Overzicht over hoe het kwam

Categorieën: 1973-1986 Docent lerarenopleiding, Rijksuniversiteit Groningen | Archief | Overige teksten
Trefwoorden:

Verklaring vooraf:
het onderstaande is een namaak-geschiedenis, d.w.z. elke overeenkomst met wat ooit werkelijkheid was, is toevallig en niet ter zake. Niet ter zake, want mijn onderwerp is wat hier nu mij gegeven is en ik schrijf deze tekst uit om de lezer mijn begrippenapparaat ter beschikking te stellen. Wat hier nu mij gegeven is, kan namelijk niet zinvol het onderwerp van een eventuele lezer zijn: die moet zijn tijd, aandacht en energie besteden aan hetgeen hem daar dan gegeven zal zijn. Wat hem vanuit mij hier nu gezien, daar dan gegeven zal zijn, is voor hem (de lezer) het ‘voor mij hier nu gegevene’. Hetgeen we met de uitdrukking ‘voor mij hier nu gegeven’ aanduiden, is dus nooit voor twee mensen, of ooit of ergens hetzelfde. Deze relatie tussen de eenderblijvende naam en het nooit gelijke benoemde, is ook aan te treffen in constaterende opmerkingen / uitspraken in de onvoltooid tegenwoordige tijd. Hoewel het ‘hier’ een omvang heeft en zich om mij uitstrekt en het ‘nu’ een duur heeft en geen gelijkblijvend, meetbaar tijdstuk is, zijn constateringen toch niet te bewaren. De suggestie van bewaarbaarheid is sterk. Een opmerking als ‘daar liggen de Alpen’ schijnt de moeite van het bewaren waard; zelfs de standplaats van een boom doet ons aan al als het bewaren waard. In het werkelijke leven kennen we steeds al waarnemend en ervarend: we herkennen dan en daar ook, d.w.z. : wat we ons herinneren wordt bepaald door wat we waarnemen en ervaren, niet andersom.
[Dit in onderscheid van en in tegenstelling tot hetgeen gebeurt als we informatie verwerken, m.a.w. als we ons bewustzijn vullen met wat we van horen zeggen hebben (inclusief onwaarheden, die we niet als zodanig kunnen herkennen, doordat we het onderwerp hier nu niet waarnemen en ervaren) en met wat we zelf verzinnen (fantasie, hoop, plan, voornemen, verwachting, vrees enz.). Er bestaat nooit enig verband tussen een begrippenapparaat enerzijds en dat wat ermee begrepen wordt anderzijds. [Er is tussen die twee evenmin een verband als tussen het begrippenapparaat enerzijds en de taal (= volzinnenstructuur waarin en de namen waarmee de begrippen benoemd worden) met de daarin ingebouwde verhalen en beelden anderzijds.]

1. Het verloop.

Het begon allemaal met het vergelijken van wat door en in de natuur gegeven was met een alternatief, dat de mensen als beter beoordeelden. Het begon dus met de invoering van goed, beter enerzijds en gegeven, afgekeurd, minder goed geacht, anderzijds. Het begon allemaal met het kiezen voor het voortleven van alle gezonde mensenkinderen. Dat betekende het kiezen voor de genietbare, bruikbare planten en tegen de ongenietbare kruiden, die men onkruiden ging noemen. Tegelijk ook koos de mens tegen de concurrerende dieren en voor de bruikbare, eetbare, nuttige.
Dat was het begin. Het begin was het einde van het aanvaarden van het gegevene.
De mensheid bereidde haar geschiedenis [ d.w.z. haar rechtlijnige, eenmalige, onherhaalbare gang naar haar uitsterven door eigenhandig ingevoerde oorzaken] voor met het vergelijken van het zijnde, gegevene, met het mogelijke. De mensheid begon haar geschiedenis pas toen ze ingreep op grond van dat vergelijken en het geven van de voorkeur aan het alternatief.
Aan het hebben en gebruiken van haar handen, aan het aangrijpen, gaat de mensheid te gronde, niet aan het verzinnen van alternatieven en niet aan het hebben van gevoelens bij wat ze ervaart en waarneemt. Alleen aangrijpen en ingrijpen, handelen, doen, laten doen en nalaten, veroorzaken gevolgen. Mensen kunnen niets tot stand brengen door bedenken, verzinnen, wensen, verlangen enz., kortom: met de hersens. Oorzaken invoeren gaat alleen met het lichaam, inzonderheid: met de handen.

