Jaap Schot, 10-14 september 2002
Na dit opstel, ben ik, hoop ik, klaar met opstellen over mezelf. Het onderwerp verveelt me omdat het niets nieuws meer oplevert. Er zijn maar zo weinig mogelijke keuzes in deze civilisatie. Er zijn twee groepen alternatieven:
‘Solitair worden’ of ‘in een groep, met solidair als ideaal, blijven’.
Solitair heb je geen last van het parasitisme en de sociale eisen en druk, maar je mist alle omgang die geen koopwaar is.
Cynisch op afstand leven, steeds weer merkend dat één voor één de mensen vaak erg slecht voldoen aan het volstrekt negatieve beeld dat je als cynicus van hen hebt of ‘romantisch’ met ononderbroken ergernis en teleurstelling bij het dagelijkse nieuws over nieuwe schanddaden. Ze zijn te lui en te bang om goed te zijn, maar ook te lui en te bang om slecht te zijn.
Schuld en verdienste zijn verzinsels.
Verstand of gevoel. Dier of burger / persoon / subject. De apperceptieve massa als bak gereedschap of als tuig (gareel, leidsels, bit en breidel).
In de loop van de jaren heb ik er veel over geschreven en nu geloof ik het verder wel. Doordat ik me niet verzette tegen 21 jaar dagonderwijs, en/of kantoor en/of tegen militaire dienst of tegen welk onvermijdelijk gebruikt worden dan ook, verloor ik geen enkele strijd en bereikte ik niks. Dat was geen teleurstelling, want ik streefde en streef naar niks. Het ‘in de maatschappij iets doen’, ‘werken’ dus, ging nergens over en toen hield het op. En toen schreef ik verder uit wat mij inviel. En ik was en ben gelukkig en tevreden.
Het is gewoon nooit in me ópgekomen een auto, een gezin, een relatie, een plaats in de maatschappij, een onderneming, bekendheid of een oeuvre te hebben. Ik heb het gewoon geen moment begeerd. Nogmaals: schuld noch verdienste. Ik hoef geen goed te doen en ik hoef geen kwaad te doen. Ik hoef niet meer dan welk ander dier dan ook. En zoals dat bij een arend vliegen omvat en bij mij niet, ‘dat wat ie als dier hoeft’, zo omvat dat wat ik als dier hoef: ‘denken met taal / begrippenapparatuur als gereedschap’. Daar geniet ik van zoals die vogel van vliegen. Het is nodig én het is lustvol om te doen. Zo is dat met echte eigen dierlijke, natuurlijke dingen. Ik hoef er ook niet voor betaald en geëerd te worden of zo. Ik hoef niet te publiceren en niet geheim te houden. Het zal me benieuwen of ooit iemand mijn begrippen jat en uitgeeft als van hemzelf. Het zou me niets verbazen. Want zo moeten ze met elkaar wedijveren, de knechten, de gebruikten. Dat ‘ze’ [die paar leidinggevende figuren die toevallig mij op hun weg vonden, als ‘mindere’, als ‘te plaatsen figuur, als in te zetten ‘medewerker’] mij hebben vrij gelaten is toeval. Geen verdienste maar luiheid van hen. Het was hen de moeite niet waard mijn kunnen te plaatsen in hun uithoekje in de maatschappij. Nou én?
Het lesgeven was uiterst goed voor mij, paste bij mij. En dat viel weg. Zo gaat dat in het leven. Banen vervallen, mensen sterven. Er zit niets achter (voor zover ik kan waarnemen) en er is niets aan te veranderen (door mij); door te streven en te vechten, voor of tegen wat dan ook, verdoe ik alleen die txaenz die ik kan besteden aan ‘gelukkig zijn zonder dat verlorene, open staand voor wat er komt’, aan nieuws, niet aan vervanging.
Er veranderen ook dingen in mijn apperceptieve massa. Ik schreef telkens over ‘publiceren’ en ziet: er komt internet en nu hoef ik niemand te vragen mijn uitgever te zijn. En toch blijft wat ik er op zet niet geheim. Leuk toch.
Ik heb heel veel gedacht over ‘gesprekken voeren’, maar nu wil ik dat al lang niet meer. Er gaat zoveel gewoon vanzelf over en al die dingen die niet meer hoeven, daar werd en ben ik zo gelukkig van. Streven hoeft niet, dus falen is onnodig. Niemand hoeft zichzelf of enig ander te overtreffen. Dat overtreffen dat niet hoeft omvat veranderen. Niemand hoeft aan zichzelf of een ander iets te veranderen. Als al die strevers dat begrepen, verstonden, inzagen, kónden ze niet meer streven, de kracht er achter, het gelóóf dat het moet, zou weg zijn. Alle onnodigs viel stil. Moet een mens toch niet aan denken, dat is veel te veel omvattend om over te kúnnen denken. Hoeft ook niet: geen mens is God.
