kiezen uit de technieken ‘goedpraten’ en ‘schuldschuiven’. Het gebeuren wordt goedgepraat zodra en zolang de gegeven ellende kan worden verklaard (oftewel verkocht) als ongeluk, natuurramp, toeval, ongewilde fout, ‘menselijk tekort’ of pech. Ook eenzijdig beschrijven en toeschrijven hoort bij het goedpraten, zo wordt ‘kindersterfte bestrijden’ genoemd wat (ook) is: het tot een plaag maken van het bestaan van de diersoort mens, dynastietje spelend in navolging van b.v. de herdersvorst Abraham, die nog dacht dat het een zegen was als zijn nakomelingen talrijk zouden zijn als het zand aan het strand. Het gooien van atoombommen op Japanners wordt tot ‘saving American lives’.
Lukt goedpraten niet langer en niet meer, dan wordt de mensheid ingedeeld in goeden en bozen, in medestanders en tegenstanders vanuit de waarden van de bespreker.
De bedoeling.
Wanneer ik constateer dat ik evenals de meeste andere mensen een gevangene ben in de civilisatie, dan stel ik daarmee vast dat de anderen als cipier fungeren. Ten aanzien van het leren zorgen voor mezelf als natuurlijk wezen, is het overduidelijk dat thuis en op de school kinderen de afhankelijkheid in verzorgd en bediend worden. Als het er op aankomt heeft bij nader inzien en toezien vrijwel iedere dienstverlening een afhankelijk makende en een leergelegenheid verminderende uitwerking op degene aan wie de dienst verleend wordt.
Voor wat betreft het resultaat is veel dienstverlening invalide maken en onkundig houden. Het is niet passend hier van opzet te spreken bij alle dienstverleners, al merken we in deze tijd (de jaren tachtig) dat werkgelegenheid wel degelijk een argument is.
Evenmin bewust en opzettelijk bedoeld is de armoede als gevolg van het beschermen van de eigendom. Wanneer de bezitters van ruimte anderen buiten sluiten, hebben die anderen evenmin de gelegenheid zich vrij te bewegen, als wanneer ze werden opgesloten. Er komt, als de aarde volraakt, een moment waarop buiten sluiten qua gevolg overeenkomt met opsluiten. Er komt een moment dat het iemand iets onthouden op hetzelfde neerkomt als iemand iets ontstelen. Elders heb ik al beschreven dat bezittingen uiterst inefficient benut worden, waardoor dat samenvallen van onthouden en stelen qua uitwerking, waarover ik het heb, veel eerder optreedt dan op het moment van werkelijke schaarste, van werkelijke overbevolking, van werkelijke onbereikbaarheid.
Steeds zullen we zien dat de meeste mensen de gevolgen van hun gedrag binnen de structuur, als evenzovele kleine steunpilaartjes van de structuur, slechts voor een zeer gering deel bedoelen. Ze zijn zo dat ze de oorzaken, het zo functioneren van het systeem wel willen, maar de gevolgen lang niet allemaal. Als het echt heel veel te erg wordt, willen ze wel een nieuwe regeling treffen bovenop, toegevoegd aan de regelingen die het systeem vormen. Het werkt uiterst koddig dat ze daarbij ook nog over zichzelf, de mensheid, spreken als over het intelligente dier bij uitstek.
Sluw en slinks zijn ze wel, zo hebben ze bij voorbeeld bedacht dat het onbedoelde ook datgene is waarvoor ze eigenlijk niet schuldig geacht mogen worden.
De Duitsers hebben het na de val van het nazirijk nog geprobeerd met de smoes dat ze het niet geweten hadden, het geheel van gevolgen van hun gehoorzaamheid en hun enthousiasme. Wij hiertelande hedentendage weten zoveel, dat we veel meer redenen dan ooit nodig zouden zijn al hebben om op te houden met het systeem. Tot nu toe stelde ik vooral : ik ben een gevangene. Ik vermoed dat de massa der mensen gevangenen zijn van het systeem. De voordelen, de lusten, zijn de tralies van hun cellen. Binnen die cellen ervaren ze ook de lasten. Ze willen hun cel niet uit, want ze willen de lusten van het in een civilisatie zijn niet kwijt. Omdat ze weten dat die lusten de tralies zijn, hemelen ze die lusten ook nog eens op als ze ze niet als noodzakelijk proberen te verkopen. Dit alles wordt niet volbewust gedaan, men kijkt wel uit, het zou veel tijd, aandacht en energie kosten om alle opvoedingsresultaten met elkaar te confronteren en er een keuze uit te maken. Men zou ieder voor zich al de waarden die men als instructies heeft meegekregen moeten confronteren met de algemener instructie van het meepikken van graantjes, het eten van alle walletjes. Men laat hetgeen men doet en laat gewoon afhangen van wat het eerste opkomt en van wat daar en dan verkoopbaar en/of voordelig is. Men is namelijk bij het bepalen van het concrete handelen veel verder dan in theorie: echt iedereen weet dat er geen hiernamaals volgt op een laatste oordeel van een alwetende over alle individuele daden en nalatigheden. Men vaart op het gevoel, het lekkere gevoel van meegedaan hebben aan een liefdadigheidsactie en het lekkere gevoel mee te doen aan een lynchpartij, waar later toch geen stampei over gemaakt zal worden (denk aan de dagen van de bevrijding en hoe men toen omgegaan is met b.v. meisjes die met gewone dienstplichtige duitse jongens verkering hadden gehad. Op zulke momenten moet een volk bestudeerd worden voor wat betreft beschaving. Hier betekent beschaving uitdrukkelijk : de afwezigheid van de mentaliteit waarop het bestaan en functioneren van de civilisatie berust.) De mensen zijn niet allemaal gelijk, integendeel.
Wat blijkt is dat de civilisatie voortbestaat en zich af en toe heftiger dan gewoonlijk vertoont in een nazibewind, een stalinisme, een heksenvervolging.