Landbouw en veehouderij leiden tot bewapening,
Wanneer de omheining door andere dieren, ondanks steeds verdergaande vervolmaking toch telkens weer gepasseerd wordt, en wanneer voor de zoveelste maal, de op de zoveelste manier uitgevoerde poging mislukt deze dieren te verjagen, komt de mens ertoe deze dieren te doden. Dat doden, anders dan om te eten, is moorden.
[Moorden slaat niet slechts op soortgenoten of, zoals nog engere lieden menen: op stamgenoten, rasgenoten, partijgenoten of verwanten.][Een interessante tussengedachte is: kwalitatief anders is het beperken van wat ik ‘moorden’ noem tot ‘onnodige zelfmoord’.]

De mens heeft zich al omheinend en met dat moorden definitief en volledig uit het geheel van het leven op aarde los-gedefinieerd.

Hij heeft zich niet met woorden, maar met daden los gedefinieerd.

Het losdefinieren heeft hier een materiele betekenis: de mens heeft zich een einde gemaakt, aan wat hij beschouwt als: -bij hem horend, -aan hem verwant, -met hem aan het avontuur dat leven is bezig zijnd.

De mens heeft daarmee een eind gemaakt aan wat hij acht te liggen binnen zijn verantwoording voor het leven en welzijn van alles wat leeft hier op aarde. Vanuit die verantwoording liet de mens na, hij deed niet. De mens is niet op aarde, in de schepping, geplaatst, zoals een Rode Kruis helper aan het front. De mens is van nature net als andere levende wezens er enkel en alleen voor zichzelf. De activiteiten der levende wezens eindigen van nature zodra ze hebben voorzien in het nodige voor het leven en welzijn van henzelf en de hunnen.

Om het gebied van de mens is nu een nietgebied, de bosrand is uitgevonden, hetgeen daarachter ligt heet “het milieu”. De mens zelf voelt zich als niet behorend tot en in dat milieu en handelt als vanuit dat gevoel. En daarmee begint de mens met – het zich houden buiten het milieu en – het vervuilen van het milieu.

Om een nietgebied te hebben en een omheining te beleven om wat hij als ‘hier’ ervaart, hoeft de mens niet zittend te zijn, geen vaste woon- en/of verblijfplaats te hebben.

Een van de duidelijkste voorbeelden van het zich aan het geheel onttrekken van de mens is het begraven en zelfs het verbranden van doden. De mens is zelfs na een natuurlijke dood geen voedsel voor de andere dieren. Een uitzondering vormen die manieren van lijkbezorging die bewust niet permanent zijn, zoals bij de Eskimo’s men zeker wist dat de ijsberen na enige tijd het lijk zouden opsporen en opeten. Het beschikbaar stellen van iemands stoffelijk overschot aan wilde dieren werd zelfs tot een straf, d.w.z. tot een als terecht aangewezen misdaad.

Het concept ‘menselijke vijand’ is er nog niet, maar het ‘ongedierte’ en het ‘onkruid ‘ als vijandconcepten zijn ontstaan. Uit de “vriendschap” voor de bruikbaren onder de kruiden en dieren ontstond het begrip vijand, in de vorm van onkruid en ongedierte. Die vriendschap kwam voort uit zelfverzorging en zorg voor de eigen soortgenoten en de jongen van de eigen soort. Niet deze motieven uit zichzelf zijn slecht of zelfs maar minder waardig, fout is alleen het isoleren ervan. De startfout is het zich opvatten als een losse soort.