Er is een opvatting dat ieder mens mechanisch afloopt en dat zijn doen en nalaten totaal niet beïnvloed wordt door wat hij er bij denkt. Dan, als dat zo was, zou het onderstaande van geen enkel belang zijn voor wie met mij omgaat. Zoals wat ik doe niet wordt beïnvloed door de kleur van mijn ogen, zo wordt het dan niet beïnvloed door het in mijn gedachten voorkomen van deze onderscheidingen, begrippen en inzichten.
De gebruiksaanwijzing bij mensen is dan: ze gewoon laten praten, gelijk geven, indien gewenst aanspreken met hun eigen vertrouwde taal en begrippen, om ze gerust te stellen. Praten met zo’n machinale, mechanische, ander, is zoiets als het aaien van een kat. Die kat gaat ook gewoon door met muizen vangen en zo.
Volgens mij is het bij ons, mensen, anders. Wij doen en laten na, mede op grond van wat ons heugt. Net als een hond, worden wij ‘thuis bij’ of ‘schuw van’ wat ons overkomt, gaan we de plaatsen waarop en de situaties waarin ons nare dingen overkwamen schuwen, mijden, vrezen. Wij mensen ‘denken’ in de betekenis van ‘ons vallen gedachten in’ en die gedachten, zelfs onverwoord, puur nog van begrippen gemaakt, behandelen wij zoals waarschuwingen van soortgenoten en waarnemingen van gevaar. Wij zijn waarschuwbare dieren. En vanuit ons geheugen komen ook waarschuwingen en daaronder zit heel veel vals alarm.
Het maakt, volgens mij, wel degelijk wat uit dit goed en helder te beseffen. Wij krijgen uit ‘wat we geleerd hebben’, náást waarschuwingen tot nalaten ook raad om dit of dat na te streven. Ook daarvoor zijn wij vatbaar. Ook daaronder zit veel dat ongepast is, zoals vals alarm ongepast is.
Wij zijn gedoemd steeds weer zelf daar dan na te gaan of er werkelijk gevaar ís en óf wat ons lokt wel nastrevenswaard is: onze eigen invallen zijn net zo onbetrouwbaar als de reclame en propaganda die anderen op ons richten, of ongericht, massaal, over ons uitgieten.
Zoals we onze natuurlijke, natuurgegeven, dierlijke neiging om weg te vluchten van keiharde geluiden kunnen negeren (‘overwinnen’ zegt men dan dapper), zo kunnen we ook de aangeleerde angsten, de neigingen tot vermijden en tot nastreven van onnodigs ‘overwinnen’.
Al zouden we ons dat alleen maar wijsmaken, dan nóg is het zo dat bij velen een flinke hoeveelheid txaenz wordt besteed via die ‘bestrijdende’, ‘vrije’, zich tegen lijf (genetische code) en aangeleerds (apperceptieve massa) afzettende, instantie, die dan IK heet.
Bij veel mensen is dit IK (resp. is dat IK) buiten beeld, maar wel heel erg actief, ook al ziet het zichzelf niet en bespreekt het zichzelf niet. Zulke mensen nemen duidelijk afstand tot hun lijf en tot een deel van ‘wat ze geleerd hebben’. Dat deel dat ze afwijzen schrijven ze toe aan dat wat of diegenen die hen er aan herinneren.
In de loop van de tijd heb ik afgeleerd bij anderen op iets aan te dringen. Je zult míj niet meer zulke dingen horen zeggen ”je moet je eens afvragen: ‘wat ben ik nu eigenlijk aan het doen?’”. Nee hoor, als de ander er aan toe is, gaat hij het doen en anders niet. Het gevecht dat ik zo vaak zag ontstaan wanneer zo werd aangedrongen, aangeraden, voorgesteld, lokt mij niet aan.
Ik gedraag me zoals ik denk dat het goed is. Als alle mensen zich zo zouden gedragen, dan.. Nee, dat was Kant. Elke gedachte over ‘alle mensen’ of zelfs maar over enig ander mens, spoel ik meteen weg uit mijn bewustzijn. Iedere bemoeienis die ze opmerken zet hen onverwijld aan tot vechten. Dat zoek ik niet, ik zoek vrede en wel voor mijzelf.