Wat blijkt is dat de mensen samen geen doordenking en diagnose van de civilisatie aanmaken en geen opstand ertegen organiseren, niet in de dictaturen en niet in de democratieen, niet in de ach, gewoon nergens, al 6000 jaar niet.
Ondanks alle voorstellen niet.
Het feit dat het kind (de civilisatie) zelden bij zijn naam genoemd wordt als het kwaad wordt aangewezen kan nooit een reden voor het mislukken van opstanden zijn geweest. De franse revolutie bij voorbeeld heeft alleen maar de massa medeplichtig gemaakt, in plaats van een verkwistende en onwijze vorst kwamen miljoenen hem naapende burgers die in miniversailletjes kleine feestmaaltjes hielden ten koste van precies weer dezelfde groep, namelijk die welke zich dit alles nog niet veroorloven konden, maar, zoals later bleek het ook zou gaan doen zodra, zolang en inzoverre ze er de gelegenheid voor kregen.
Ik ken de namen van de hofbakkers van de Lodewijken niet, maar van de bakkers voor de massa ken ik de namen uit de reclame: Jamin e.d..
De rijke landen in de wereld zijn gewoon massaal uitgegroeide hoven. Het doen en laten van de massa in die landen vertoont grote overeenkomsten met dat van de mensen aan de hoven. Ook hun problemen zijn verre van ongelijk. Niet voor niets kunnen Libelelezeressen smullen van verhalen over Madame de Pompadour, dat mens had gewoon de zorgen van de nog niet geemancipeerde burgervrouw: gedoe om de trouw en de tevredenheid van haar man en gedoe om een goede toekomst van de kinderen. In haar huisje met een tuintje dat met grasveld op Versailles geinspireerd is beleeft de burgervrouw de problemen van het hof, de obstipatie door het te geraffineerde voedsel, het wegrottende en stinkende gebit van meneer en van haarzelf, het probleem wat ze aan moet trekken en wie ze op een feestje moet vragen. Werkelijk, het is veel erger dan ik ooit had durven dromen.
Wat volstrekt verschillend is, dat is de bewapening. Nooit kon een vorst zulke doeltreffende wapens inzetten tegen eventuele opstanden van groepen armen (hele volkeren zijn dat nu, die in handen van het communisme dreigen te vallen en hun democratische recht op armoe dreigen te verliezen).
Bronowski’s woorden. een citaat.
Ik spreek van Bronowski’s woorden en niet van zijn bedoelingen. De bedoelingen van een ander zal ik nooit kennen. Op bladzijde 17 van zijn onderhavige boek ‘Magic, science, and civilization’. (1978,Columbia University Press USA) staat te lezen:
“The most important form of plan that we have been able to evolve in practice over the last 300 years is, of course, the scientific plan. We understand the machinery by whichinanimate objects work much better than we understand anything else, and we are therefore inclined to think that all actions must have that form of machinery; but where do values, where do other aspects of contact come in ? I will say first that this is not a correct description of science as carried out by human beings (see chapter 3), and second that when you look at how human beings do in fact plan, then long‑term strategies such as ethics, values, and other forms of behavior become absolutely crucial in determining how they shape their lives. In summary, first science is not an independent, value‑ free dissociated activity which can be carried on apart from the rest of human life, because second, it is, on the contrary, the expression in a very precise form of the species‑specific human behavior which centers on making plans. Third, there is no distinction between scientific strategies and human strategies in guiding our long‑term attack on how to live and how to look at the world. Science is a world view based on the notion that we can plan by understanding. Fourth, science is distinguishes from magical views by the fact that it refuses to acknowledge a division between two kinds of logic. There is only one logic; it works the same way in all forms of conduct and is not carried out by any kind of formula but by an active view of how you apply the logic of long‑term planning strategies to the conduct of the whole of your life. Finally, and most crucially, science is distinguishes from earlier forms of trying to achieve a unitary viwe of the world by the fact that there is only one form of truth in it. There is no distinction between man and nature, there is no distinction between the logic of magic and other logics, and there is no distinction between means and ends. At the end of five or six centuries of searching for the truth by all kinds of dogma if there is a single thing that we can say that science has which has been the drive and direction in its success, it is that it has .. (eliminated every).. appeal to means and ends. If killing people is bad, it is bad; there are no good ends for killing people. If telling lies is bad, it’s bad;.. So that the particular form of unification which I think to be crucial is that science is the one world view which believes that once you have formed your outlook on life, your world picture, then means and ends must be one. That’s what you are going to stick to and there are no other ends to hold to.”
Opmerkingen bij en naar aanleiding van dit citaat.
Ik denk niet dat ik met Bronowski’s tekst een bijzonder zwak voorbeeld van een tekst gekozen heb, maar ik hoor die tegenwerping toch al, nu ik begin met het ingaan op wat er in dit citaat staat.
Het “horen” van tegenwerpingen is een achtergrondgedachte in mij, als het ware een niet-gedroomde tegenhanger van een nachtmerrie, die ik bij mijn schrijven steeds heb. [zie voetnoot nr.1 ]
Bijvoegelijke naamwoorden.
Het is me bij vergelijking van mijn eigen teksten met die van vele anderen opgevallen dat ik weinig beoordeling uitdrukkende bijvoegelijke naamwoorden gebruik. Als ik stelling neem, dan doe ik dat door het kiezen van scheldwoorden en ongunstig aftekenende beelden en analogieen.
De kleine woorden die het doen.
Het woord ‘wij’ in de eerste volzin al, is centraal voor de hele wereldbeschouwing, die we bij Bronowski aantreffen. Dat aantreffen doen wij als lezers. Er is geen enkele verbinding tussen ons, lezers. Wij lezen allen deze tekst en daarmee is de reden om van wij te spreken volledig uitgeput. Om tot ons te kunnen behoren moet iemand aan een aantal voorwaarden voldoen, maar er is niets dat ons verbindt. Dit is een andere betekenis van het kleine woord ‘wij’, dan die welke Bronowski gebruikt.