Later, als er het begrip ‘keurende vorst’ is, zal men kunnen zeggen dat de mensheid zich opvat als een “uitverkoren” soort. De mensheid projecteert dan de vorst in de hemel en heeft zo zich een baasgod gemaakt. Die baasgod, daar lijken de mensen dan in die fantasie op, en omdat ze zo op hem lijken, zijn ze uitverkoren. Dat komt echter pas later. Tot zover is de mens nog niet eens zozeer een maker dat hij zich een maker fantaseert bij zichzelf en bij wat er in zijn milieu is. Doordat de mens nog geen maker is van iets ingewikkelds kan hij ook nog niet snappen dat hij in iets gemaakts dat werkt, niet uit kan stappen zonder dat hij daarmee dat iets vernietigt; de werking van dat iets en de structuur van dat iets, in wisselwerking met elkaar. Ver vooruitgrijpend stel ik hier vast dat onbegrip van wat men aan het doen is, niet verontschuldigt. Let wel: het gaat hier niet om de gedachte schuld, maar om de concrete schuld, dat is: om het veroorzaken. Of je nu doorhebt wat je doet of niet, wat je doet heeft de gevolgen die het heeft en met die gevolgen moet je voortaan leven: bedoelingen, begrip en onbegrip hebben totaal geen invloed op het werkelijke gebeuren.

Dan, na het opdelen van de werkelijkheid in ‘binnen’ (ons ‘gebied’) en ‘buiten’ (ons ‘nietgebied’), worden de voorraden gevormd, uit angst en wantrouwen. De mens projecteerde de eigen vijandigheid en eigen onwil om te laten zijn. Hij projecteerde deze op het milieu, het wilde, vrije geheel, waarvan hij zich geen deel meer achtte.

Het aanleggen van voorraden (als privaat- of familie- of stambezit) maakt voor de ander, die deze voorraad niet bezit, zelfs van nemen wat hij nodig heeft: diefstal. Diefstal wordt door bezitten mogelijk en waarschijnlijk, mede door het teveel nemen uit ongerustheid en door het nietdelen. In het bezitten komt nu ook vijandschap tot uiting met soortgenoten, die worden opgevat als ‘in het milieu, ‘buiten’, niet met ons levend.

De broedermoord (Kain / Abel) in de Bijbel is niet de beschrijving van de eerste moord en wordt beschreven als gepleegd vanuit een motief dat al het bestaan vooronderstelt van die God, die een projectie is van een mensen keurende en voorkeur gevende Oosterse potentaat . Dat verhaal komt uit een heel andere tijd, uit een heel ander begrippenapparaat. Deze broedermoord is op te vatten als geantedateerd.

De hongerende buitenstaanders veroveren de voorraden en na ettelijke malen de herbouwde muren genomen te hebben, vestigen ze zich er blijvend binnen bij de voorraadvormers, die zich als vee van de heersers opvatten en hun kinderen ook daartoe opvoeden. = De vlucht naar voren der creatieve dienaren uit de massa der als vee gebruikten, brengt de technologie en de kunsten voort.

De creatieve dienaren wachten niet af tot de heersers diensten verzinnen die ze verleend willen krijgen. De vorm waarin ze gediend willen worden hoeven de heren niet langer zelf te verzinnen, de creatieve knechten (m/v) komen zelf met voorstellen. Aan het verleend krijgen van deze diensten hoeven de heersers alleen nog het heersen te kunnen beleven. Dat kan op twee manieren: 1. het plezier aan het vernederen van de dienende ander en 2. het plezier aan het wedijveren met andere heersers in het hebben van toppresterende knechten resp. producten die topprestaties zijn. Aan het bezitten van andermans producten kunnen de heersers al genoegen beleven, als parasieten moesten ze wel trots leren zijn op hebben in de zin van kunnen verdedigen en kunnen onthouden aan anderen, in plaats van op zelf gemaakt hebben. Hun onderdanen van nu wekten vroeger door het bezitten van hun voorraden afgunst op, niet door hun kunst deze te verkrijgen.