In de loop van de tijd ben ik geworden zoals ik ben. Met déze begrippenapparatuur denkend, met déze belangstelling, déze gewoonten, déze vaardigheden. Ik ben niet moreel slecht. Ik doe niemand kwaad. Ik heb wat ik over heb [aan txaenz nadat ik klaar ben met volledig en harmonieus functioneren (= het voor mij, als dier bezien, daarvoor nodige doen en nemen)] over voor mijn naaste. Ik streef niets onnodigs na.
Het is niet wel (gezond) mogelijk en niet nodig dááraan te veranderen.
Het is ergerlijk als dat dan toch impliciet of expliciet wordt geëist. Niet slechts ergerlijk als dat eisen gebeurt omwille van een ideaal dat leeft in de tijdgenoten, ‘omwille van de staat, de politiek, de religie’ of zo. Nee, óók als die eis er is omwille van een relatie tussen twee personen, omwille van het gaan passen bij het zo-zijn van een ander.
Eerst een verhaal over paarden. Ooit hield ik als medeleider een huifkarrentrektocht met jongeren door Drenthe. Daar werden paarden bij gebruikt, een stel paarden voor de karren en ook een los rijpaard met Arabisch bloed. Nou, ’s avonds gaf ik die dieren lekker ruim te eten, weet ik veel van paarden. De volgende ochtend bleek dat rijpaard een hengst en door de haver had hij weer hormonen aangemaakt. Hij had er meer oog en neus voor dan ik, maar een van de paarden voor die karren was geen ruin, maar een merrie. Dat was dan ook heel gevaarlijk, want het meisje dat hem bereed, die kar en waar ze precies waren, dat zag het beest niet als van belang. Een bijna-ongeluk.
Maar dat is geschiedenis en daar gaat het dus niet om. Waar het mij om gaat is dit incident als voorbeeld te gebruiken om er de uitdrukkingen uit te halen: span, (zich) inspannen, gemend worden (noem ik vaak: op buitenbesturing staan), de route kennen (zoals menig paard doet, wat neerkomt op: via het geheugen, de apperceptieve massa op buitenbesturing staan). De onverenigbaarheid van ‘natuur’ (hormoongedrevenheid in dit geval) en ‘aan het werk zijn’, ‘in gebruik zijn’. En zo voorts, en zo verder.
Mensen houden en gebruiken andere mensen (gaan, – buiten de feodale verhoudingen -, met elkáár om, in deeltijd heer, in deeltijd knecht) precies zoals ook anderdiersoortig gebruiksvee. De mens is de ander geen wolf, maar een paard.
Let op: dat waartoe ik mij heb gereduceerd, tot dier zijn, daar kan niemand zonder ziek te worden ónder gaan zitten of zelfs maar búiten gaan zitten. Ik reduceerde mij daartoe door niet te vechten om een goede leidinggevende positie vooraan in een span. De, nu ja, vele, anderen, soortgenoten – tijdgenoten vechten daar om: om een goede positie tussen de andere gebruikten. Zonder anderen te overtreffen en je daartoe met hen te meten, krijg je zo’n positie niet. Vrijwel alle aanwezige mensen zijn ranggevoelig.
Wonen is voor een mens net zo onnatuurlijk als voor een paard. Ik ben best tevreden met een huis, hier in dit klimaat opgesloten zijnd, buiten de andere, warmere landen gesloten, waar ik als er daar niemand woonde vast heen zou gaan, met vele anderen mee, in de winter. Maar daar wordt wonen niet natuurlijk door.
Als tweetal samenleven en/of samenwonen is ook puur onnatuur. Normaal, natuurlijk, ‘geschapen’ is het leven in kleine groepen mensen, van alle beschikbare leeftijden. Niemand is alleen, geen tweetal is apart tussen de anderen. Mensen nestelen net zo min als paarden en zijn net zo min als die beesten gebonden of gehecht aan een vaste plaats. Waar eten is, daar zijn ze thuis, op hun plek, terecht.
Ik ben gelukkig en heb geen reden om te gaan leren anders te zijn. Ik ben gelukkig en tevreden. Ik val niemand lastig. Er is geen enkele door mij erkende (religieuze of zo) plicht om vanuit deze tevredenheid te gaan veranderen. Zulk veranderen wordt hier nu ook niet van mij afgedwongen door de gewapende staat.
