B>type weetboek.ovz .pl50 schijf 22 titel:weetboek.ovz ..23jan1985//aanv.24jan’85//25jan’85 Overzicht over de inhoud van het tweede boek, dat over zeker weten gaat.
Dit moet een tweede boek zijn naast het boek over de stand en gang van zaken in de wereld.
Er is een verband tussen de stand en gang van zaken in de wereld enerzijds en dat wat wij die in de wereld leven ervaren als zeker resp. onzeker weten anderzijds.
Daardoor is er ook een verband tussen de twee boeken over deze twee onderwerpen.
Voor wie IETSonderdeel is, komt zekerheid tot stand door het instemmen van en met anderen omtrent informatie. Wat bekend is, is aan iemand of sommigen van de samenlevenden bekend. Bekend wordt iets pas zodra en doordat het erkend wordt, ook door wie niet kennen. Wie niet kennen, geloven, of ze bemoeien zich niet met het onderwerp in kwestie.
Een mens kan ook kiezen voor zichzelf als bron van zekerheid. Die keuze beperkt de verzameling van zijn onderwerpen zeer sterk, en wel tot dat wat hem in waarnemen en ervaren gegeven is. Voor wie op school en in het consumeren van de producten van de bewustzijnsindustrie gewend is geraakt aan de grote rijkdom van onderwerpen daar, is de keuze voor zichzelf als bron van zekerheid onwaarschijnlijk.
De zekerheid als IETSonderdeel (oftewel als consument van de producten van de bewustzijnsindustrie) berust op vertrouwen in de mededelende en berichtgevende anderen.
De zekerheid van de individuele mens berust op eigen waarnemen en omgaan en ervaren hier en nu, niet op herinneren en niet op gegevens slechts via een enkel zintuig. Er bestaat gezichtsbedrog en niet zelden moeten we gissen en kunnen we ons dus vergissen.
Op dat gezichtsbedrog wordt in overdreven mate de aandacht gevestigd bij het bespreken van het onderwerp ‘wat een mens zeker kan weten’; ik zie in die grote aandacht voor wat toch grensgevallen zijn zonder veel practische gevolgen voor ons dagelijks leven een onderdeel van de propaganda der IETSen.
Er moet nogal wat belangrijks aan de hand zijn om iemand ertoe te brengen zowel zijn geheugen als zijn medemensen als bron van zekerheid uit te schakelen oftewel op te geven. Let wel : het opgeven van het geheugen en van de anderen als bron van zekerheid omvat (impliceert) ook het opgeven van de taal, het redeneren, de logica, de spreekbeelden en zegswijzen als bron van zekerheid.
Dit opgeven voert uitdrukkelijk verder dan wat b.v. Descartes deed, die nog terugviel op het idee, de gedachteconstructie ‘god’, die hij in zijn brein aantrof en op die tweedehands gedachteconstructie zijn hele verdere zekerheid mede baseerde. Het overschakelen op zichzelf als oorsprong van zekerheid houdt in dat men ook van het eigen brein als vuller van het eigen bewustzijn afstand neemt.
Voor het goede begrip moet ik hier vermelden dat ik ‘brein’ noem een gedacht ‘apparaat’, dat functioneert in het vullen van mijn bewustzijn met verwoordingen en verfilmingen (dromen en beelden) in plaats van met gevoelens en emoties.
Wat ik aan zekers ken (waarneem en ervaar) noem ik waarheid. Kennen gaat aan verwoorden en verbeelden/verfilmen vooraf, uit onverwoorde en ook nog niet in beelden bewust geworden kennen wordt in vele gevallen al gehandeld.
Er wordt met wat ik ken al rekening gehouden bij het sturen van mijn doen en laten voordat mijn brein die kennis al heeft gebruikt om er mijn bewustzijn mee te vullen.
De uitdrukking ‘voordat ik me van dat door mij gekende bewust rekenschap gegeven heb’ suggereert veel teveel initiatief bij een ‘ik’, de inhoud van mijn brein is voor mij niet zo gemakkelijk toegankelijk en ik kan mijn zintuigelijk waarnemen en mijn ervaren niet zo sturen, beheersen en initieren.
