- Oorspronkelijkheid
Iemand is oorspronkelijk doordat hij zich uit. Het is, teneinde oorspronkelijk te zijn niet nodig iets te uiten, dat nooit eerder door een ander geuit is. Het zich uiten op een nooit eerder vertoonde manier, waartoe zou dat nodig zijn? Is het niet een wat bizarre eis na zoveel mensen die voor ons leefden en tussen zoveel mensen die tegelijk met ons in vergelijkbare omstandigheden leven? Hoe zou iemand ooit kunnen weten oorspronkelijk in die absolute zin te zijn, oorspronkelijk als deel van de mensheid?
In deze breinleiding gaan we ervan uit dat de schrijvende gebruiker ervan zich niet bekommert om de vraag “Schreef ooit iemand hetgeen ik nu schrijf al eerder?”.
Voor ons, schrijvende gebruikers gaat het er alleen om dat wij zelf ons uiten.
Wij hebben alleen te maken met de waarheid en de ervaring die wij hebben enerzijds en met de taal en (met) onze begrippen en beelden anderzijds.
Daaruit volgt dat deze breinleiding alleen de taal het begrijpen, het verbeelden en het onderscheidend benoemen dus kan betreffen. Wat de schrijvende gebruiker aan kennis en ervaring onder woorden wil brengen is aan de maker van deze breinleiding niet gegeven.
2. Taal.
Taal bestaat uit regels voor het aanmaken van woorden en niet slechts uit de resultaten van het toepassen van die regels. Taal bestaat ook uit regels voor het aanmaken van volzinnen, maar niet uit de resultaten van het toepassen van die regels.
Woorden zijn namen voor begrippen verzinsels, bedenksels, Ausschnitte, concepten en voor onderscheiden gegevenheden het resultaat van ordenen en indelen van de gegeven stoffelijke, waarneembare werkelijkheid. Denk aan de systematiek in de biologie. Voor relaties hebben we vaak geen woorden als naam in gebruik genomen, maar we hebben beelden en verhalen gehouden naast dat deel van de werkelijkheid dat ons onderwerp is. Dit, zo stellen we daarmee vast verhoudt zich tot dat, zoals zus zich verhoudt tot zo. “a:b = c:d” zo schrijven we in formulevorm. Met behulp van verhalen en beelden stellen we bij voorbeeld dat het ontworteld worden van een boom door een zomerstorm (ieder blaadje werkt als een zeil bij een zeilschip)als analogie kan dienen voor het economische gevolg van massale, op zich kleine bestedingen door de leden van de economische gemeenschap. Wij noemen deze gelijkenissen in deze breinleiding spreekbeelden, zodra, zolang en in zoverre we ze ondoordacht gebruiken en denkbeelden zodra, zolang en in zoverre we er zorgvuldig doordenkend een onderwerp mee bespreken, al vergelijkend.
Voor sommige relaties zijn er wel namen: oorzaak – gevolg, middel – doel, de ruimte-relaties (voor, achter, naast, onder, boven, in, buiten, binnen, over, langs enzovoort), de tijd-relaties (voor, na, tijdens, vroeger, later, tegelijkertijd) enzovoort.
3. Elkander verstaan.
Om elkander te verstaan hebben we een gezamenlijke taal nodig: wat de een bedoelt met moet de ander verstaan onder de tekst in kwestie. In deze breinleiding wordt die gezamenlijke taal de gebruikers aangeboden. Binnen deze breinleiding is dit aanbieden meteen ook voorschrijven. Daarbuiten is alles weer volop chaos. Deze breinleiding is bestemd voor zowel schrijvers als lezers van teksten die onder deze leiding zijn opgesteld. Het voorschrijven dat hier plaatsvindt is technisch nodig. De voorschriften in kwestie dwingen niemand tot het al of niet uitzeggen van iets.
4. Concepten afdwingen.
Dat de schrijver/gebruiker vrij is in het kiezen van zijn beelden om relaties aan te duiden zonder deze te benoemen is zonder moeite in te zien.
Concepten ook?
Een belangrijke vraag is: “Hoe zit dat met de concepten, met de verzonnen begrippen dus?”