Br. doet hier precies datgene wat hij magie noemt: hij spreekt, hij zegt ‘wij’ en bij toverslag, door het woordgebruik alleen schept hij het IETS, de eenheid die hem verbindt met velen die voor hem leefden en met vele van,(ja volgens zijn opvatting al) zijn tijdgenoten.
Dat is precies de magie waarvan Br. haarscherp een voorbeeld aanwijst bij de roomsen, namelijk de transsubstantiatie: Br. bericht dat volgens St. Thomas de woorden van de priester het veranderen veroorzaken van ouweltjes in het lichaam van Ons Heer. Bij nader inzien toch niet precies, Br. is erger bezig, want er is niet zoals bij de heer van Aquino de mogelijkheid om aan te tonen dat er aan de hostie echt niets meetbaars verandert. In de opvatting van de gelovige verandert de hostie, niet in de werkelijkheid.
Zou Thomas dat nu echt niet zelf ook geweten hebben? Die man was toch niet echt dom en ondoordacht. Ik ben geneigd er van uit te gaan dat hij dat volledig door had. Hij kon zich niet veroorloven dat uit te spreken, in die tijd werden voor dat vergrijp dat duidelijk zijn heet, nogal brute straffen uitgedeeld.
Het is nu van volmaakt onbelang wat die man toen kende en begreep en uitsprak en opschreef.
Wat wij nu kunnen opmerken is dat het gebruiken van het woord ‘wij’ geen middel is om een grootheid te scheppen waar de gebruiker bij hoort. Wat er door het gebruiken van het woord ‘wij’ en het menen daarvan verandert, is het wereldbeeld van de spreker. Zou dat nu echt zo zijn?
Zou de gebruiker van dat woord nu echt het begrip ook zijn gaan gebruiken, zou hij u echt zelf geloven in het veranderd zijn van de wereld waarvan hij zich een beeld heeft gemaakt waarin een ‘wij’ voorkwam?
Ik kan het nauwelijks geloven.
Br. spreekt ook van ‘science is the one worldview which believes’ Dat is ook van dat koeterwaals, ineens ligt het initiatief van het geloven, een mensenbezigheid, bij het wereldbeeld. Ik wil het maar meteen streng zeggen: dit is woordblubber, dat wil zeggen een dikke speklaag zoals een gezonde walvis die heeft en die een afrondende werking heeft, het geeft zo’n mooie spoelvorm aan hetgeen door die blubber wordt omhuld.
Dat is nu precies wat zulk gepraat doet, het gaat gemakkelijk de ontvankelijke lezer in. Die lezer die zulks niet wil slikken is daardoor ertoe veroordeeld veel meer te schrijven dan te lezen. Moeizaam, zoals ik dat hier doe, moet zo’n onwillige lezer argumentatietruc na argumentatietruc aanwijzen en ontkrachten. Aan die bezigheid kan hij dan ook nog pas beginnen nadat hij de argumentatie heeft uitgepakt uit de verpakking in historische en specialistische feiten die eromheen vermeld worden.
Ik ga ervan uit dat Br. dit ook zeer wel beseft, net als St Thomas.
Ik weet niet waarom anderen, St.Thomas en Bronowski b.v., nalaten zich zelf van dit soort magie te ontdoen. Misschien is het wel dat ze beter op de hoogte zijn van de wreedheid der heersers en dat ze meer te verliezen hebben.
Publiceren is toch altijd een vorm van succes hebben en succes geeft voorrechten en voorrechten op het spel zetten is het wel erg serieus nemen van het met de mond beleden ‘wij’.
Het is waarschijnlijk gewoon te gevaarlijk om de wetenschappelijke manier van denken toe te passen op het onderwerp ‘de civilisatie waarin we leven’ en dan de uitkomsten ook nog te publiceren. Waarheid zoeken is mooi, maar het moet wel de werkelijkheid buiten de wereld blijven betreffen, de natuur dus, zodat we die beter kunnen uitbuiten.
Bronowski doet twee dingen in dit verband, ten eerste stelt hij een wij waar iemand bij kan horen, met een plan waaraan iemand mee kan werken, bij ons horen heft de eenzaamheid op. Vervolgens sluit B. verder geen mens van die wij uit. Dat is heel vriendelijk of heel aanmatigend , dat naar keuze, maar het is in ieder geval inbezitnemend. Ik vat het op als pure propaganda, wat ook overeenstemt met het feit dat B. het zelf ‘een kijk op de wereld’ noemt. Het is werkelijk een kijk op de wereld, op de civilisatie met name, over de cultuur schrijft B. in een ander boek van hem ‘The ascent of man’, (de titel alleen al is een lofzang op wat is), slechts als over een gelukkig overwonnen stand en gang van zaken.
Het omvatten van een geschiedenis van 300 jaar geeft de schrijver meteen een overschrijding van zijn eigen natuurgegeven tijd van bestaan en van meedoen. Wij betekent : de bemanning van het grote IETS dat de civilisatie is, het IETS waarvan B. alleen het creatieve ijveren der geknechten als inhoud ziet. Het heersen en het ervaren van het geknecht worden en het op zijn beurt anderen geweld aandoen worden gewoon weggezwegen.
Het creatieve ijveren der knechten wordt hier benoemd als het opvatten en gezamenlijk en gedurende generaties uitvoeren van een plan, dat, een plan opvatten ene dat laten uitvoeren, is herengedrag, dat ook door groepen of in naam van groepen kan worden vertoond: de vorst van een land kon opdracht geven tot de bouw van b.v. het Kremlin, maar ook een stads‑ of kerkbestuur kon opdracht geven, tot een gemeentehuis of een kathedraal b.v..
Ik ken en beaam geen andere opvattingen dan die welke B. uitdrukt met: “If killing people is bad, it’s bad; there are no good ends for killing people. If telling lies is bad, it’s bad;.. means and ends must be one.” Juist met behulp van deze opvatting is heel duidelijk te krijgen dat er geen alle levenden nu omvattend ‘wij’ is in de betekenis van B..