Hoe dat bij andere mensen is, kan ik niet onderzoeken, ik weet het niet.
Een boek apart ?
Is het bovenstaande voldoende groot als onderwerp voor een heel boek, zonder dat ik verval in het navertellen van platvloerse dingen, die ook in ieder leerboek voor psychologie en filosofie te vinden zijn ?
Ik kan me ten aanzien van die dingen ertoe beperken ze te noemen: kleuren zien en voorgrond/achtergrond-wisselingen worden in psychologieboeken en encyclopedieen behandeld.
Wanneer mensen naar zekerheid verlangen, gaat dat niet over wat ze hier en nu met eigen zintuigen waarnemen, maar juist over wat ze horen noemen en bespreken terwijl het voor hen zelf hier en nu niet zintuigelijk waarneembaar en niet ervaarbaar is. De vraag naar wat zeker is komt voort uit ongeloof, uit twijfel, uit het vallen uit de gemeenschap van IETSonderdelen. Voor IETSonderdelen die zich thuis voelen in hun IETS is dat wat ‘bekend’ is gelijkzeker aan wat ze zelf uit eigen ervaring hier en nu kennen.
Vele IETSonderdelen worden zelfs pas onzeker als ze zelf dingen waarnemen en ervaren die onverenigbaar zijn met hetgeen bekend is .
Wat er dan in hen breekt is het geloof dat voor wie ter zake niet waarneemt nog wel te behouden is.
Belangstelling voor een onderwerp is bij IETSonderdelen dan ook veel meer: belangstelling voor een bespreking van dat onderwerp. Een doel met belangstellen is: het kunnen meepraten, in de gangbare, bekende, liefst recent weer verder ontwikkelde manier van bespreken. Horen bij wie zo bespreken is veel belangrijker voor de meeste mensen dan onafhankelijk waarheid kennen omtrent het onderwerp. Voorwaarde voor het belangrijk zijn van onafhankelijk zelf kennen is de gelegenheid om met het onderwerp in kwestie zelf om te gaan. De meeste onderwerpen kunnen wij alleen maar bespreken, wij, ingezetenen van de wereld waarin alles wat gedaan moet worden wel iemands beroepsbezigheid en specialisme is. Alleen wanneer we deel willen nemen aan het in stand houden en veranderen van de manier van bespeken kan het van belang zijn eigen kennis te hebben. Dat kan van belang zijn, het hoeft niet, men kan zeer wel deelnemen aan dat behouden en veranderen terwijl men toch slechts informatie verwerkt en gebruikt.
Het wensen van zelfstandig kennen is bijna gelijk aan het uiten van de wens om buitenstaander te zijn van het IETS. Wie deze wens in zich voelt, zal vaak door een toevallig zelf ervaren/waarnemen of door een aan het onderwerp vreemde oorzaak buiten de gemeenschap van het IETS geplaatst zijn, buiten en voorafgaand aan zijn wil. Ik vermoed dat buiten z’n IETS komen, er buiten geraken, de mens wel eerder overkomt en aangedaan wordt, dan dat hij er zelf het initiatief toe neemt. Ook als er in het IETS heel veel mis gaat, kan menigeen daardoor ertoe komen het aan hem als IETSonderdeel bekende te willen vervangen door het door hem als individu zelf gekende.
De beschrijving in plaats van de werkelijkheid.
“Wat doet mijn beschrijving van de stand en gang van zaken in de wereld meer, dan onblijheid uitdrukken en/of oproepen ?” Dat is nu zo’n voorbeeld van een vraag die berust op de vooronderstelling dat de bewoordingen gevoelens uiten en/of opwekken. Ook tot het opwekken van neigingen worden teksten in staat geacht. Ik spreek van ‘richtverhalen’ wanneer ik wijs op beschrijvingen van wat te doen, anders dan in de vorm van voorschriften en instructies. Ik spreek van ‘inspirerende verhalen’ wanneer ik doel op beschrijvingen waardoor mensen zich aangemoedigd en geneigd voelen tot allerlei (vaak opofferend) gedrag.