Zulke verzonnen begrippen vinden we in theorieën, b.v. de theorie waarmee men het doen en laten van de mensen tracht te verklaren vanuit de mengverhoudingen in hun lichamen van allerlei vloeistoffen (zwarte gal, bloed, slijm enz.). Zolang zulke begrippen binnen die theorie blijven is er niets aan de hand, in de context zijn de termen duidelijk. Wanneer echter zwartgalligheid als enige term uit die hele theorie verschijnt in een tekst, dan is het niet langer duidelijk in hoeverre de schrijver de hele theorie mee bedoelde, of slechts als eerste dit woord in gedachten kreeg als naam voor iemands manier van tegen de wereld aankijken.
Wederom is het niet moeilijk zulke termen te herkennen als afkomstig uit zo’n theorie en ze desgewenst te vervangen of erbij te vermelden dat men er wel of niet de hele theorie mee bedoelt te gebruiken.
Ook termen waar we geen theorie achter kunnen vinden zijn namen van ooit bedachte concepten, indelingen en zo voorts. Zelfs de oudste concepten zijn concepten, door mensen gemaakt. Kenmerkend voor concepten is nu juist dat ze niet door de beschreven werkelijkheid werden afgedwongen, maar willekeurige, vrije scheppingen van de gebruikende mens zijn.
Dwingt de in deze breinleiding ingevoerde verzameling termen de gebruiker tot de ingevoerde concepties?
Antwoord: ieder van ons levenden concipieert zijn eigen echte concepten. Echte concepten berusten zelfs niet op onderscheiden. Concepten berusten nergens op, het zijn scheppingen.
Nemen wij als voorbeeld het begrip pijn. Niet zelden spreken mensen van ‘fysieke pijn’, terwijl dat volgens mij de enige pijn is die bestaat. Wie heeft er nu gelijk ? Bestaat zielenpijn niet ? Ik kan daarover geen uitsluitsel geven. Wat ik in deze breinleiding kan doen is : vragen of de schrijver zielenpijn van fysieke pijn kan onderscheiden en of hij, indien dat het geval is, misschien het woord ‘lijden’ als naam voor zielenpijn kan gebruiken. Of dat hij wellicht, als onderscheiden voor hem mogelijk is en hij dus twee termen nodig heeft om zijn bericht eenduidig te krijgen, uitdrukkelijk wil vermelden dat dat het geval is en steeds wil spreken van ‘fysieke pijn’ en ‘zielenpijn’.
EENDUIDIGHEID is het wat we hier kunnen nastreven. Altijd voor elk onderscheiden iets een en hetzelfde woord als naam gebruiken brengt die eenduidigheid. Een naam kan niet door twee of meer begrippen gedeeld worden. (In die gevallen van homoniemen die we allen uit de woordenboeken kennen corrigeert de context en de redundantie in ons taalgebruik ruimschoots voor dat mankement.) Hier, onder deze breinleiding blijven die corrigerende verschijnselen natuurlijk werken. Het gaat er ook niet om de overwegingen bij deze onderneming te lezen alsof daarin die correcties niet zouden werken. Streven naar exactheid en eenduidigheid bij het gebruiken van taal dient juist niet de taal uit te leiden. Er zijn mensen geweest die na en via hun pogen om eenduidig en exact onder woorden te brengen zijn beland in wiskundeachtig aandoende taal.
5. TAAL.
Een doel met deze breinleiding is nu juist de taal te redden. Waarvan moet of kan de taal gered worden?
Antwoord:
1. van de slordige gebruikers en hun schaden
2. van de vereenvoudigers en de verachter ervan
3. van degenen die reageren op de gevoelens die het gezegde in hen oproept b.v. met het invoeren van (nog) geen negatieve gevoelens oproepende synoniemen.
4. van de schade die mensen aanbrengen die, de taal als strijdmiddel (in de politiek b.v.) gebruikend, termen stukgebruiken tot men er absoluut niet meer zeker van is wat de term betekent. enz.
Met deze breinleiding wordt nagestreefd de gebruiker (schrijver en lezer) als het ware “iemand” te doen hebben, die hem helpt het juiste woord te vinden om exact te zijn.
De lezer-gebruiker van deze breinleiding kan snel vinden waar de schrijver geweigerd heeft duidelijk te zijn. Tot het bewust geweigerd hebben kunnen we als lezers verantwoord besluiten omdat we weten dat de breinleiding alternatieven heeft aangeboden en om eenduidigheid heeft gevraagd.