Door mijn zo-zijn krijg ik diverse (aan anderen kennelijk wel gegeven en hen zelfs blij makende) ‘dingen’ niet. ‘Dingen’ betekent hier: bejegeningen, gelegenheden tot bijvoorbeeld toespreken of meebeslissen of ‘werken’. En ik kom niet tot diverse dingen waar anderen wel toe komen.
Dat maakt mij allemaal totaal niet ongelukkig. Integendeel, ik geniet van mijn rust.
Ik heb geen reden en geen zin (verlangen, neiging) om te gaan ijveren om aan enkele extra’s te komen. Ik heb zonder die extra’s leren leven. Het is ermee als met het opzoeken van goede boeken in de bibliotheken en goede teksten op het internet en (voor mij als gesprekspartners) goede mensen in de stad: Het is zoveel minder moeilijk gelukkig te zijn zónder, dan zoekend en strevend een situatie te bereiken mét. Ik ben niet ongelukkig zonder en dus niet bereid tot het betalen van een prijs ervoor.
Het is met ‘veranderen van zo-zijn’ voor mensen, zo als het is met ‘zich verplaatsen’ voor planten.
1. het is hun sterkste punt niet [ze kúnnen het niet, punt uit.]
2. de wens treedt pas op als er ontevredenheid met en ‘zich niet wel voelen op’ de plaats voordoet.
Ik wil niet in de situatie zijn waar “Wij hebben een relatie” betekent: “Wij spelen een aan elkaar ruk en trek spelletje, wij proberen elk de ander tot ons eigen voordeel te veranderen”.
Ik vind mijn eigen zo-zijn net zo oninteressant als het zo-zijn van welke ander dan ook. Mijn eigen meningen zijn sowieso onuitgesproken, omdat ik mij niet met meningen bezig houd.
Maar: ook mijn eigen manier van doen en nalaten om gelukkig te zijn (= tevreden, rustig, met txaenz over voor een ander zelfs, zingend onder de douche, zonder ooit te vloeken of te schelden, vaak glimlachend en tegen mezelf zeggend dat het toch wel erg goed met me gaat nu) ga ik, vanwege succes toch maar handhaven.
Ik merk tot mijn ergernis dat ik dat geluk kwijt raak als ik te lang niet alleen ben. Alleen leven is evenmin ‘natuurlijk’ als ‘als paar bijeenwonen’ [wonen is sowieso niet natuurlijk]. Het onnatuurlijke waaraan je gewend bent en waarmee je gelukkig hebt leren zijn is beter dan welk ander onnatuurlijks dan ook, voor jou.
Ik handhaaf dat gedrag, ook als ik dan deze of gene niet zozeer extra gelukkig maak als [volgens diens kennis van zichzelf (en/of in zijn/haar fantasie)] wel zou kunnen.
Deel van mijn manier om gelukkig te zijn is dat ik me niet denkend bezig houd met alles wat ‘mijn lijf en apperceptieve massa samen’ beter kunnen. Ik heb geen beter span dan deze twee. IK moet alleen maar zorgen dat ze elkaar niet in de weg lopen of in de wielen rijden, wat kan: zowel dat in de wielen rijden als dat zorgen.
Daarbij moet de apperceptieve massa meestal, het lijf soms (even) een stapje terug doen, een wens onvervuld houden. Dat laatste was en is altijd in deze civilisatie een kwestie van zeldzaams dat koopwaar is en daar hoort ‘seks’ bij.
Men heeft al heel erg vroeg seks als verkoopbaars opgevat en gebruikt. Het is wat dat betreft een zeer bijzondere uitspraak van Harry Mulish: “Ik zie niet in waarom ík zou moeten betalen.” Hij stelt daarmee een regel als absurd herkenbaar, die al duizenden jaren voor alle geciviliseerden gold: de man betaalt.
In de loop van de tijd werden de gunsten der vrouwen hun privaat bezit, werd de mythe van het genotloze dulden der eerbare vrouwen geschapen, werden er jongetjes met het opzien tegen meisjes en vrouwen opgescheept en zo voorts.
Kort samengevat: die seks (dat gedrag, doen en nalaten) is in een massa toevallige civilisatieblubber terecht gekomen en mijn apperceptieve massa heeft daar rijkelijk van mee gekregen. Wat niet zeggen wil dat ik er iets anders mee te maken heb NU, dan dit: dat ik geleerd heb om zonder gelukkig te zijn. En, zo bleek me maar weer eens, mét nog gelukkiger.
Maar ik ben perfect gelukkig geweest zonder en dus niet verslaafd en niet bereid ‘alles ernaast’ ervoor op te geven.