De creatieve en met elkaar wedijverende, toppresterende knechten varen wel bij hun initiatieven: de heersers geven bevel-tot-verzorging-op-schrift, aan het grauw voor de creatieve knechten in competitie: ze vinden het geld uit. Geld is een verzorgingsbevel. Een bevel is een huiselijk gemaakte bedreiging met geweld en zelfs met de dood. [Zo verklaart ons Canetti]. Het geld brengt de geldeconomie, boven en naast de ruilhandel. Het eigen kunnen en het eigen lichaam als bezit is als ingredient binnen gebracht in de economie, door de creatieve knechten (let wel, dat zijn zowel mannen als vrouwen). De stam beschikt bewust over een voorraad (in dit geval een levende have) van kundige leden. Terzijde: aanvankelijk was voorraad meestal levende have, bij afwezigheid van bewaartechniek, komt de last van het niet vergaan en verrotten te rusten op wat bewaard wordt. Een tussentijdse oplossing slechts was de slavernij, waarbij het verzorgen van de voorraad werkkrachtigen niet aan die levende mensen zelf overgelaten werd. Tegenwoordig worden mensen bewaard zoals aardappels en kool, deskundig op temperatuur, enz., onder die juiste omstandigheden waaronder ze niet sterven en ook niet (verder) groeien en bloeien.

Aanwezig zijn nu verdeeldheid, creativiteit, competitie en geld. Uit dit giftige mengsel ontstaat de maatschappij, waar alles te koop is en (bijna) niets te verkopen. Die moeilijke verkoopbaarheid komt door het overaanbod: het streven treedt in -naar perfectie in plaats van de eenvoudige vaardigheid iets te maken dat werkt, -naar de verfraaiing in plaats van de degelijkheid, -naar de mode in plaats van de probleemoplossing. -naar het onnodige (‘luxe’ genoemde ) naast en desnoods i.p.v. het nodige voor leven en welzijn

In de maatschappij gebruikt men zichzelf en elkaar. Men bestrijdt de natuur in zichzelf en om zich heen, inclusief in de ander. De concurrentie en competitie zijn genadeloos. Geld besteden = bevelen = opdragen = gebruiken = knechten = heersen. Hoe kleiner de som die iemand te besteden heeft, hoe minder ruimte hij heeft om royaal en onbaatzuchtig te zijn. De maatschappij is de voor beschaving immune kern van de civilisatie. In de maatschappij zijn slechts geisoleerde individuen en misdadige organisaties.

De uitdrukking ‘misdadige organisatie’ zie ik als een pleonasme. Binnen de maatschappij organiseert men zich, resp. gaat men organisaties binnen teneinde sterker te staan in de strijd om het ongelijk verdelen van de buit, die bestaat uit de prestaties (de goederen en de diensten). Ik vat, stelling nemend, beoordelend, vanuit het wild, buiten de wereld, die strijd op als misdadig, want suicidaal plus ander leven in het eigen sterven meeslepend. Die strijd van alle mensen tegen alle anderen, alleen of in vereniging, is slechts een uitwerking van de eerder aangegane strijd tegen de buitengesloten andere levenden: het milieu.

Vanuit de maatschappij verspreidt deze strijd zich, ook steeds dieper de cultuur binnen. De civilisatie ontstaat doordat de creatieve dienaren geheel buiten de cultuur komen te leven. Buiten de cultuur van de heersers en buiten hun eigen cultuur (die der geknechten). De civilisatie [in de betekenis van beschaving ] probeert nog een bewust tegenwicht te vormen door het uitvinden van de adeldom, de ruiterlijkheid, de fairness, de sportiviteit, het gevoel voor kwaliteit. De naastenliefde is ook zo’n ingredient van beschaving, inclusief de gastvrijheid, goedgeefsheid, behulpzaamheid en voor mijn part de liefde. Veel beschaving werd verpakt in godsdienst / religie. Daarna en daarnaast ontstaan er methoden die de aandacht afleiden van de grondstructuur van het samenleven. De aandacht ervan af leiden is een methode om met de stand en gang van zaken in de maatschappelij te kunnen leven, ook als je niet wint, niet tot diegenen behoort die voordeel hebben van de maatschappij, dat voordeel dat bestaat uit het groter leven dan je bent, d.w.z. het besteden van meer tijd, aandacht, energie, vaardigheid en kennis in jouw voordeel dan jij zelf hebt. Dit groter leven dan je bent is waar te nemen in de gemotoriseerde, de baas, de ruiter, de leider, de bevelhebber, de gebruiker van (b.v. was-)machines, computers en robots. “Energieslaven” noemt men de niet-menselijke zelfvergrotingsmiddelen wel.

