Mijn boek in digitale vorm

Categorieën: 2000, 1 januari – 2004, 31 december | Archief
Trefwoorden:

Jaap Schot, 15-19 december 2003

Opmerking vooraf, om misverstand te voorkomen.
Ik heb geen boodschap aan de mensheid, wat ik doe door enkele van mijn opstellen (postuum de volledige verzameling) op een website te zetten is: het tegendeel van geheim houden. Ik verlang en vraag en trek geen aandacht. Niet voor mij, ik ben zo oud geworden zonder en voor mij heeft het echt geen moment gehoeven. Ook niet toen de verlegenheid over was.
Tussen de miljoenen andere sites is de mijne vrijwel onvindbaar. Dat zo laten zou toch een manier van geheimhouden (verbergen) zijn. Er mogen dan ook, wat mij betreft: de juiste trefwoorden/ zoekwoorden aan worden toegevoegd.

1. Op papier en digitaal.

Reden om te schrijven:
Ik maakte en maak mijn teksten aan zoals een slak zijn slijmspoor: om iets tussen mij en mijn vieze omgeving te schuiven. De meeste opstellen schreef ik om mij te verdedigen tegen tekst die ik hoorde of las, tekst die mij dreigde te verwarren.
Hoeveelheid tekst:
De hoeveelheid tekst is dan ook veel en veel te groot om op papier te publiceren. Het gaat echt over tienduizenden bladzijden A4, in handschrift, als stencils en als afgedrukte computerbestanden.
Woordbetekenissen:
Heel veel opstellen gaan over het maken van onderscheidingen, die door synoniemen en homoniemen worden weggemoffeld. Het gaat er om de antoniemen te noemen bij zulke verwarrende (onderscheidingen weg moffelende) woorden. Ook het geven van verkeerde namen is een veelvoorkomend verschijnsel. Er zijn veel woorden waarin een hele stellingname is verpakt (zoals in ‘slachtoffer’, wie zo genoemd wordt, wordt besproken als geofferd aan een afgod, dus niet verongelukt, maar zoals de zoon van Abraham, maar dan écht geslacht). Aan dat beeld ‘denkt’ geen gebruiker meer. Adler’s term ‘minderwaardigheidscomplex’ zegt uit dat de betrokkene echt aanwijsbaar minderwaardig ís. En daaromheen bouwt zo iemand dan zo’n ingewikkeld eigen optrekje. Dat bedoelen de gewone gebruikers echt niet meer. Menigeen is vergeten of heeft nooit geweten dat ieder van ons een taal leert, niet alleen maar een woordenschat plus wat idioom en een grammatica. Nee: als kenner van de taal, als taalgenoot ben je bevoegd en vaardig tot het aanmaken van namen voor jouw begrippen. Met de taal leer je ook een begrippenschat en een verhalenschat. Maar je mag ook zelf begrijpen, anders dan op de in de taal terechtgekomen manier. Wat de lezer onder de woorden die ik gebruik verstaat zal soms, maar niet vaak datgene zijn waaraan ik dacht en de lezer dus ‘wil laten denken’. [In feite wil ik niks, maar dat schreef ik al.]
Hyperlink.
Idealiter vanaf iedere plaats waar dat woord voorkomt naar de plek waar het voor mij specifieke gebruiken van dat woord duidelijk blijkt en aangewezen wordt. Dan moet er overigens geen onrustig beeld ontstaan, want lezen op een computer is al ellendig genoeg.

Ik schrijf en schreef mijn opstellen naar aanleiding van dingen die mij troffen. Ik ben niet het onderwerp dat ik onder de aandacht van de lezer wens te zien, dat wat mij trof is echt voorbij en was al niet bij de lezer, dat is dus ook niet geschikt als onderwerp voor ‘s lezers aandacht.
De onderscheidingen, namen, begrippen en verhalen die ik in mijn opstellen aanmaak zijn het enig bruikbare voor de lezer bij het zích verdedigen tegen verwarring die zíjn omgeving daar dan hem suggereert / opdringt.
Díe moet ik dus aanwijzen, zowel op papier als in digitale vorm. Indexen dus en hyperlinks.