Hetzelfde geldt voor gezelschap. Ik heb leren leven zonder gesprekken en correspondentie. Mijn teksten hoeven voor míj niet meer gelezen te worden. Ik verwacht geen gesprek meer als mogelijk waarbij een ander op gelijk niveau over mijn onderwerpen sprekend, nieuws bijdraagt. Over ontelbare onderwerpen zijn anderen op hun beurt voor míj te ver doorgedacht. Daar gaat het niet over.
Goed, ik klaag dus niet over aan ‘niet mijn onderwerpen’ bestede, verdane, verspilde, txaenz. Maar men moet ook niet doen alsof die txaenz van mij, voor míj niet verspild zou zijn. Soms is die verspilling niet erg, maar dat geldt alleen van sowieso aan ‘ontspanning’ te besteden txaenz. Het zo omgaan is dan net als ‘Free Cell’ spelen op de computer tussen bezigheden daarmee door. IK leer het ook nooit, dat free cell spelen. Ik heb er mijn volle txaenz niet voor over. Precies zo is het met ‘gewone mensen gepraat’ (tijdens en ook buiten bezoeken, ‘feestjes’ en ‘gezellig samenzijn’).
LEREN = als (c.q. van) apperceptieve massa veranderen.
Het leren overkomt mij als mens, zoals het bewegen de planten overkomt, als de grond waarin ze staan verschuift.
Als mijn apperceptieve massa verandert, verandert de kwaliteit van mijn txaenz. Het is zelden verstandig een tandarts aardappels te laten rooien. Het is vrijwel altijd zonde van zijn kwaliteit txaenz.
Dit geldt ook buiten de civilisatie en het geldt voor élke kwaliteit van txaenz. Het geldt, – we gaan nu even niet Pol Pot verdedigen en ook even geen sociale science fiction bedrijven -, ook voor mijn kwaliteit txaenz en ook nu er daarvoor niemand enige eigen txaenz over heeft.
Dat stel ik nu even en daar houd ik me aan.
Kom je iemand tegen dan draagt die, als evenzovele kledingstukken over elkaar heen
* zijn functie
* zijn persoonlijkheid
* zijn apperceptieve massa
óm zijn dier-zijn,
en daarbij komt zijn eigenlijke VRIJE (eigenschaploze) zó-zijn.
Het neemt even tijd, maar dan is het verder heel duidelijk. Centerpark adverteert met allerlei functionarissen “maar nu even niet” . Dat is uitgetest, de mensen begrijpen dat: iemand kan bekend zijn via de media als wat dan ook, maar ‘nu even niet’. Er blijft iets over, als de functionaris wordt ‘afgezet’, als dat programma wordt geminimaliseerd.
Er zijn allerlei verhalen dat de dunne schil ‘beschaving’ van de mensen afvalt, als ze in oorlogsomstandigheden terecht komen. Weer zo’n schil. Het is tamelijk onverschillig of we nu veel of weinig van die schillen onderscheiden, alle aangeleerds kan een mens weer kwijt raken en een mens kan in omstandigheden terecht komen (resp. verzeild raken) waarin dat aangeleerde niet toepasbaar is: in de Sahara valt weinig te zwemmen. Tussen gewone mensen valt niet te denken, en zo zijn er nog wel meer voorbeelden.
Schil na schil is te onderscheiden en weg te denken, compleet met verzonnen of waargenomen voorbeelden. Bibliotheken vol.
Er blijft iets over na het uitpellen: dat wat er was voor het inwikkelen. Dat was (is) een mens, elke gezonde baby is een potentieel mens. Niet alles wat door een barende vrouw geworpen wordt is zo’n potentiële mens, maar dat mag je niet opmerken. Sommige ervaringen zijn zo beschadigend dat het mens worden of verder mens zijn verder niet plaats vindt. Maar dat is een ander onderwerp, en het is taboe.
De meeste tijdgenoten die wij uitpellen blijken ‘weinig tot niet uitgegroeide mensen’ te bevatten. Velen blijken kinderlijkkisten te zijn. Teveel txaenz is besteed aan opleiding en indoctrinatie, kortom aan het ‘op buitenbesturing stellen’.
[Hier ligt een misverstand op de loer, – nee vele, maar op dit ene wil ik wijzen -: menigeen ‘denkt’ dat bij misdadigers en slechte mensen de opleiding en indoctrinatie mislukt zijn. Nou, dat is vaak niet het geval. Ze hebben alleen écht begrepen waar het spel ‘rangschikken’ over gaat. Het gaat er om te winnen en alle zeden, normen, waarden, fatsoen, remmingen, karakter, logica, consistentie, enz. zijn er alleen om tegenspelers mee áf te houden van succes.]