Muziek is een gedachteloze, woordvrije uitdrukking van gevoelens en emoties. Allerlei beschrijvingen van onderwerpen (delen van de werkelijkheid onder toevoeging van wensen, plannen en waarderingen) worden opgevat als soortgelijke uitingen als muziek. De stemming in kwestie zou behoren te passen bij het beschrevene, maar ze past bij de beschrijving. Dat is een regel, een gewoonte. Uit die gewoonte is verklaarbaar dat de werkelijkheid die beschreven wordt maar een betrekkelijk kleine invloed krijgt bij het kiezen van en vormgeven aan wat er gezegd wordt. De beschrijvingen, de bewoordingen, de verhalen staan tussen de mensen en de werkelijkheid waarin ze leven. De begrippenapparaten vertekenen en reduceren. Ze suggereren ook, en voegen toe, want de stemming van de gebruikers is door weglaten en vertekenen alleen, niet positief genoeg te krijgen.
Wat ik ‘kennen’ noem of ‘gewaar zijn’ komt neer op in contact zijn met de werkelijkheid zonder de tussenkomst van begrippen, laat staan van spreekbeelden en van dromen. Dat wat verbeeld en gedroomd wordt is in het brein voordat het in de vorm van spreekbeelden en dromen in het bewustzijn wordt binnengebracht; anders gezegd: voordat het in die vorm in ons bewustzijn aan onze geest wordt getoond. Wij zien het met ons geestesoog, we horen de tekst die in ons bewust gemaakt wordt door ons brein met ons geestesoor. Hoe komt de kennis die verbeeld, verwoord en gedroomd wordt in ons brein ? “Door waarnemen en ervaren” is het antwoord. Daarbij heb ik geen duidelijke omschrijving hier nu paraat voor ‘ervaren’.
Onontkoombaar blijkt een deel van wat het brein doet ‘informatieverwerken’ te zijn. Wanneer ik me echt 100% beperk tot wat ik hier nu ervaar, is er geen enkele prikkel meer om het uit te zeggen. Als ik zit uit te schrijven wat mij bewust wordt aan tekst of als ik een droom die ik zojuist had, beschrijf, dan doe ik dat minstens voor de gedachteconstructie ‘mijn latere zelf’, mijn latere zelf dat straks kan overlezen en mijn andere zelf dat nu de traag binnenstromende gegevens als het ware kan waarnemen.
Ik probeer het zo gering mogelijk te houden, maar heel veel van wat me in gedachten komt, is verwerking van wat ik van horen zeggen heb en van wat ik voor t.v. heb gezien en waarvan ik nu, zonder dat ik het kan controleren aanneem dat het feit en geen verzinsel is. Informatieverwerking is dat dus. ..aanv.240185:
Ik speel ‘Robinson Crusoetje’,
zowel stoffelijk, lichamelijk, voor zover dat gaat in de stoffelijke wereld, door het aanleggen van voorraden en het in bezit nemen en houden van gebruiksgoederen,
als mentaal, door me af te sluiten voor het grootste deel van de overstelpende stroom informatie uit de media en door de begrippenverzameling die in mijn brein werkt te louteren.
Ik zorg er steeds voor een voorraad water in vaten gereed te hebben voor het geval de waterleiding enige tijd uitvalt. Ik heb in kolekast en diepvrieskast voorraden eten, ik heb voorraden lucifers, kaarsen e.d. voor noodgevallen. Ik heb fietsen en nu ook een roeisimulator om me lichaamsbeweging te kunnen geven.
Dat zijn voorbeelden uit het stoffelijke.
Ik heb me een tekstverwerkende computer aangeschaft om mijn brein iets te doen te simuleren, namelijk ‘een boek schrijven’. Ik schrijf niet per ongeluk ‘iets te doen te simuleren’, hetgeen ik een werk, als oeuvre, ‘scheppend’ doe, is even onnodig en leeg, evenzeer een schijnbeweging als wat ik als arbeid tot voor kort moest doen. Het verschil is dat die arbeid geacht werd in opdracht en onder leiding te gebeuren en dit scheppen van een werk ‘op eigen initiatief’.