Voor de lezer zijn dus alleen zijn omgeving en zijn LEVEN van belang en bij het bespreken dáárvan voor en door hemzelf zijn wellicht enkele van mijn onderscheidingen enz. bruikbaar en nuttig.
Ik wijs dus aan:
1. dát gebruik ik en
2. in mijn opstellen zijn voorbeelden te vinden van wat dat gebruiken dan voor gevolgen heeft (anders gezegd: welke redenen er kunnen zijn voor dat zó onderscheiden, zó benoemen, enz.).

Dat is alles.
Die opstellen zijn dus beschikbaar als voorbeelden van wat het gebruiken van ‘mijn’ onderscheidingen, begrippen enz. aan gevolgen kan hebben. Tot welke conclusies dat kan leiden.
Als voorbeelden daarvan, NIET om mij te leren kennen en NIET om te weten te komen wat er in mijn omgeving zoal gebeurde en mij trof en opviel. [Het gewone oudwijf zal natuurlijk zich van mijn bedoelingen met het niet geheim houden van deze opstellen niets aantrekken en toch de eigen flaptekst aanmaken. Gelukkig lezen mijn opstellen tamelijk moeilijk en dat schrikt dat tuig dan misschien af.]

Postuum publiceren is een idee dat bij mij opkwam met deze namaakmensen als lezers in gedachten.

Hoe maken we deze denkwerktuigen vindbaar?

Dát is de centrale vraag.

OP PAPIER:
Hier voldoet een volledige index met vermelding van alle bladzijden waarop het woord voorkomt en in dik gedrukt die bladzij-nummers waar definities en bijzonder duidelijke voorbeelden staan (zoals de redacteur opviel). Verder bewerkt iedere lezer zijn eigen exemplaar.

IN DIGITALE VORM:
///
///
///
///
///

VOOR EIGEN GEBRUIK:

De altruïstische redenen om een ‘erg vindbare’ website met hyperlinks, index en/of concordantie aan te maken zijn blijkbaar niet zo sterk gevoeld.
Maar er is dan ook een eigen gebruik, en dat inspireert mij altijd zeer.
Het is in te zien dat ik nooit een overzicht kreeg over wat ik uitschreef.

Heel veel van wat mensen zeggen is propaganda, veel minder is melding. Van die mensen leerden de lezer en ik praten. En voor we er erg in hadden spraken ook wij in propagandatermen en zonder erg doen we dat niet zelden nog. Alleen in de wetenschap vragen we streng na hoe en waar wij zelf kunnen gaan waarnemen wat de ander zegt dat er gebeurt.
[Gebeurt, want wat voorbij is, is geen mogelijke inhoud van wetenschap. Wat niet gebeurt (= aan het gebeuren is) is niet waar te nemen en dus niet te melden, al zijn de woorden, het idioom, de bespreekbeelden en de grammatica voorhanden). Wat geen melding is, is dreiging, bedrog, propaganda of fantasie of zo. In ieder geval is het niet waar.

Mijn uitschrijven is: het mij schriftelijk verdedigen tegen het bedreigd (nu ja, bang gemaakt), bedrogen, met onnodige onzin geïnspireerd of, zogenaamd voor mijn verpozing, amusement of ontspanning bezig gehouden worden. En dat gaat dan allemaal over tekst, de stortvloed van beelden, artefacten, plaatjes en ‘muziek’ genoemd lawaai, valt sowieso af voor mij: dat ‘cultuur’ genoemde onnodigs wordt de mensengebruikers door de onderworpenen aangeboden: kijk, ik kan dit kunstje, willen jullie mij dat niet bevelen en mij voor het doen ervan betalen, zodat ik ook wat luxe en in ieder geval het nodige kan kopen [= van anderen afdwingen met de (‘mijn’) koopkracht, die ik dan van jullie gekregen heb].
=========
Het anders praten over kopen en verkopen (ook van je arbeidskracht op de arbeidsmarkt) is propagandataal, een schoolvoorbeeld.
=========
Mijn benadering van tekst is dus die via woorden.

Vandaar dat ik de computer wil gebruiken om in mijn eigen teksten, de enige die ik voor zelfstudie kan gebruiken, woorden te weten te staan. ‘Indexeren’ heet dat. En dat wil ik volledig, want het is studiemateriaal. Dus eigenlijk op de wijze van een concordantie.

 

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This