Als de koetsier had nagelaten de paarden te sturen, waren ze foutloos naar huis gelopen en niet van de weg, het kanaal in gedoken, óndanks de mist. Zo stom zijn paarden niet. Als de buitenbesturing van de soldaten niet was aangebracht en gehandhaafd, was de eerste wereldoorlog niet zo uitgevochten en de tweede nooit begonnen. Zo stom zíjn mensen niet.
Wie ‘denkt’ dat er in iedere tijdgenoot/soortgenoot een goeierd zit, vergist zich. Er zitten ook geen volwassen MENSEN in. Om volwassen te worden, uit te groeien, als exemplaar van de diersoort ‘mens’ moet men het overgrote merendeel van zijn txaenz besteden aan dat groeien.
Niet elke verzameling omstandigheden is daarvoor geschikt: uit een volwaardige eikel groeit onder constante sterke eenzijdige wind een scheef geval. Er zijn optimale hoeveelheden licht en water en mest en er zijn buurplanten die wel en andere die niet goed voor de uitgroei zijn.
Zo is het ook met de exemplaren van de diersoort ‘mens’. Wij ‘ontwikkelen ons niet in een luchtledig, in een ons niets uitmakend milieu’, nee, wij zijn allen groeisels uit kinderen.
Het klinkt zo vriendelijk, maar het is zo oerdom, om alle groeisels uit kinderen ‘mens’ te noemen en ten aanzien van al hun gedrag respect te eisen.
Ook er op aandringen dat iedereen zichzelf accepteert en respecteert is waanzin. Want: elke dweil voelt zich daardoor ook ‘bevestigd’.
Diegenen onder ons, die ‘denken’ (en daaruit handelend ‘waarmaken’) dat er zoiets als een gezamenlijkheid is, dienen op te merken dat die gezamenlijkheid een percentage (X, ik weet het echt niet hoor, uit hoeveel per honderd kinderen er iets groeit dat ‘mens’ genoemd kan worden zonder dat woord alle betekenis te ontnemen) afval maakt bij haar productie. En ze dienen in te zien dat hun productieproces NIET GERICHT IS op het laten besteden door de kinderen zelf van een voldoende hoog percentage van hun eigen txaenz aan zich ontwikkelen.
Dat woord ‘ontwikkelen’ is bron van veel dwaze opvattingen. In ieder gezond kind zit, net als in iedere gezonde eikel of beukennoot een mogelijkheid om een fraai exemplaar te worden. Wat wij aan groeisels, uit kinderen, honden, eikels en beukennoten zien om ons heen, dat zijn geen producten van ontwikkeling in een omgeving die hen alle nodigs bood en hen verder niet beroerde.
Ten aanzien van onszelf weten we dat uit ervaring, het heugt ons.
‘Voor niemand enig respect’ is een veel betere leus, dan het nu gangbare ondoordachte juristengeneuzel.
Vooral ook geen ‘zelfrespect’ prediken, want die groeisels uit kinderen vatten ‘dat wat er onder invloed van toeval en inwerking van hun omstanders uit hen geworden is’ op als hun ‘zelf’.
Het is nog veel erger: dat ‘hun’ valt weg. Ze komen er niet toe op te merken dat er een buiten hun zo-zijn staande denker – bezitter – kenner van dat zelf wordt gepostuleerd in de taal.
Met een computer wordt omgegaan als met een gebruiksvoorwerp. Met ons wordt omgegaan als met een stuk gebruiksvee, dus zoals met een paard. De gebruiker ‘kijkt’ over wat en wie hij gebruikt héén, ziet die over het hoofd, omdat hij slechts het (‘zijn’) doel voor ogen heeft en houdt.
Herken (vat je op en erken) jezelf als een computer die uit de fabriek [ de ‘biomassa’ / de ‘natuur’ / de zich voortplantende genen] is gekomen met slechts hetgeen nodig is als basisprogramma’s. Op zijn harde schijf werden door zijn opvoeders, instructeurs, indoctrinerenden (predikende priesters), vormers, enz. , allerlei programma’s geïnstalleerd, waardoor (via dewelke) hij bruikbaar is.