Dat zal ook groot verschil maken, als het ooit nodig wordt dat ik probeer dit boek op de markt te brengen of anderszins mijn vaardigheden te verkopen om met deze, ‘mijn’ begrippen te werken.
Ik begrijp het centraal stellen van het voelen niet. Ik heb zoveel ik kan voelen vervangen door ‘bewust kennen’, door weten uit eigen ervaren en uit eigen waarnemen. Doordat ik daartoe zo weinig mogelijk omga met andere mensen, wordt er ook weinig geprobeerd mij als gevoelsorgel te bespelen.
Gevoelens in anderen opwekken is een vorm van proberen die ander te gebruiken, via die gevoelens: verleiden, misleiden, leiden, dreigen, bedriegen, oplichten. Het minst kwalijke geval is dat waarin het bespelen van andermans gevoeligheden een poging is om tot het ruilen van diensten te komen. Omgaan dat niet wordt opgevat als ruilen, maar gewoon uiten van niet solitair ZIJN is, is uiterst zeldzaam. Dat blijkt b.v. uit tegenuitnodigingen van gasten.
Elke bijdrage van anderen aan het vullen van mijn bewustzijn hou ik onder controle. Zulke bijdragen komen rechtstreeks en op mij persoonlijk gericht wanneer iemand probeert een deel van mijn tijd, aandacht en energie te besteden. Ook direct, maar niet op mij persoonlijk gericht, komen zulke bijdragen via de media. Vooral die propaganda, verstrooiing en reclame weer ik grootstendeels en heel streng af.
Het vullen van mijn bewustzijn dreigt echter ook indirect mede door anderen te gebeuren, via de taal die ik gebruik en via de verzameling ‘denkwerktuigen’ die mede door toedoen van talloze anderen in mijn brein in gebruik gekomen is. Die verzameling van begrippen en spreekbeelden, verwarringen en onechte onderscheidingen moet ik louteren, teneinde zover te komen dat mij uit eigen brein nog slechts uit eigen ervaring waarheid bewust wordt.
‘Brein’ is een naam voor (naar men zegt) de hersens als vullers van het bewustzijn en als stuurder van het lichaam.
Breininhouden zijn nog geen bewustzijnsinhouden; de meeste breininhoud kan nooit bewustzijnsinhoud worden.
Breininhouden kunnen in de vorm van dromen en in de vorm van tekst bewustzijnsinhoud worden.
Bewustzijnsinhouden zijn vluchtig, ze bestaan kortstondig. Ze zijn als wolkenflarden die door de storm langs de hemel gejaagd worden, ze zijn als golven die breken tegen de kust. Ze houden op te bestaan zoals ook gesproken woord verklinkt. Het uitschrijven van wat me bewust wordt, verlengt het bestaan ervan in mijn bewustzijn, het vertraagt het verval ervan en het legt een spoor ervan vast. Dat spoor is naderhand bestudeerbaar, maar het eigenlijke louterende werk vindt niet door dat achteraf bestuderen plaats, maar door het inwerken van wat ik de kritiek noem, tijdens dat verlengde bestaan van de gedachte in mijn bewustzijn. Wanneer ik de uitgeschreven gedachten later nog een keer ‘in het net” formuleer met behulp van de tekstverwerker, de zinnen redigerend, dan komt daar weer een andere tekst te staan.
Wat mijn brein aan mijn bewustzijn levert zijn aanzetten voor volzinnen, geen volzinnen, want ik formuleer vanuit die aanzetten telkens andere volzinnen. Laat ik die aanzetten ‘gedachten’ noemen.
De denkwerktuigen werken in mijn brein of mijn brein werkt er mee, wat precies de juiste formulering is, kan ik nu nog niet zeggen. Ik kan ook het initiatief bij een ‘mij’ leggen en zeggen “ik gebruik mijn brein dat (als) een tas gereedschappen is, waarbij de gereedschappen die denkwerktuigen zijn.” Dit is een voorbeeld van ‘initiatiefschuiverij’, suggesties vanuit de gangbare taal. Gevaarlijke suggesties omdat ze het bestuderen en doordenken van het besprokene stoppen; men kan immers doorpraten.