[Een klassiek voorbeeld van een manier om de aandacht af te leiden van hetgeen werkelijk als onderdeel van het maatschappelijk met (=tegen) elkaar leven gedaan wordt is: met de gevoelens van romantische liefde die vorm van prostitutie overdekken van die vrouwen die trouwen omdat er hen geen andere weg naar een inkomen openstaat. Zoals zoveel kwam ook deze mythe van de romantische liefde van het hof, waar de hofdames (ook gewoon hoeren, ambitieuze toppresterende vrouwelijke geknechten) er de primeur van hadden, naar het gewone volk toe. Wat de gewone mensen in de gezinnen doen is een naspelen van het hof van Versailles; op talloze punten, van het tuinieren tot en met het hebben van een eigen woonstijl.]

Zo gaat de vooruitgang verder en de mensen zelf als lichaam en als brein zijn geworden tot bezit, [-in het optimale geval, de vrije samenleving, tot: bezit helemaal alleen van zichzelf.] De vrije mensen verkopen hun arbeid op een vrije arbeidsmarkt. Wat ze verkopen is van hen: hun tijd, hun aandacht, hun energie, hun vaardigheden. Wat ze nodig hebben is altijd al van een ander. Ze zitten gevangen binnen hun eigen bezit (inclusief hun specialisme, wat ze “zijn”, timmerman of advocaat of zo) en buiten het bezit van de ander. Dat heet hier ‘de vrije samenleving’. Algemene instructie : noem vooral alles vrij, b.v. keuzevrijheid, t.a.v je waarden, je godsdienst, je beroep, je specialisme, je naasten, je woonplaats. Wat je wilt, moet je zelf weten en als je hard genoeg anderen gunstig stemt, kan het best zijn dat je ooit verleend krijgt wat je wenst. Hoe groter je verlangen en je vastbeslotenheid, hoe meer je je zult inspannen en hoe meer anderen de gelegenheid hebben met je te ruilen. De waarschijnlijkheid dat je met alle anderen voor jou gunstige en voor hen ongunstige ruiltransacties zult afsluiten, is gering. Hoe meer en hoe vastbeslotener je voor jezelf als doel kiest, hoe meer waarschijnlijk er voordeel voor anderen in je gestreef zit. Vandaar de algemene instructie: begeer zoveel mogelijk en doe je best om het te verkrijgen. Dat streven wordt dan door de staat (politie en justitie) binnen de spelregels, de wetten en voorschriften gehouden.

Onder de naam ‘democratisering’ en ‘vrij making’ [-afschaffing van de slavernij, de horigheid, de lijfeigenschap, de knellende banden van de gilden enz. enz.] werden alle ingezetenen deelnemers aan en daarmee belanghebbenden bij het voortbestaan van dit systeem, waarin alles en iedereen bezit is: het stoffelijke zowel als het geestelijke, het bestaande zowel als het slechts mogelijke, de goederen en de diensten: alle goederen die verdedigd kunnen worden en alle diensten die nagelaten kunnen worden. [ Alle diensten die nagelaten kunnen worden, inclusief het omgaan van mensen met elkaar. Concreet kan men hier het beste denken aan de ruilwaren/koopwaren ‘praten/luisteren’ en ‘vrijen’.]

