Jaap Schot, 28 november 1984
Gisteravond zag ik op t.v. een stuk van een film waarin beweerd werd dat ene heer Nikola Tesla (1856-1943), de uitvinder van de wisselstroom, bezig is geweest te proberen het electromagnetische veld om de aarde bruikbaar te maken als energiebron. Door een USA-kapitalist (ene Morgan) waarvan hij voor geld afhankelijk was werd hij gedwongen daar mee op te houden, omdat dat magnetische veld om de aarde niet te bezitten is.
Wat daar van waar is, weet ik niet, maar het feit dat ik die film kon ontvangen op mijn beeldscherm, dat weet ik nu wel. En dat feit is weer zo’n voorbeeld ervan dat alles wat ik besef en uitschrijf al lang via media wordt verbreid onder de mensen.
Ik merk er echter niets van dat het zich in mensen ophoopt, zoals het dat in mij doet. In mij stapelt zich voorbeeld op voorbeeld en ik bouwde van al die voorbeelden een ordenende, verwachtingen wekkende theorie.
Ieder nieuw voorbeeld is weer een ankertje waarmee die theorie vast komt te zitten in mijn brein.
Mijn brein vult per dag uren lang mijn bewustzijn met tekst die verwoording is van wat er vanuit die theorie te zeggen is over het onderwerp waardoor toevallig mijn aandacht getrokken wordt.
Een ander mooi in mijn theorie passend voorbeeld: het feit dat juist die landen die in staat zijn tot mijnbouw op de zeebodem (USA, Duitsland en UK) niet het verdrag willen ondertekenen dat verklaart dat de zeebodemschatten eigendom van de hele mensheid zijn en niet van wie ze het eerst zich toe-eigenen.
Vraag: Is dat [koste wat kost laten voortbestaan van dat alles wel iemands bezit is] alles de gebundelde wens van de massa?
Antwoord: het is passender om niet van ‘wens’ te spreken, maar van:
-ten eerste de gebundelde daad, [in dit geval:
a/het tegen rente uitzetten van spaargeld
b/het risiconemend ondernemen om te winnen
c/het verlangen van maximaal arbeidsloon, want maximale deelname aan luxeconsumptie
d/het eisen van maximale dienstverlening aan hen door de staat, tegen minimale belasting.]
-ten tweede de spontaan gesummeerde onverschilligheid [die slechts onderbroken wordt door spontane uitbarstingen van emotierijke liefdadigheidsacties als “Eén voor Afrika” “Open het dorp” en “beurzen open, dijken dicht”]
-ten derde de gebundelde inertie, de initiatiefloosheid, het nergens toe komen.
De afwezigheid van het goede, dat het kwaad dat de civilisatie is, breekt, is terug te voeren tot het niet in eigen hand nemen van hun leven, dat is: van het besteden van de eigen tijd, aandacht, energie, vaardigheden en gelegenheden door de menigte der gewone mensen.
De menigte, dat is de onverbonden grote hoeveelheid gewone mensen. Die mensen dus die geen positie hebben in de civilisatie. Een positie in de civilisatie, dat is een bemand samenvloeiingspunt van inspanningen. De bemannende lieden, de positiebekleders nemen beslissingen omtrent die inspanningen. Ze beschikken en beslissen in die positie over grotere krachtsuitoefeningen dan ze als individu, alleen, zouden kunnen opbrengen. Als positiebekleder zijn ze: groter dan zichzelf-als-individu.
Gewone mensen laten zich leven, dat is de korte uitdrukking voor: laten hun tijd, aandacht, energie, vaardigheden en gelegenheden door positiebekleders inzetten voor doelen van IETSen.
Doelen betreft het hier van die IETSen waarin die positiebekleders leiding zitten te geven.
Als ze daar zin in hebben kunnen gewone, zo gebruikte mensen spreken van ‘ons’ IETS: onze kerk, onze partij, onze staat, onze fabriek, ons bedrijf, onze dienst (b.v. de PTT), onze school, ons instituut, onze stad, ons land, onze provincie en zo voorts, enz.
Ik weet niet hoeveel mensen er in welke mate behoefte hebben aan zulk een gevoel van grootheid via het IETS in naam waarvan ze door positiebekleders gebruikt worden.
Op te merken valt dat vele gewone mensen (gesuggereerd en geacht worden te) lijden aan in onbruik zijn: werkeloos zijn en maatschappelijk niets betekenen.
De uitdrukking ‘voor niemand iets betekenen’, heeft betrekking op emotionele relaties, in de van economische betekenis beroofde, tot gevoelsmatige relaties gereduceerde cultuur.
De gewone mensen zijn de vaardigheid van kinderen van voor de schoolleeftijd verleerd om anderen tot samen spelen, samen gaan doen, uit te nodigen, op te roepen, te brengen.
De gewone mensen hebben de gewoonte van het nemen van zulke initiatieven verloren. Misschien ook het vermogen daartoe.
Soms hebben ze nog wel het vermogen en de vaardigheid behouden om het initiatief te nemen een zaak, een bezigheid aan te pakken . Heel vaak komt wie niet gebruikt wordt tot niets. De zelfstandigheid en het vermogen om samen te gaan spelen/werken gingen verloren door en in en ten gunste van de reeds aanwezige organisaties, (de IETSen, de instituties.) Aanwijsbaar is hoe de school de kinderen het nemen van initiatieven afleert. De scholen doen dat tegenwoordig anders dan vroeger. Vroeger verbood men elk initiatief, de kinderen moesten zich beperken tot stilzitten en antwoorden als hen iets gevraagd werd. Tegenwoordig geeft de onderwijzer de kinderen opdracht een initiatief te nemen, een keuze te maken, een groep te vormen. Wie opdracht tot zelfstandige initiatieven geeft is zelf een superbaas. Het initiatief heeft zijn spontane, “eerst aanwezigheids”-karakter verloren, het is niet langer het eerste, het is geen initiatief meer, het gehoorzamen heet nu alleen maar ineens ‘initiëren’.
De school maakt zo de kinderen geschikt voor hun rol als consument. Die rol bestaat ook uit het uitoefenen van keuzevrijheid, niet uit vrij zijn. De gewone mensen krijgen geld om voor te kopen wat zij willen, wat ze niet mogen willen is : nemen zonder te kopen, leven zonder geld.
0 reacties