Norbert Elias ‘Het Civilisatieproces’

Categorieën: 1990, 1 januari – 1994, 31 december | Archief
Trefwoorden: Elias (Norbert) | RISK

Jaap Schot, 29 mei 1991

n.a.v. Norbert Elias ‘Het Civilisatieproces’
waarvan ik deel 2 doorgelezen heb.

Het gezelschapsspel “Risk” laat de spelers vechten om land met
legers (‘oogsten’ van de diersoort ‘mens’) die elke speler bij
elke ronde (elk jaar) zomaar krijgt; grotere oogsten van grotere
gebieden. Die legers worden afgeruild bij het pogen te veroveren
en bij het pogen veroveren door anderen te verhinderen, het pogen
elkander in toom, klein, te houden.
Dat spel is een weergave van wat er volgens E. voor(afgaand aan)
het civiliseren (het intern pacificeren) gebeurde. Ik denk dat
deze fase van een krijgers-wereld kwam na het leven in natuur en
daarna in cultuur. In het feitelijke geval dat E. beschrijft, de
vroege middeleeuwen in Europa, was deze krijgerstijd het vervolg
op de val van het Romeinse Rijk.
E. vertelt nu hoe Risk in het echt verloopt: er worden spelers
door het lot, in dit geval de ongunst (van Vrouwe Fortuna)
zwakker, ze verliezen hun legers, hun terreinen, gebieden, dus
hun oogsten en volkeren, dus hun nieuwe legers worden kleiner,
uiteindelijk verdwijnen ze van de kaart. In het echt kwamen ze in
gebruik bij de winnaars, als hofadel, als hoge stand zonder eigen
inkomen, tussen de vorst en de lagergeplaatsten (boeren, burgers)
in.
De hofadel ging zich anders gedragen dan de lui uit deze lagere
standen, puur om hun hoger-zijn aan te duiden. Dat was een.
Daarnaast gingen ze onderling met elkaar in strijd dingen om de
gunst van de koning, de winnaar die hen in gebruik had.
Nuffig gaan doen en gaan konkelen, intrigeren, slijmen en
berekenend zijn in plaats van zich uiten. Dat heet: geciviliseerd
raken in het geval van de hofadel, die afstamde van de vroegere
roofridders, die zich gevestigd hadden.

Die lui uit de lagere standen die afgunstig waren op deze
hof-edelen gingen deze nadoen en dan veranderden die weer van
gedrag. Net zoals nu de mode in de status symboliserende spullen
steeds moet veranderen omdat er met massaproductie een eind aan
hun onderscheidend vermogen wordt gemaakt. Het gedrag, resp. de
modeartikelen hebben hun waarde, geldigheid, bruikbaarheid als
rangonderscheidingsteken verloren, ze zijn als zodanig versleten,
verouderd, obsoleet.

E. vertelt dat de hof-edelen wisten dat ze zich inhielden als
middel tot hun doelen ( : meer in de gunst van de vorst komen en
blijven dan anderen en mooi afsteken tegen lager volk). Ze
waren zich daarvan bewust, voor hen brachten schrijvers (als
Macchiavelli, Gracian, La Rochfoucauld, Saint-Simon en La
Bruyere) dat onder woorden.

Burgerkinderen die even bevoorrecht moeten blijven of het later
zelfs verder moeten brengen dan hun ouders, leren allerhand te
vroeg om het zich zelf ooit bewust te kunnen maken. Voor hen is
het juiste gedrag geen middel tot een doel, maar iets wat gedaan
moet worden om zichzelfs wil. Ze doen het niet voor loon en niet
om zich een goede omgeving te scheppen. Hun instructies ervaren
zij als moraal, als absoluut, als altijd, overal en voor iedereen
geldend, daardoor grenzend aan waar.

Hun verzet tegen hun ouders en tegen hun omgeving wordt een
verzet tegen deze hen aangeleerde wijzen van zich gedragen en
de aangeleerde inhouden van consumeren. Inhouden van consumeren
in tegenstelling tot wijzen van consumeren: ze blijven de wijzen
van consumeren handhaven: ze blijven bezig zich met hun kleding
en haardracht te uiten; ze vervangen slechts bijvoorbeeld het hen
aanbevolen driedelig pak door een spijkerpak, ze vervangen hun
korte haardracht door het dragen van lang haar.