Omtrent de lofzang op de natuurwetenschappen:
Na en naast wat ik probeer te doen, ‑afstand nemend bestuderen van mijn situatie‑, kan ik niets verzinnen tegen natuurkunde en scheikunde. Voorafgaand aan en/of in plaats van dat afstandelijk bestuderen van het geheel echter is het niet mijn keuze. Ook wiskunde, een kunsttaal‑achtige techniek, die nergens over gaat, vind ik slechts na en naast de spiegeling (of reflectie) geschikt. Dat oordeel van ongeschiktheid als plaatsvervangend en voorafgaand geldt ook voor geschiedenis. Geschiedenis gaat over wat niet meer is, maar, schijnbaar, (of in iemands belang) herinnerd moet worden, of aandacht afleidt van wat is, maar niet doordacht en overwonnen mag worden. Ik wil niet vluchten, zoals een knecht dat doet, in een reducerende (natuurkunde, scheikunde, geschiedenis, economie, psychologie) of slechts het verzonnene of gepostuleerde denkende wetenschap [zie de voetnoten 2 en 3] (sociologie, wiskunde) . Ik ben niet een van die knechten die de aandacht afleiden van wat is, of dat wat is goedpraten, met behulp van reducerende en/of met verzinsels volzittende vertelsels.
Doordat ik die knechtschap weiger, hoef ik ook niet voor het geknecht zijn te compenseren met het consumeren van luxe, van onnodigs, van extra’s. Ik schrijf dan ook vanuit een andere plaats dan Bronowski.
Ik schrijf vanuit de plaats van een niet-winnaar, wat niet een verliezer hoeft te zijn.
De wedstrijden die de civilisatie vormen zijn manieren om massa’s niet-winnaars aan te maken, naast zeer weinig winnaars.
Daarbij is het aanmaken van winnaars geen doel, maar het wennen van de mensen aan de bezigheid wedstrijden. Het beste blijkt dat in de sport, waar de zuiverste vorm van wedijveren voorkomt. De samenleving heeft geen enkel voordeel van de hoge sprongen en van de gemaakte doelpunten en geen enkel gebroken record geeft iemand enig voordeel. De verkoopargumenten voor het sporten zijn bekend en eenvoudig als nonsens te herkennen. Ze zijn even leeg als de verkoopargumenten voor de wetenschap [zie voetnoot 4]. Wat we zien gebeuren is dat er aandacht besteed wordt aan sport en wetenschap. En dat alleen is een positief punt, vanuit de civilisatie gezien : wie naar een ander onderwerp zijn aandacht richt, maakt zich het feit dat hij gevangene is en gebruikt wordt, niet bewust.
Het afleiden van aandacht van dat feit is de kosten wel waard:
de duizenden gewonden in de sport
en de dierproeven
en de ellende uit de doos van Pandora die de wetenschappers openden.
Ik schrijf afstand nemend, als keek ik in een spiegel naar mezelf en mijn omstandigheden. Wie in een spiegel kijkt, verandert daarmee niet van plaats en zijn omstandigheden blijven ook gelijk, alleen ziet hij zich als van een afstand. En hij ziet ook zijn omstandigheden als van een afstand. Er is voor de lezer geen verlossing te verwachten van het ook eens zo naar de eigen situatie kijken.
2. Naar aanleiding van een film.
Toevallig zag ik op de dag dat ik het boekje van Br. las ook een speelfilm over het superleed dat jongzijn heet. In de film werd getoond hoe kinderen op een gymnasium in een geciviliseerd land (Denemarken) leerden elkaar regels af te dwingen. Dat was nog het ergste niet, dat op buitenbesturing komen te staan vanuit de groep, van opzij. Erger was dat ze op dansles en in de gymnastieklessen leerden elkaar te kiezen, dus te keuren. Die techniek verdeelde de meisjes, door de een partner kiezende jongetjes telkens even over hen te laten heersen.
Dat heersen over de meisjes maakte de meisjes tot gunsten verlenende wezens, die gepreoccupeerd waren met hun populariteit bij die kiezende heren, die met elkaar in wedijver een gelaagde groep gingen vormen, met boven diegenen aan wie meisjes graag hun gunsten verleenden en diegenen onder, die bij de meisjes niet populair waren. Voor het bestaan van verschillen in populariteit zijn redenen, met name die macht van de heren en de tegenmacht van de zich aanbiedende dienstmaagden. Voor de mate van populariteit die iemand krijgt is geen reden die ik ooit heb kunnen opmerken.
Leren dansen is een vorm van in de civilisatie worden binnengebracht. Hier wordt de civilisatie verpakt in populariteit en sex. Een andere vorm van binnen komen is aan wedstrijdsport gaan doen. Hier wordt de civilisatie verpakt in eer en in je fit voelen. De term ‘gevierd zijn’ past in beide. De intellectuele, cognitieve vorming op school voert diezelfde civilisatie binnen, symbool is hier: de Nobelprijs.
De voorrechten.
1. Het grote speelgoed.
Wie zijn diploma’s haalt en door de sollicitatiecommissies wordt uitverkoren, krijgt toegang tot het grote speelgoed. Dat geldt voor de vrachtautochauffeur en voor de kraanmachinist evenzeer als voor de geleerde die in het grote laboratorium of met de telescoop mag werken.
2. De populariteit.
De populariteit, het gevierd zijn valt uiteen in twee soorten, a. bij de andere knechten: de Nobelprijs, de verkiezing (het halen van de kiesdeler of van de meerderheid van stemmen), de bevordering op het werk. b. bij wie gunsten verlenen : de vrouwen (zodra, zolang en inzoverre die zich even niet hoeven te prostitueren) en de bazen, de heren, de heersenden, vaak : Koning Klant en Jan Publiek.