Gegeven die denkwerktuigen is er voor mijn brein van alles denkbaar. Wat werkelijk gedacht en eventueel daarvan bewust wordt, zal slechts een klein deel van al dat mogelijke zijn. Slechts dat wat bruikbaar is om mee te reageren op dat wat me raakt zak in mijn brein gedacht worden. Deze beperktheid tot wat hier en nu is, is groter geworden doordat ik herinneringen al heel lang afwijs als bewustzijnsinhoud. Wat voorbij is, is voorbij. Het is al jaren lang een uitgesproken doel van me, me uitsluitend bezig te houden met wat mij hier en nu raakt. Ik doel op bezighouden met wat het initiatief neemt mij te raken, in tegenstelling met die andere mogelijkheid, nl. met dat wat ik bereik, met wat ik raak, met dat waar ik contact mee opneem of contact mee maak. Ik ben niet actief op zoek of op veroveringstocht. Ik ben passief, afwachtend, maar als er iets mij raakt, dan is mijn passiviteit ook over: dan wil ik ook helemaal begrijpen wat mij overkomt. Aan wat mij overkomt wil ik mijn gedachten besteden, daarop wil ik mijn aandacht richten. Ik wil zo bewust mogelijk zijn, niet zo machtig en initiatiefrijk en sporenrijk mogelijk.
Mijn omstandigheden zijn tamelijk gelijkblijvend. Wat er verandert, is oppervlakkig. Dat geldt voor wat er verandert met de dag, zowel als voor wat er verandert met de week, de maand, het jaar. Daardoor wordt een klein deel van het voor mijn brein denkbare, het bij het gelijkblijvende in mijn omstandigheden passende, steeds weer, herhaaldelijk, gedacht en bewust gemaakt en uitgeschreven. In de loop van de laatste tien jaar schreef ik die steeds meer centraal wordende gedachten, -die passen bij het gelijkblijvende in mijn levensomstandigheden-, tientallen malen uit. Ik schreef ze nooit in exact dezelfde woorden als tevoren, maar in wezen veranderden ze weinig. “Is dat geen zonde van de gebruikte spullen, de tijd, de aandacht en de energie ?” Antwoord: “Nee, evenmin als fietsrondjes rijden of schijnroeien dat zijn. Wat ik doe is alles schijn. Het is allemaal te vergelijken met het lopen van een tijger in zijn kooi in de dierentuin, in de natuur legt het dier elke dag vele kilometers af, terwijl het zodoende aan de kost en aan het af en toe nodige gezelschap komt. In de kooi verwordt het zinvolle lopen en wordt zinloos, ook al blijft het voor de gezondheid van het dier beter dan stilzitten. Van echte gezondheid kan natuurlijk geen sprake zijn buiten de natuur. Toch wil het individu niet dood, toch maakt het de bewegingen, die nu schijnbewegingen zijn geworden. Ik doe alsof ik een boek aan lezers schrijf. Ik doe alsof ik ergens heen moet en fiets. Ik doe alsof ik roei. Lege, zinloze functies van hersenen en spieren. Niet leger en zinlozer nu, dan wanneer ik ze in opdracht en onder leiding als arbeid zou doen. Men kan bezigheden niet zinvol maken, niet echt doen zijn, door ervoor te betalen.
Men kan de leegheid en zinloosheid van al onze schijnbewegingen niet opheffen of verminderen door er maar niet zo met die begrippen aan te denken. Men maakt door er wel zo over te denken de stand en gang van zaken overigens ook niet anders dan ze is, niet erger en ook niet beter. Al het bewust maken verandert ter zake niets. Men hoeft er dus ook niet voor terug te deinzen. Het bewustmaken verandert wel iets aan het denken over de zaken en langs die weg ook aan het streven der mensen.