Zolang ik volgens mijn waarden [de ‘waarden’ die ik te vroeg
aanleerde zodat ik me dat aanleren als zodanig niet kan
herinneren] kan handelen en daarbij door mijn omwonenden wordt
aanvaard en geacht, dan vraag ik niet naar de zin van het (in dit
geval: mijn zo) leven.

Dat is wat mij zo verbaast: die lui die in deze spelen (Risk in
het echt en latere, ongewapende stijg- en daalspelletjes) geboren
en getogen worden vragen niet naar de zinnigheid van hun spel, ze
gaan er volledig in op.
Dat is wat mij zo verbaast hedentendage hiertelande, bij zoveel
psychologische en sociologische wetenschap zo beschikbaar voor
iedereen; en bij zoveel leed zichtbaar voor iedereen (nu ja,
velen) voortvloeiend uit dat spelen.

Geciviliseerd raken is volgens E. ophouden meteen te handelen
vanuit wat je als speler in het machtspel invalt. E. stelt als
oertoestand voor dat de rondrijdende ridder de vrouw die hem
toevallig bevalt meteen verkracht, het ding dat hij wil hebben
meteen neemt, wie hem niet aanstaat en wie zich tegen hem teweer
stelt zonder nadenken meteen aanvalt. Dat is de uitgangssituatie,
de oorspronkelijke psychische instelling van diegenen die onder
dreiging van machtiger anderen (vorsten, winnaars in het
langdurig gespeelde Risk-in-het-echt) voorzichtig worden, zich
inhouden, vooruit denken.
Dat zich inhouden en vooruit denken en niet zomaar zich gevreesd
maken bij alles wat zwakker is, is slechts een beschaving, een
vooruitgang, bij wie van een kind tot een vechtmachine is
gemaakt: volkomen van verstandsgebruik beroofd ten gunste van
geweldplegen. Het kind werd eerst verruwd, daarna werd de
verruwde beschaafd. Er werd geen overwinning of verbetering van
de mens als natuurgegeven wezen bereikt, er werd iets veranderd
aan de verknipping die ik (in onderscheid van E.) met het woord
‘civilisatie’ benoem.
Ik benoem met het woord ‘civilisatie’ het van een kind een speler
om rang maken. Dat ooit ongeremd geweldplegen de manier van macht
uitoefenen, rang laten gelden, was, was niet wezenlijk voor dat
spel. Het spel ging in wezen onveranderd voort toen ongeremd
geweldplegen werd vervangen door konkelen, bedriegen en bedreigen
met verraad en dergelijke. Men speelde om rang. Rang wilden men
hebben om veilig te zijn, om zich dingen (aanschaffen en
handelingen : uitingen en dienstgebruik) te kunnen veroorloven.
Er is aan het spel niets wezenlijks veranderd van voor het
beschaven dat E. beschrijft tot nu toe. De aangeleerde maniertjes
van de hoven zijn nog steeds in gebruik, iedere burger heeft zijn
eigen Versailles, uit zich in zijn haardracht en in zijn kleding,
onderscheid zich, zoekt de gunst van Jan Publiek (wat nu gewoon
de ander naast hem is): de ‘peergroup’. De industrie levert de
life-style bij (resp. met) de modieuze rommel die ze wil
verkopen. Koning Klant wordt omworven en bediend en bedrogen
zoals de vorsten vroeger aan de hoven. De koning wordt onhandig
en onzelfstandig gemaakt en hij wordt bespeeld: aan zijn
voorkeuren voor zoet en zout en vet en kleuren en vrouwen wordt
hij als aan zijn neus meegetrokken door de amusements- en mode-
en bewustzijnsindustrie. Dat had aan de hoven en heeft nu in ‘het
uitgaansleven’ een andere (duurdere) vorm dan thuis voor de buis
met chips een videofilmpje kijken. Maar het paleis is door Koning
Klant zelf ingericht zodat het bij hem zelf past.
Er is niets wezenlijks veranderd, er wordt gewoon doorgespeeld.
Alle ooit gevonden manieren om aan rang te komen en om deze uit
te leven zijn hier nu in gebruik.

 

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This