3. Het aan de beurt zijn om te keuren, de keuzebevoegdheid. a. ten aanzien van anderen: macht over anderen hebben, mogen bevelen, zitten in sollicitatiecommissies, zitten in beoordelingscommissies, zitten in besturen. b. ten aanzien van zaken: het mogen aannemen of verwerpen van plannen en ondernemingen, het regeren en het besturen.
Deze drie voorrechten zijn evenzovele onstoffelijke verslavende verdovende opwekkende middelen.
Zelfdiscipline.
Naast dit alles is er de zelfdiscipline van de knecht. Met de computer als beeld kunnen we spreken van: het ingebouwde programma en van de zonder vragen aanvaarde programma’s. Programma’s zijn bevelenverzamelingen, beweegredenen voor doen en laten, zodra er een aanleiding of een uitdrukkelijk bevel is. Het is deze zelfdiscipline, dit zich inzetten en zich inspannen waardoor de knecht een schijn van initiatief ophoudt. Het is echter slechts de machtstactiek van Jezus van Nazareth: knecht, neem een initiatief binnen de interactie met de heer, geef meer dan hij vraagt; dan is de heer zijn bepalend initiatief kwijt ten aanzien van de omvang van de dienst die hij je afdwingt. De Heer behoudt het initiatief ten aanzien van de aard van de dienst. De soort van omgaan met elkaar blijft gelijk,
nl. als heer en knecht.
Jezus biedt in deze geen weg naar verlossing maar ook geen berusting in het geheel van wat je aantreft in de civilisatie: die gevangenis. Jezus leidt je niet uit, maar biedt je een recept voor deelname aan de civilisatie. Meer, namelijk het verachten van alle pracht en praal, die slechts door geacht te worden de moeite waard zijn, biedt het calvinisme en bieden lieden als St. Franciscus. Deze verachting bleef echter in een half inzicht steken omdat men de projectie van de heer in de hemel, het godsbeeld van de mensen in de civilisatie, liet voortbestaan. Men hield te vroeg op met omverwerpen, toen de stoffelijke symbolen (beelden en kleding) op de grond lagen, dacht men klaar te zijn.
Hebben en zijn.
Wie heeft telt mee in de civilisatie, wie niet heeft telt niet mee. Hebben volgt zowel uit krijgen als uit nemen. Dienen voert, via beloond worden tot hebben en zo tot meegeteld worden, maar nemen is een goedkoperen methode. Om ongehinderd door anderen te kunnen nemen, moeten die anderen die hetgeen jij neemt ook begeren, geintimideerd of overwonnen worden. Daaruit volgt dat diegene wint (verkrijgt, neemt) die het grootste vermenigvuldigingsproduct heeft van kracht en agressiviteit.
Iedere natuurlijke remming en alles wat uit culturele traditie stamt (fatsoen, moraal, ethiek) of uit religie en ieder positief gevoel is een handicap bij het nemen. Eerlijk duurt het langst om omhoog te komen en om rijk te worden. Ruimte laten aan anderen is voor wie nemen wil pure domheid, tenzij er sprake is van ruil of van belegging in goodwill.
(Zich vrienden maken onder de mensen).
Vakmanschap, een alternatief voor vechten.
Op zaken gerichte knechten leveren aan hen die van nemen leven bruikbare kennis en techniek. Zij die nemen, nemen ook deze macht over de nietlevende werkelijkheid en over de nietmenselijke levende werkelijkheid. Zij die nemen gebruiken dat alles en doen er hun voordeel mee.
De uitvinders en geleerden die zo nuttig zijn hebben langdurige scholing nodig en daartoe vrije tijd. Die vrije tijd krijgen ze dus en ook de diensten van onderwijzers. Ook een zekere luxe wordt hen gegeven, zodat ze daar de smaak van te pakken kunnen krijgen, naar meer kunnen gaan verlangen.
Die luxe wordt ook verstrekt opdat ze aan de wereld van de bezitters geen hekel zullen krijgen, maar integendeel deze zullen gaan opvatten als mede hun wereld (spelend en onschuldig ongelijk verdeeld). Daarbij kunnen deze knechten zichzelf wijsmaken dat hebben het resultaat is van beloond worden, want dat is het immers bij hen.
En de verdeling (qua proces en qua resultaat) is van slechts zeer weinige van deze knechten het onderwerp.
Vele knechten van deze soort vinden dat ze voldoende tegen de ongelijkheid en tegen het onrecht dat met geld gebeurt doen, door aan geld geen belang te hechten en zelf niet uitzinnig luxe te leven. Aan vertonend verbruiken van wat ze zich kunnen kopen hebben ze ook niet erg veel behoefte, hun gevoel van eigenwaarde ontlenen ze aan hun prestaties. Ze zien dat wie zich via het spenderen vertonen en opblazen geen toppresteerders zijn en dus mislukten in de wedstrijd, voetvolk, het grote peloton. Zo valt het hen dan ook niet zwaar dit spenderen te verachten.
VOETNOTEN.
voetnoot nr 1.
De nietgedroomde tegenhanger van een nachtmerrie. Met die term benoem ik een belangrijk iets in verband met mijn schrijven. Waardoor en waartoe schrijf ik, wat bereik ik er mee en wat vermijd ik en wat streef ik na?
Ik bereik er mee dat ik me in staat voel, ja weet, om heel goed mijn opvattingen, dat wat ik uitschrijf en uitzeg, te verdedigen. Dat woord verdedigen geeft heel precies aan wat er achter zit, het gevoel van in een voortdurend proces verwikkeld te zijn. Het lijkt op wat Kafka beschreef. Wie is de aanklager, wat is de aanklacht, wie is de rechter, dat zijn onzinvragen, die alleen het beeld verhelderen. In werkelijkheid is er niemand die aanklaagt, niemand die rechtspreekt, niemand die je zelfs maar aanhoort. Ik zit uit te schrijven wat ieder mens kent, de waarheid dat er naast het geplaatst zijn in de cultuur (broer, zoon enz. zijn) en naast het gebruikt worden in de civilisatie (psycholoog, leraar, werknemer, klant, belastingplichtige, kiesgerechtigde enz. zijn) nog een echt leven mogelijk is buiten de wereld, die het geheel van cultuur en civilisatie is, buiten de wereld, in de natuur, waardoor en waartoe wij geschapen zijn.
