Jaap Schot, 5 september 2004
Mijn filosofie komt hier op neer:
- Ik onderscheid tussen (als mens leven in)
- het een of andere ecosysteem in de natuur,
- de een of andere cultuur (iedere cultuur heeft teveel mensen om terug te kunnen vallen op leven ín de natuur, puur van wat het ecosysteem spontaan aanmaakt aan eetbaars en beschutting en zo),
- de een of andere slavenmaatschappij, waar overwonnenen en hun nakomelingen als gebruiksvee (gevangen) gehouden worden door wat biologisch benoemd binnensoortelijke parasieten zijn.
- Wat er aan verschijnselen door mij moet worden onderscheiden, benoemd en besproken, dat zijn slechts de door mij opgemerkte verschijnselen.
- Ik zoek naar woorden, begrippen, modellen en beelden om dat bespreken en benoemen mee te doen, ik zoek niet langer naar verschijnselen bij woorden die ik los heb geleerd.
[Schoolvoorbeeld: ik zoek niet langer naar de betekenis van het woord ‘bewustzijn’. En ik zoek niet langer introspectief naar ‘willen’ en ‘mijn vrije wil’.] - Dat houden van mensen als gebruiksvee is sinds het begon ononderbroken voortgegaan en niet wezenlijk veranderd. Het is wel van vorm veranderd: niemand is meer andermans eigendom, iedereen is slaaf in zelfbezit, tot het verkopen van zijn txaenz op de arbeidsmarkt iedereen is gedwongen onder bedreiging van zogenaamd de eigendom (= het erkende bezit) beschermende politie en justitie.
- Iedereen speelt ‘koninkje’ en wel als samenstellende deeltje van Koning Klant, wiens soevereine wil de koopkracht richt die door niemand kan worden weerstaan.
- De namaakwetenschap der economie is even gelogen als de staatsreligies dat zijn.
- De geschiedenis als vak op de scholen is ook puur propaganda en wel voor het spel ‘civilisatie’.
Dat ís die slavenmaatschappij, waarin iedere speler een vrije wil heeft, waarmee hij beginpunten van oorzaak-gevolg-ketens schept: zoals God dat met de aarde (het heelal) deed. - De mensen die ‘denken’ dat ze daders zijn spelen ‘godje’. In feite is er voor wetenschappers niets anders te zien dan dat zij doorgangspunten zijn van werkingen (van ‘wat gebeurt als zij er zijn’). Iedereen is in zijn daden, inclusief zijn spreken herkenbaar als ‘van daar en toen’.
- Sommigen blazen met de wind mee, anderen er tegen in. Dat denken ze tenminste. In feite veroorzaken ze niks, maar ze voelen des te meer: succes en falen.
- Ze stellen de vraag “waarom moet dit mij overkomen”, maar niet de vraag “waarom moet ik dit doen, bijvoorbeeld: deze stomme vraag stellen naar het waarom van ‘wat gebeurt’ terwijl ik er ben?”. Nee, ze “weten” dat ze willen wat ze doen. En wie vraagt wat dan wel ‘willen’ moet zijn, wordt als dwaas beschouwd.
- Ze vragen “waarom ben ik hier?”, niet: “hoe kom ik ertoe zo’n stomme waarom-vraag te stellen?”. Het simpele bestaan (= in gebruik zijn) van het woord ‘waarom’ in de betekenis van ´waartoe’ (met welk doel) is niet voldoende, tenzij ik gelijk had met dat ‘de mensen zijn slechts doorgeefluiken voor de tijdgeest’.
- Mensen maken deel uit van ‘wat gebeurt’ in de maatschappij, als deelnemer, zoals een eekhoorntje deel uitmaakt van ‘zijn’ ecosysteem: blind voor hun rol, blind voor hun willoosheid. Ze gebeuren gewoon, niet anders dan een wervelwind of een draaikolk. Nergens tekent zich ‘doen’ af binnen ‘wat gebeurt’. Daarom presteert men het ook moeiteloos om na de Middeleeuwen op te houden dieren voor de rechter te slepen en te beschuldigen. Het berustte nergens op. Bij ons, mensen, ook niet. ‘Maatschappijtje’ wordt gespeeld, er is niks echts aan.
- Men wil de mensen doen geloven dat ze als vee veiliger zijn dan in het wild en dat het recht er is om hen vrede te geven. Wie kijkt ziet niet het tegendeel, maar de totale onzin van die uitspraak. Vrede en veiligheid zijn dwaze fantasieën, zoals die waarmee elk spel vol zit.
- ‘De werkelijkheid’ omschrijf ik als het vilt van oorzaak-gevolg-ketens waarvan ‘wat gebeurt’ [in de onvoltooid tegenwoordige tijd, aan het gebeuren ís dus, bij dieren inclusief mensen noemen ze dat ‘waar ze aan bezig zijn] het oppervlak is, dat ons, zeer, zeer ten dele, zintuiglijk of anderszins [als zogenaamde Umwelt (Von Uexküll)] ‘gegeven is’.
Term hier gebruikt zonder ergens de geïmpliceerde gever te veronderstellen, ‘gebruikt’ gebruikt zonder een dader-gebruiker te veronderstellen. - Iedere uitspraak (volzin/ tekst) is het vermenigvuldigings-product van “mijn = onze taal” met
- óf waarneming (dan spreken we van een melding),
- óf fantasie (dan spreken we van fictie of leugen of iets dergelijks).
- Waarheid is niet van woorden gemaakt en is ook niet in woorden verpakt. Waarheid is kennis en die is er alleen zodra en zolang en in zoverre de kenner het gekende als gegeven onder zijn aandacht heeft: kent. Alles, zelfs wat wij ‘bestuderen’ noemen wat er bíj (of naast) dat ‘onder zijn aandacht hebben’ komt, gaat ten koste van dat kennen. De taal leidt metéén áf van het kennen. Via de taal komen al die vroegere kenners en indelers en benoemers van hún ‘ansicht’, in hún ‘Umwelt’ erbij en veroorzaken mede wat je aan tekst invalt bij jouw kennen.
0 reacties