2. Het alternatief.

De mensen in deze gevangenschap maken zich al vroeg in deze ontwikkeling bewust van de alternatieve mogelijkheid : leven in vrijheid en waarheid, leven buiten de wereld en daar niet solitair, maar met anderen. Niet los van het geheel van wat is, al of niet levend. Ze noemen dat: hun oorsprong, hun herkomst, de goddelijke scheppersbedoeling met hen. Deze verhalen alleen brengen hen niet concreet, lichamelijk weg uit de wereld. Het alternatief blijft een droom en als de omstandigheden niet al te slecht zijn is de mens al gauw tevreden in zijn dierentuinsituatie. De waarneembare ontevredenheid is niet radicaal, niet fundamenteel, betreft niet de structuur, is geen verzet tegen het verdelen / bezitten / bestrijden / gebruiken als proces, maar tegen het (verwachte) resultaat hier en nu van dat proces. Ze willen er al lang niet meer uit, ze willen er een comfortabel(er) plekje in.

3. De resultaten.

ZO KWAM HET dat de samenleving verziekte. (‘Samenleving’ niet bedoeld in de engere zin van: de samenleving der mensen, maar in de betekenis van het samen zijn van alle levende exemplaren van alle soorten , het hele onderwerp van de biologie, met andere woorden).
Dat verzieken kwam door -de machtsuitoefening, het dwingen, het heersen, het knechten, het gebruiken van anderen,(dit voorgaande gemakkelijk en waarschijnlijker gemaakt door het stichten en instandhouden van organisaties, IETSen), het anderen motiveren, het brengen van anderen tot dingen waar ze uit zichzelf niet op en/of toe zouden komen, het besteden van andermans tijd / aandacht / energie / vaardigheden / enz., het leven van andermans leven, het geven van antwoorden voor anderen, het op zijn beurt innemen van andermans ruimte, het doorgeven van het geweld. Dat alles is een en hetzelfde, hoeveel verschillende namen het ook krijgt.

Op ieder moment in de geschiedenis gebruikt men de modernste wapens, organisatievormen en technieken. Alleen de technieken, de vaardigheden, de gereedschappen, de technologie en de kennis (exacter benoemd: de informatie) veranderen, de doelen blijven gelijk. De moderne mens bevindt zich daardoor in de situatie van de dieren in de bioindustrie. Wat met vee kan, kan ook met mensen.

Ik hoorde zelfs ooit een theorie dat het als trekkracht e.d. gebruiken van mensen, slaven, er eerder was dan het als zodanig gebruiken van paarden e.d. dieren.

De kinderen worden gebruikt als biologisch geproduceerde computers en robots, die op scholen af te stellen en bruikbaar te maken zijn voor de maatschappij, die eist.

Die eisende maatschappij, dat zijn de mensen als kopers en kiezers zelf. Dat feit kent iedereen. Het doen en laten van de mensen [als koper, verkoper, spaarder en kiezer] wordt echter in het bespreken van wat er gebeurt in de wereld ingevoerd als had niemand een vrije wil. Ze benoemen de krachten die ze uitoefenen en doen dan alsof die krachten niet uit hen zelf voortkomen, maar slechts door hen heen werken, komend uit het niets. [Daartoe geprest willen ze overigens ook nog wel eens een zucht (hebzucht, heerszucht) of een neiging (toeneiging, geslachtsneiging) of een gierigheid ( naar nieuws, geld, wraak, eer of bloed b.v.) noemen.]