Ik heb geen rust. Ik oefen me in het met woorden verdedigen van mijn houding in en tegenover de wereld, vergelijkbaar met het zich lichamelijk fit houden. Ik zag ooit een t.v.documentaire over een vrouw die in een concentratiekamp had moeten overleven door lichamelijk fit te zijn, om niet uitgeselecteerd te worden voor de gaskamer. Die vrouw was 40 jaar later nog steeds ‘bezeten’ van de instandhouding van de lichamelijke fitheid. Een vergelijkbare opgejaagdheid op de achtergrond beweegt ook mij, tot schrijven in mijn geval. Ik ben in mijn werk, mijn loonarbeid, steeds aangelopen tegen onbegrip en de afwezigheid van bijval en van begrip. Afwijzing mag men het ook gerust noemen. Ik vermoed dat de lezers van wat ik schreef het uitstekend begrepen hebben, maar hetgeen ik schrijf is geen verlossende boodschap, het is alleen maar gepraat vanuit een buitenstaanderspositie. Met wat ik schrijf kan ik alleen de ander aanspreken voorzover deze al lezend even buiten de wereld durft te staan, even zich en zijn omstandigheden als in een spiegel wenst en durft te bekijken.
Ik heb een bepaalde stap niet gedaan, ik ben niet tot het gaan maken van een carriere gekomen. Ik heb niet voor een partij of godsdienst gekozen, ik heb steeds alles vermeden waarin ik gevaar van gevangenschap vermoedde en tenslotte ben ik tot het inzicht gekomen dat ik al gevangen was, onbevrijdbaar eenvoudigweg zonder gelegenheid tot zelfstandigheid door het bezitten door mijn tijdgenoten van vooral deskundigheid en productiemiddelen voor al wat nodig is voor mijn leven en welzijn.
Ik bleef buiten. Ik ervaar het buiten zijn als zeer gevaarlijk en dat is geen fantasie, voordat men tot schaden, bestraffen en vermoorden overgaat noemt men wie men treffen wil altijd eerst een buitenstaander. Binnen is het verboden elkaar te schaden, tegen buitenstaanders is omdat zij vijanden zijn en het oorlog is steeds alles geoorloofd. Dat buitenstaanders niet altijd onverwijld worden aangevallen komt door het afschrikkingsevenwicht, zo leren wij uit de informatiestroom die tot ons komt via de media.
De asocialen en de parasieten zijn ook in gevaar, ook al hebben zij geen vaderland en geen verbond buiten de groep in kwestie. Veiliger zijn mensen naarmate ze een centraler, hoger, positie hebben in hun samenleving, hun IETS in de wereld.
Ik ben dan ook bang van mijn eigen ervaringen, die de ervaringen van het buitenstaan zijn. Ik kan er niet voor kiezen erbij te willen horen, ik kan niet willen wat ik wil. Wie binnen zijn, kunnen zich niet veroorloven zomaar mijn opmerkingen te begrijpen, te verstaan, na te voelen, die als van buiten komen. Opmerkingen die gemaakt worden als via het gebruik van een spiegel, als van buitenaf, als van een afstand beziend.
We kunnen evenmin de wereld uit als we van de planeet af kunnen. We moeten er het best mogelijke van maken. Meer zit er niet in. Iets anders zit er niet op.
Mijn bezigheid is het anatomiseren van het systeem. Ik wijs aan dat de krachten die ons houden waar we zijn, uit ieder van ons komen in de mate van ons bezitten en verbruiken, in de plaatsruimte die we innemen, in de omvang van onze consumptie, terwijl wij dat wat ons wordt aangedaan, de inenging en het gebruikt worden aan anderen doorgeven. Eenvoudiger kan de analyse al niet zijn en toch het klopt en het is uitputtend. Niet de natuur in ons of om ons is de grote bedreiging en moet overwonnen worden, maar het spel dat we ‘systeem’ noemen, maar wat beter ‘soevereintje’ kan worden genoemd. Ooit moeten mishandeling en uitbuiting en kwalijke dwang zijn uitgevonden, bedacht door initiatief daartoe nemende mensen. Ik bedoel niet dat de vormen van vernederen, de manieren om te vernederen, moeten zijn bedacht, maar het vernederen zelf, los van de vorm waarin het wordt gedaan.
Ik bedoel die stelling ontogenetisch, niet fylogenetisch. Ik bedoel die stelling zo: ieder van ons die vernederd wordt, moet ooit in zich de mogelijkheid om vernederd te worden hebben geopend. Er zullen door mensen om ons, die ons wilden vernederen, teneinde zichzelf te verhogen, allerlei manieren op ons, jegens ons zijn uitgeprobeerd. Ooit moet er een manier bij ons succes opgeleverd hebben aan die ander die probeerde ons te vernederen. Ik denk dat er op schoolpleinen bij het omgaan van kinderen met elkaar hele fraaie voorbeelden hiervan te vinden zijn.
Wat voor manieren van vernederen geldt, geldt zo vermoed ik ook voor manieren van bang maken. Voor manieren van intimideren dus. Het is vrijwel zeker dat ook daar anderen om ieder van ons gepoogd hebben. Bij mij zijn ze er dus in geslaagd toen ze de manier uitprobeerden die eruit bestaat te zeggen dat je niet begrijpelijk, niet verstaanbaar, onduidelijk bent. Ik denk dat ik nu gedreven wordt tot dit voortdurende uitschrijven door de angstige wens over voldoende verduidelijkende, niet mis e verstane volledige tekst te beschikken om aan te tonen dat het nietverstaan uit onwil stamt.