Zodra er een breinleiding is zullen er meer komen. Het maakt niet veel uit of men deze of gene breinleiding gebruikt, steeds is er voor de lezer de zekerheid dat wat niet gedaan werd bewust en opzettelijk werd nagelaten. Die zekerheid hebben we nu, voordat er breinleiders zijn, niet.
Het invoeren van andere breinleiders is op zich niet eens zo’n sterke zet in de strijd om het onduidelijk houden van taaluitingen. Van iedere breinleider kunnen de vooronderstellingen uitstekend worden onderzocht.
Ik ben zelf, oorspronkelijk zijnde dus, op het idee van een breinleider gekomen. Ik heb de breinleider uitgevonden. Het zou mij niet verbazen als ook elders reeds die breinleider werd, wordt of zal worden uitgevonden onafhankelijk van mij. Precies gelijk aan mijn breinleider zullen die van anderen waarschijnlijk niet zijn. Onze breinen zijn evenmin aan elkaar gelijk als onze lichamen.
Ik zou octrooi aan kunnen vragen op mijn idee, zodra het voldoende uitgewerkt is. Dat zou een leuk octrooi zijn. Een permanente bron van inkomsten.
6. Het gebied van deze breinleiding.
Het gaat in het gebruiken van deze breinleiding om het uitschrijven en lezen van datgene wat een mens ALS INDIVIDU waarneemt en ervaart, kent, begrijpt, verwoordt en verbeeldt. Dat gegeven maakt dat er heel veel termen uitvallen, buiten gebruik blijven. Termen als ‘psychologie’, ‘kapitalisme’ en ‘democratie’ bij voorbeeld vallen uit, evenals alle administratieve termen. Ik schrijf deze breinleiding zo dat iemand er mee uit kan schrijven wat hij zelf als individu ervaart en kent.
Voor nadere verhandelingen over ‘-logieën’, ‘-ismen’ en ‘-cratieën’ zie men elders. Wat iemand als persoon invalt, dient hij als individu te herkennen als aangeleerd, als in wezen een citaat.
7. Het gevoel. “ik”.
Menigeen die begint met het uitschrijven van zijn gedachten, zal de neiging uitleven om zichzelf te beschrijven als ware hij over een ander bezig. Daar ligt een punt dat in de gebruiksaanwijzing bij deze breinleiding uitvoerig aan de orde moet komen. Het is niet vanaf het begin duidelijk wat wie zich uitschrijft bedoelt met IK.
We kunnen uitdrukkingen aantreffen als ‘ik heb een lichaam’.
In die uitdrukking spreekt de persoon, het individu zou zeggen: ‘ik ben (een lichaam)’. Als functionaris sprekend is het woord ‘ik’ slechts een ‘formans’, een woord om volzinnen mee te vormen, een woord dat niet de naam van iets is. Het duidelijkst zien we dit in de militaire dienst, als we ons daar een situatie indenken waar een commandant met medecommandanten afspreekt dat hij een bruggenhoofd bezet houdt bij voorbeeld, dan weten alle betrokkenen dat bedoeld wordt: ik of wie ook na mijn sneuvelen commandant van mijn eenheid zal zijn. In iedere organisatie geldt dit systeem, iedereen is daar vervangbaar, de functionaris of zo men wil de functie is onsterfelijk: het instituut overleeft zijn bemanning.
7. ‘zuinigheid met woorden’.
In deze breinleiding wordt getracht de zuinigheid die menigeen betracht bij het onder woorden brengen van wat hij bedoelt te veranderen. Op zich is zuinig zijn een deugd, maar bij het nastreven van eenduidigheid van uitspraken is die deugd niet de eerste. De eenduidigheid gaat voor, is de eerste deugd. Het belangrijkste gegeven, de eerste spelregel, bij het gebruik van deze breinleiding is: we hebben tijd en schrijfruimte in overvloed. Er is b.v. ruimte om steeds te schrijven: ‘ik, als individu’, als de schrijver dat bedoelt. Om het doel eenduidigheid te dienen, na te streven, is het zelfs technisch nodig. Ik schrijf dit op als toespreker van de lezer, als iemand die schrijft aan een lezer.