Laat, als zulk een computer, je índenkend, tot je doordringen dat je met die programma’s en je gebruikers en de doelen met dat gebruiken, zelf NIETS te maken hebt, je hebt er geen enkele boodschap aan, je hebt er geen binding mee, die dingen zijn niet door enige voor jou ter zake doende machtigere God of zo voor jou bedoeld, bestemd. Wat ze ook vertellen. Je apperceptieve massa is toevallig (ten opzichte van jou als genencombinatie) denk aan die mooie verhalen over in het ziekenhuis verwisselde baby’s.
Wie jou gebruikt is net als een vlo, een lastige parasiet, die een portie van jouw txaenz uit je zuigt.
In de beschrijving lijkt het (suggereert de taal) dat er iemand is die dat beseft. Die iemand noemt zich IK en stelt zich als een vrijheid op tegenover die programma’s en
programmamakers en – gebruikers. Die IK wil niks onnodigs, als hij al iets ‘wil’, als dat werkwoord zo nodig gebruikt moet worden, dan geldt: voor alles wat hij wil, hetzelfde als voor slapen en poepen: als je kunt, dan moet je en als je moet dan wil je wel (als je geen storende, aan jou vreemde, programma’s meer op je hebt ‘draaien’).
Die programma’s zijn aan dat IK (dat IK aanspreek als JOU / JIJ) zo vreemd als zijn tuig / gareel vreemd is aan het paard. Een paard zonder tuig kan prima zelf (leren) leven. Maar een in gevangenschap (als stuk gebruiksvee) geboren paard heeft het voor zelf leven nodige niet kunnen leren, omdat hij buiten de gelegenheden daartoe gehouden werd. [Denk aan het veulen dat bij de merrie (moeder) blijft, die voor de kar loopt. ] Wij moesten zo nodig naar school, waar ons eigen leven [en/of zelf leven] nooit onderwerp was.
Stappen zijn:
1. dit beseffen
2. het tuig (de programma’s, je eigen apperceptieve massa) als aan JOU vreemd, als ‘niet – MIJ’ herkennen
3. weigeren via je apperceptieve massa, je opvoedingsresultaten en toevalsresultanten JOUW txaenz te laten besteden door afwezige, zelfs vaak al dode anderen, de valse suggestie ‘dat je dit zelf wilt’ onderkennen, daar niet in trappen
4. beseffen dat JIJ niks onnodigs hoeft of wilt.
5. andere vrije dieren, mensen, computers zoeken
6. als je daar niet in slaagt: alleen (in je eentje) LEVEN, dat liever dan op buitenbesturing staan ook al is dat via die apperceptieve massa, waaraan je al zo lang gewend bent, die JOU begeleidt zo lang JE heugt.
Vrije mensen zullen elkaars apperceptieve massa (gewoonten, angsten, verlangens enz. enz. ) niet proberen te veranderen en niet respecteren. Vrije paarden respecteren het tuig van andere paarden niet. Maar:
IEDERE GEVÁNGENE IS EEN CIPIER !
Het manegepaard nodigt het vrije paard uit in de stal te komen wonen. [Veel mooier is de fabel van La Fontaine over de wolf en de hond.]
Ook wie aan “mijn” apperceptieve massa iets wil veranderen zet mij (weer) op buitenbesturing: heropvoeding, resocialisatie. Alsof vrij zijn net als misdadig zijn, landswetten overtreden, bestreden moet worden.
Wie vrij is treedt de ander tegemoet als ware die ook vrij. Vrij van gehoorzaamheid aan het geruk en getrek aan zijn leidsels, zijn gareel, het tuig waarmee hij ingespannen werd. Wie vrij is accepteert van de ander geen onvrij gebruiksveegedrag, geen trouw aan zijn apperceptieve massa, geen “ik ben dat (‘die’ zeggen ze dan, ten onrechte) wat er van mij (de onbeschreven, ongeprogammeerde), geworden / gemaakt is”. Geen identificatie met dat toevalsproduct. Geen gebruiken van ‘IK’ om dat toevalsproduct aan te duiden. Het is in dat toevalsproduct dat ook de wensplaten, de plannen, de verlangens terug naar vroeger, naar elders, naar het andere, naar later zich bevinden. Alle onnodigs is onnodig, hoezeer de gevoelens erbij, de verlangens ernaar ook echt zijn .
Een vrij mens is helemaal niet ‘sociaal soepel’ en niet ‘tolerant’ en laat niet ieder groeisel uit een kind ‘in zijn waarde’, respectvol, dat is: ópziend naar dat toevalsproduct omdat het nu eenmaal bestaat (1) en de gebruikte in kwestie het niet opbrengt zich ervan te distantiëren en te bevrijden (2). Dat tweetal redenen is echt geen grond voor (als bewonderend en waarderend) ópzien tegen zo iemand, zo’n persoon, zo’n apperceptieve massa, waardoorheen men bezig is een (minstens ooit,in zijn kindheid) potentiële mens te gebruiken.