Bij mijn schrijven achtervolgt mij de onwelwillende lezer. Ik ben bang te publiceren, ik ben niet happig er op, ik zoek geen applaus, ik werk tegen boeh‑geroep. Ik wil dan ook het liefst niet meer gezien worden. Ik wil spoorloos, onopvallend, onopgemerkt leven, tussen de mensen, dat is onontkoombaar en ik verlang ook helemaal niet naar het avontuurlijke of zware leven in de wildernis of in de maatschappij. Ik ben bang, ik heb mij in een hoekje laten drukken.
Het is niet mogelijk het bestaan van het vernietigingskamp dat de hele wereld is, van wat ik dan ook maar Groot‑Auschwitz noem, te overleven.
Ik geloof niet in de bevrijding, de verlossing. Die zou hier op aarde moeten plaatsvinden en ik zie dat niet zitten. Ik heb dan ook geen andere mogelijkheid kunnen verzinnnen dan: het leven uit te zitten in deze barak, dit land, waar niet gemoord en weinig mishandeld wordt.
Ik denk dat het erg goed is dat ik dit eens uitdrukkelijk hier neerzet. Ik weet zeker dat deze mijn bechrijving van onze menselijke situatie in de wereld waar is, waarheid verwoordt. De wereld is een concentratiekamp. De wereld omvat de hele aarde, daarom hoeft er geen prikkeldraad om heen te staan. We kunnen toch niet weg. Als er al eens eentje ontsnapt, naar een ongebruikt eiland, dan geeft dat nog niets, er zijn ruim vier miljard gevangenen, waarvan ruim voldoende dwangarbeid kan worden gebruikt.
Canetti geeft in zijn boek “Massa en macht” veel voorbeelden van lang geleden en ver weg, wij hebben die voorbeelden niet meer nodig, evenmin als die uit de bijbel, wij hebben onze nieuwsmedia.
Ik verwacht dat wie dit leest ook niet kan ontsnappen, evenmin als ik. Alles is al gezegd. Freud heeft al de aanzet gegeven voor het opmerken van verdedigingsmechanismen, tientallen zijn er benoemd. Ik heb in dit opstel aangewezen hoe ook een verhaal waarbij het verloop van de gebeurtenissen in Groot‑Auschwitz wordt voorgesteld als ontwikkeling en vooruitgang het negeren van feiten nodig maakt.
Wanneer ik spreek van de wereld als van een concentratiekamp, dan is dat geen geintje om te shockeren. Ik zie wel in dat alles wat nu verspreid over het hele aardoppervlak gebeurt, toen op weinige vierkante kilometers plaatsvond, maar bij deze oppervlakte als verschil blijft het dan ook. Alle gedrags‑ en reactiepatronen die we daarvandaan uit verhalen kennen, kunnen we nu nog waarnemen. Nee, het is voor mij geen overdrijving. Gezien mijn omstandigheden is mijn reactie op dit mijn kennen van mijn omstandigheden, geen acute angst voor lijfelijke vernietiging. Ik denk nu dat de manier waarop de mensen toen in de kampen gereageerd en ervaren hebben gelijk waren aan de onze.
Het antwoord op de vraag “Hoe hielden ze het uit?” zal moeten zijn: “Ongeveer net zoals wij het nu uithouden”.
Zij konden hopen en rekenen op bevrijding, op een ander einde dan de dood, enigen van hen althans zouden het overleven. Ik vrees dat niemand van ons die nu leven de wereld zullen overleven. Ik vrees dat de godsdienst die stelt dat de hemel niet voor onze dood komt, voor wat dat betreft gelijk krijgt. Alleen geloof ik niet dat er na onze dood voor ons nog wel een hemel komt en zelfs voor hen die na ons zullen leven heb ik geen hoop.
Ik weet niet of het iets positiefs uit kan werken als ik deze tekst publiceer. Dat kan ik anders verwoorden door de vraag te formuleren: “zou het bestaan en gebruikt worden van niet bij de werkelijkheid passende verhalen voor het bespreken van onze omstandigheden en situaties, iets uitwerken?
Zouden er aan het hebben van een vals bewustzijn, aan het gebruiken van een vertekend en onvolledig wereldbeeld, echt gevolgen vastzitten?
Of is het misschien zo dat we, ‑wat we ook zeggen‑, ons doen en laten kiezen met onze kennis als basis, dus niet met ons begrijpen en niet met onze bespreking als basis?
Ik vermoed dat we minstens voor het overgrote merendeel der besluiten onbeinvloed blijven door onze eigen en andermans tekst. Wij handelen, wij doen en wij laten, zo vermoed ik, ‑hoe zou ik het zeker kunnen weten, per slot van rekening?‑, op grond van onze kennis. Onder kennis versta ik dat wat we voor berekenend en hanterend gedrag kunnen gebruiken los van begrijpen en verwoorden. De kat die springt en weer goed aankomt, handelde vanuit kennis van de afstand en van de nodige krachtsinzet.
voetnoot nr 2. wetenschap beoefend in de context van amateuristisch nieuwsgierig zijn van mensen met vrije tijd, versus wetenschap beoefend als dienstverlening voor geld door knechten.
voetnoot nr 3. wetenschappelijke ontwikkeling als bijproduct van de wedijver tussen knechten en de oorlogen tussen de IETSen, die door de knechten (mede) bemand worden. Voorbeeld: het Brailleschrift werd ontworpen als een geheimschrift voor militaire berichten. Het was te gemakkelijk te doorzien en zo werd het geschikt bevonden om blinden te helpen. Een ander voorbeeld is de niet aanbakkende koekepan, bekleed met een stof die ontwikkeld werd voor de ruimtevaart, wat een verkapte oorlogsinspanning is, die doorzichtig verpakt is in wetenschap. Overduidelijk zijn in de electronische industrie de voor militaire doelen ontwikkelde zaken te zien die men nu ook in massa voor burgers aanmaakt : b.v. schiet‑ en vliegsimulaties als spelletjes voor de huiscomputer en de kortegolfzendertjes.