Het is een algemeen bekend feit onder onderwijs gevende mensen dat het uitleggen van iets, aan degene die uitlegt zelf ook extra duidelijkheid verschaft. Wie een onderwerp uitlegt, leert zelf ook dat onderwerp beter kennen in de loop van het uitleggen. Ik vermoed dat dat ook de reden is waarom ik bij het uitschrijven steeds toch aan een lezer blijf denken; anders gezegd: dat ik bij het schrijven steeds op een mogelijke lezer gericht blijf.
8. De schrijver/gebruiker.
De instructie voor de schrijver/gebruiker is: praat niemand na en spreek geen geloofsbelijdenissen uit, want die tekst is niet van jouzelf als individu. Geloofsbelijdenissen komen overeen met het uitschrijven van de computerprogramma’s die jouw persoon vormen. In de termen van Berne: dat wat je aangeleerd hebt aan waarden, normen, voorschriften, instructies, dat gebruik je als draaiboek voor jouw doen en laten nadat op jouw zenuwstelsel als hardware deze instructies en inspiraties als software geschreven werden. Catechese is bij mensen, wat programmeren is bij een computer. Als de aanmaak van een gelovige mislukt, kan dat komen doordat de tekst van de geloofsbelijdenis is gememoriseerd als een document, in plaats van opgevat als een instructieverzameling, als een programma.
Is deze computer een tekstverwerker?
Antwoord: nee, het is een computer met een tekstverwerkingsprogramma. Er kunnen ook andere programma’s in. Zo kan de gelovige katholiek ook zich bekeren tot het communisme, zonder veel moeite zelfs, het systeem van instrueren is overeenkomstig.
In zijn ‘Het spel der persoonlijkheid’ stelt Kouwer de vraag: “Wat is er aan mij van mij?”
Heeft iemand eenmaal besloten een communist te willen zijn. dan kan een ander, ook een niet-communist, als hij maar kennis van de leer heeft, hem vertellen hoe hij zijn doen en laten moet kiezen in de omstandigheden waarin hij verkeert. Er is namelijk goed gedrag voor communisten, roomsen, democraten, islamieten enzovoorts. Wie eenmaal heeft gekozen, weet hoe hij er over moet denken of kan dat te weten komen. Wie eenmaal dit heeft ingezien, zal nooit meer weten hoe hij moet kiezen wat te doen en wat te laten. Wie het bovenstaande heeft ingezien, is de mogelijkheid om een persoon te zijn, een uniform te vullen, kwijt.
De vraag wordt dus: “Hoe kiest een individu wat te doen en wat te laten?”
Antwoord: een individu hoeft alleen het nodige voor zijn leven en welzijn te doen. Er is in de mens, net als in ieder dier, een natuurprogramma, in de genen, stoffelijk vastgelegd, dat de soort gedurende al die tijd heeft doen voortbestaan dat er nog geen cultuurtraditie en ook nog geen civilisatie was, met leren van kerken en partijen. Pas wanneer iemand zich een doel stelt dat boven zijn leven en welzijn en het voortbestaan van de soort uitgaat, heeft hij een extra programma nodig.
10. De uitwerking van het gebruik van deze breinleider.
A. voor de schrijvende gebruiker:
de schrijvende gebruiker moet tevoren het besluit nemen dat hij van zijn persoon afstand wil nemen. Zonder dat besluit is dit hele uitschrijven onzinnig. Ik kan het geloof dat de schrijvende gebruiker aanhangt niet kennen. Het is slechts vast te stellen dat het met hem als individu niets te maken heeft en andersom. Organisaties willen slechts hun kerkbanken vol, hun functies vervuld, hun uniformen gevuld hebben. “Organisaties willen dat” betekent: die mensen willen dat die in die organisaties tot hun voordeel als functionaris en/of bevoorrechte opgenomen zijn. Dat willen van zulk doen en laten van anderen (in de kerk komen, taken op zich nemen, dienst nemen) is het willen van functionarissen, niet van individuen, vaak zelfs niet van personen.
De schrijvende gebruiker van deze breinleiding zal zich bewust moeten maken waar zijn tekst vandaan komt: van hem als individu, van hem als persoon of van hem als onderdeel van IETS groters, (een organisatie, een kerk, een partij, een volksstam, een familietraditie, een gezinstoevalligheid, een voor hem als enige ooit hem ‘prägende’ reeks situaties, zijn unieke geschiedenis).
0 reacties