De gedragsregels voor in de maatschappij zijn de allerbelangrijkste die de kinderen ooit leren, op school en vaak zelfs thuis al. Het wordt de kinderen niet uitgelegd dat er naast de maatschappij nog andere gebieden zijn, waar andere regels voor het omgaan met elkaar en met al wat is, even streng moeten worden gehandhaafd. Als de maatschappij, als weinig lovenswaardig ‘spel’ dan al niet gestopt en zelfs niet vermeden kan worden, dan kan men toch op z’n minst trachten elkaar de vrijheid te laten (weten) om de hoeveelheid van zijn leven (tijd, aandacht, energie enz.) die men er in steekt te minimaliseren.
Dat vindt en vond niet veel plaats. Zo is het zover gekomen dat gedrag tot ruilen is geworden, – in de gezinnen en ook in de ongeregistreerde ‘relaties’ (tussen mensen die met elkaar samen wonen en sex bedrijven). Juist in die ongeregistreerde relaties blijkt de veralgemening van de regels voor in de maatschappij. Ongeregistreerd betekent namelijk: door de staat niet -als alle andere contracten-, dwingend, met uiteindelijk wapengeweld, bewaakt. Ruilen kan men alleen dat waarover men macht heeft, dat wat men in zijn macht heeft. Omgaan ruilen betekent dat omgaan brengen binnen de sfeer van het macht uitoefenen. Wie hetgeen de ander met hem ruilt het liefst wil hebben, moet er het meeste voor terugdoen. Wie voordelig wil ruilen moet minstens de schijn wekken bij de ander dat hetgeen hij doet, hem geen lust of plezier oplevert; hij moet zijn doen als puur offer, pure betaling, pure tegenprestatie, voorstellen. Wat de ander als tegenprestatie / dienst levert, dient openlijk als ‘niet veel waard’ te worden beschreven.

Dat moet volgens de regels die juist en lonend zijn overal waar men ruilt, d.w.z. overal in de maatschappij, dat is : in het machtscentrum van de samenleving, vanwaaruit de toon aangegeven wordt, het gebied waarvoor men de belangrijkste instructies omtrent hoe met anderen om te gaan krijgt.

En dat beschrijven van andermans prestatie -( b.v. als doe-het-zelver, als vakman, als gesprekspartner en als sexpartner)- is gelijk aan vernederen.
In vernederen kan ik niet uitdrukken wat ik in sex wil uitdrukken, vandaar dat alle dwang en ruilen bij sex deze voor mij ongenietbaar maakt. Overeenkomstigs geldt voor iets doen voor en met iemand (“helpen”), spelen en gesprekkenvoeren enz..

Jaap Schot, 25 april 1985

Het verloopt zo:
-de wereld is niet in orde, dat hoor je in het nieuws
-de wereld is wat de mensen doen
-de mensen moeten dus anders worden
-onderwijs verbeteren kan een middel zijn, moet uitgeprobeerd
-onderwijs verbeteren kan door lerarengedrag te verbeteren
-een lerarenopleiding kan daartoe een middel zijn
-wil ik aan dat middel tot voornoemde doelen meewerken dan moet ik bij die lerarenopleiding een baan hebben
-om er een baan in te hebben, moet die lerarenopleiding bestaan.
PUNT
Nu gaat men bezuinigen: er komen arbeidsplaatsen op de tocht te staan. nu blijkt dat de instandhouding van de eigen aanstelling bij de opleiding, die daartoe qua omvang gehandhaafd moet worden het enige is waaraan nog tijd/aandacht/energie wordt besteed.
Zo verschuift het aandacht van het doel naar het middel. Zo blijkt ook, UIT HET NIET OVERSCHAKELEN OP ANDERE MIDDELEN, DAT DE DOELEN SLECHTS CAMOUFLAGE-MATERIAAL ZIJN GEWEEST, ALTIJD AL. IN DE TIJD DAT ER NOG NIET BEZUINIGD WERD, WERD ER VOORNAMELIJK GEVOCHTEN OM MEER FORMATIEPLAATSEN, OM GROEI. Argument toen: groei brengt verbetering. Meer en groter is vanzelf en uiteraard ook beter.
Zogaatut

het doel de wereld te verbeteren kan alleen komen van buiten de wereld. als er van dat doel gebruik gemaakt wordt om in het centrum van de wereld, d.w.z. in de maatschappij dus, inkomens uit te delen, zich inkomen te verschaffen, te delen in de buit, dan blijkt dat vanuit die positie midden in de wereld aan de wereld niets veranderd gaat worden. het blijkt dat er gewoon alleen maar gevochten wordt om meer van de buit binnenhaalbaar te maken via dit doel, deze smoes.

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This