voetnoot nr 4. wetenschap
voetnoot nr 5. Oorlog en vrede. Er is geen heldere grens tussen oorlog en vrede, nee duidelijker, er is geen vrede zolang er civilisatie is. Civilisatie brengt de enkelingen/knechten met elkaar in wedstrijd zoals gladiatoren, met de levensomstandigheden en daardoor het welzijn (gezondheid) als inzet. Het bedrijven van sport, wetenschap en kunst zijn al lang geen ontspannen tijdverdrijf meer, gereserveerd voor mensen met veel vrije tijd. Integendeel, deze amateurs komen er niet langer aan te pas, de toppresteerders hebben het hele toneel van hen overgenomen. De amateurs komen niet meer in beeld. Sport, wetenschap en kunst vinden plaats als beroepsuitoefening. Het uitzoeken van de best presterenden is een taak van scholen en sollicitatiecommissies, en er is uitzoek genoeg, want er is een opzettelijke overproductie door de scholen van mensen die niets anders meer kunnen, (=die niet in staat en niet in de gelegenheid zijn tot iets anders).
Op het niet uitgekozen worden door anderen voor het vullen van een plaats als dienstverlener, ‑zo luidt de politieke stellingname van de voorstanders van de civilisatie‑, dient een duidelijk verschil in geldinkomen als straf te staan. Minder geld te besteden hebben betekent: in minder goede omstandigheden verkeren, zodra, zolang en inzoverre het minimuminkomen niet voldoende is om te voorzien in het nodige (en/of de geest niet rijp en/of onafhankelijk genoeg is om zich tot het nodige te kunnen beperken en aan dat zich beperken overwinning te beleven op de verleiding en de dwang tot deelnemen en bijdragen aan de civilisatie).
Iedereen aan wie de opvoeding tot onzelfstandige en onrijpe geest geslaagd is, zal naar de mate van dat slagen door dit gewenste verschil gemotiveerd (gedreven) worden tot richten van zijn aandacht en zijn inspanningen op het resultaat en niet op de kwaliteit van
‑in de sport het spel,
‑in de wetenschap de wijze van onderzoeken (denk aan dierproeven),
‑in de technische ontwikkeling het gebruik van het ontwikkelde en
‑in de kunst op de eigenschappen en uitwerkingen naast de verkoopbaarheid (denk aan kijkcijfers en waarderingscijfers).
Als IETSen bemand worden met knechten die gedwongen en opgevoed zijn om zo te denken en te handelen, dan worden die IETSen tot oorlogvoerende grootheden. Dat geldt voor de nationale staten en voor de multinationale en nationale ondernemingen, van de kleinste tot de grootste. De civilisatie voert de strijd in tussen de enkelingen om de gunsten der heren (nu: Koning Klant, de stemgerechtigden, het kiezersvolk en Jan Publiek, de kijkers, de luisteraars, de abonnees.)
Tussen de bemanning enerzijds en het IETS anderzijds bestaat een wederzijdse bezitsverhouding en gebruiksverhouding. De uitverkorenen die in het IETS een positie hebben (een baan om carriere in te maken) worden gebruikt door hun medeuitverkorenen in naam van het IETS in kwestie, maar zij gebruiken op hun beurt het IETS als een middel voor hun doelen. Die doelen zullen in naam, gepubliceerd, altijd de doelen van het IETS in kwestie zijn, wie bij het Rode Kruis werkt wil helpen, b.v.. Daarnaast zijn er echter de hier bedoelde ‘private’ doelen, de doelen in het kader van de belangen van een enkele persoon of van een subgroep. Zelfs al zouden alle IETSen zo vreedzaam zijn als het Rode Kruis, dan nog zouden via dit invoeren van de belangen der bemanning, de IETSen in strijd met elkaar geraken. Minstens verdedigen de bemanningen der IETSen het voortbestaan van hun IETS, hun werkgelegenheid.
Dat wordt in onze civilisatie als volstrekt aanvaardbaar en zelfs als nuttig gezien, de civilisatie is trots op de door de knechten geleverde prestaties. Dat geldt voor de USSR evenzeer als voor de USA, dat betreft de sport, de kunst, de wetenschap en de techniek. Wij zijn in ons landje trots op de Deltawerken, bij voorbeeld.
Zolang
1. ‑het leveren van een betaalde prestatie een voorwaarde blijft voor leven en welzijn,
2. ‑het leveren van zulke prestaties in IETSen plaatsvindt en
3. niet iedereen de garantie heeft een baan te krijgen en wel
4. voor een voor iedereen gelijk loon
zullen de oorlogen tussen de IETSen voortgaan, ook al noemt men slechts de oorlog tussen nationale staten echt oorlog en dan nog pas als er met massavernietigingswapens wordt gevochten door beide partijen en/of de oorlog is verklaard. In het kader van de strijd tussen de nationale staten worden hele volkeren doodgehongerd en ziek gemaakt en mishandeld, maar omdat er geen oorlogsverklaring ter tafel ligt, heet het geen oorlog, maar bij voorbeeld : ‘het vrije spel der maatschappelijke krachten’ of ‘de werking van de economische wereldorde’.
Er is geen vrede mogelijk zolang er nog civilisatie bestaat.
Als er een betekenis nodig is voor de term ‘erfzonde’, dan lijkt mij ‘het laten voortbestaan van de civilisatie’ als zodanig zeer geschikt.
==//==
De keuze waarvoor de mensheid staat is:
VREDE OF CIVILISATIE.
DAT IS DE CENTRALE BEWERING VAN MIJN HELE BOEK.
==//==
ZODRA, ZOLANG EN INZOVERRE IEMAND VAN ONS ENIG GEVOLG WENST VAN HET VOORTBESTAAN VAN DE CIVILISATIE (dus niet van het bestaan hebben ervan vroeger) WENST HIJ OORLOG (in de betekenis van het elkaar schadend bestrijden van mensen onderling).
0 reacties