Iedere gevangene is een cipier.
‘Dat IK dat’ of ‘die IK die’ zich stélt, stelt tegenover en los van die apperceptieve massa, wil niets, behalve die afstand ertoe, die ‘vrijheid ervan’, dat ‘niet gebruikt worden’ erdoor, erdoorheen, via deze massa sporen van ‘wat was’, dat ‘niet op buitenbesturing staan’.
Is dat eenmaal bereikt, dan zijn nog slechts onderhoud van die toestand (1) en het afslaan van aanvallen erop (2) nodig. Om er op te kunnen aanvallen moeten anderen dicht bij je komen en dat laat je je vijanden meestal niet zomaar toe.
Naschrift
Ik ken uit ervaring twee reacties op teksten zoals deze:
* ‘het even doorlezen en leggen bij ‘te bewaren oud papier’, om het nooit meer geheel te lezen.
* Het zorgvuldig en herhaaldelijk lezen en zich de onderscheidingen en begrippen die er in gebruikt worden eigen maken.
Beide reacties bleven zonder terugmelding ervan aan mij. Het in gesprek komen over zo’n tekst is ‘niet te doen’, zo kreeg ik later te horen.
Vooral dat even doorlezen en dan bij de akten leggen is een reactie die ik afkeur. Tenminste als daarbij het melden van deze ‘behandeling’ achterwege blijft. Ik vat deze reactie op als verwaten (= vanuit een ongegrond gevoel van meerderwaardigheid): iedereen die het heeft gedaan (een onderwerp doordenken), weet dat slechts het herhaaldelijk, uitschrijvend bezig zijn met een onderwerp als dit, leidt tot doordachte tekst. Nu ik deze tekst binnen enkele uren op papier kan krijgen is dat een resultaat van vele, vele volle weken of maanden uitschrijven, in de loop van jaren. Mijn teksten zijn niet alleen maar ‘slecht geschreven’ (geringe leesbaarheid) maar ook ‘niet licht verteerbaar’.
Bij die verwatenheid heb ik het over het gedrag: over hetgeen gedaan wordt én over hetgeen nagelaten wordt. Ik heb het niét over het gevoel dat en/of de gedachte die zich erbij voordoet.
Ik kan mij niet onttrekken aan de opvatting dat het onderwerp van deze tekst in hogere mate ‘voor iedereen’ van belang is, dan bijvoorbeeld ‘sterrenkunde bedrijven’ of ‘sigarenbandjes verzamelen’. Maar dat is een ander onderwerp. Ik voel me ‘alleen gebleven’ als ik na enige maanden nog steeds niets gehoord heb als reactie (ik bedoel niet: een keurende opmerking, als van een hoger denkend wezen: ‘goed zo, Jantje, ga zo door’).
Samenvattend
Ik acht het voor een hengst die niet meer in gebruik is, wegens oninzetbaarheid, niet intelligent zich op een stadsroute en/of naar een manege te begeven (c.q. te laten meenemen). Het veulen dat ik ooit was trof het enorm met een moedermerrie, die zelf een reusachtige hekel aan gemend worden had en mij, haar veulen, er tegen beschermde zolang ze kon. Dat had tot resultaat dat, toen men mij uiteindelijk toch leidsels en een gareel omlegde, ik dat als een vijandige daad van vreemden ervoer en herkende. Door dat herkennen aanvaardde ik deze tuigage nooit. Ik liet mij niet mennen en was oninzetbaar, wat overigens pas enorm laat werd opgemerkt, toen er voor een heel ander doel gebruik van kon worden gemaakt. Ik werd toen buiten gebruik gesteld en de sterfwei in gestuurd, lang voordat ik oud was en verbruikt.
Ik moet nu niet mij voor de gezelligheid of om welke andere reden dan ook nodeloos opzadelen met een rooster en gewoonten en ‘verplichtingen’ die bij ‘in gebruik zijn’ en ‘op buitenbesturing staan’ behoren. Ik moet vrij blijven.
Ik hoef niet die vreemde smoes te gebruiken: “Dat ben ik aan mijn moeder en aan mijn eigen ‘offers voor de vrijheid’ verplicht.” Ik kan gewoon stellen dat ik dat zo doe, punt uit.
0 reacties