Ik leef onder Robinson Crusoe-omstandigheden, mentaal bezien, d.w.z. voor wat het mentale leven betreft.
Ik voel geen behoefte aan de schijngesprekken die ik kan hebben met ingezetenen van de wereld. Die gesprekken vat ik op als vooral bedoeld om maar niet over dat wat hier en nu onze omstandigheden zijn te praten, over dat dierentuinkarakter van onze wereld, over het schijnkarakter van onze onnodige bezigheden, over het zinverlies dat optreedt door onze gevangenschap.
Evenmin acht ik het de moeite waard naar andere Robinson Crusoes te zoeken.
Ik heb niets te melden, niets te vragen, niets te bespreken. Ik hoef niemand ergens van te overtuigen, want van tweeën één, of wat ik zeg is waar en dan is overtuigen niet nodig of wat ik zeg is onwaar en dan is (proberen te) overtuigen wangedrag.
Het wereldspel is van de spelers, niet van mij.
Ik neem niet meer dan nodig is voor mijn leven en welzijn, aannemend dat ik daar een natuurrecht op heb.
Daarmee bevind ik mij in het rijk der natuur. In dat rijk reiken ethiek noch moraal, daar zijn schuld noch schaamte.
Als ik mij beperk tot het uitspreken van wat ik hier en nu aan waarheid ken, treft mij geen onzekerheid en heb ik geen behoefte aan instemming en bijval en steun. Evenzo loont het beperken tot het nemen van het voor leven en welzijn nodige uit het verkrijgbare. Ook ten aanzien van die aanschaffingen kan ik zonder bijval en instemming.
Ik hoef me niet met anderen te vergelijken, ik hoef mijn gedrag (mijn doen en laten) niet met dat van anderen te vergelijken.
Het is dus mogelijk gebleken te ontkomen aan de wereld, alleen mentaal natuurlijk, het stoffelijke laat zich niet wegdenken. De dreiging met lijfelijk geweld, de regelingen, het bezitten als verschijnsel, zowel als de wegen, de huizen en de gebruikte natuur bleven bestaan. Buiten de wereld zijn na er in geweest te zijn heet in de taal van het christendom ‘in de hemel of in de hel zijn’, ‘in het hiernamaals’. In de hemel kom je slechts als geest, alleen maar mentaal. De hel zal dan wel zijn die omstandigheden waarin de ketters en heksen kwamen nadat ze uit de wereld verwijderd waren. Als er hemel en hel zijn, dan zijn die beide op aarde. Voor de hel is dat al bewezen, zeg Dresden, zeg Hirosjima, zeg Majdanek, zeg Vietnam, zeg Afrika, meer is niet nodig. Men kan het aan de aangepasten overlaten om voor een hel te zorgen, ze zijn daar dag in dag uit mee bezig, dat is de reden waarom ik de wereld ‘Groot-Auschwitz‘ noem.
Om in de hemel te komen moet een mens zelf aan het werk. Het is nodig het lichamelijke tevreden te stellen en er niet meer energie door te laten vloeien dan strikt noodzakelijk is voor leven en welzijn. Ook de boze geesten (de waanzin) en de afgoden moeten worden weggewerkt, d.w.z. verlaten.
De hemel is het paradijs niet. De fysieke omstandigheden zijn niet die van de ongerepte natuur, maar die van de wereld in vredestijd en in materiele welvaart, waarbij welvaart luxe omvat, wat de aandacht afleidt dergenen die er niet op gericht zijn om ‘in de hemel te komen’.
De hemel is een veel te mooi geschilderd fantasieproduct geworden, zodat de bovenstaande definitie niet geloofwaardig overkomt. Een vraag is in dit verband echter :” wat kan er anders mee bedoeld zijn door wie wat bedoelden ?” Het gaat om wat oorspronkelijke sprekers konden bedoelen, niet om wat fantaserende gelovigen er in projecteerden aan wensen.
Vooral vertekenend is het geweest dat de gelovigen er een bijna stoffelijk opgevatte (gedachte) God bij inschakelden, en dat ze verband legden met het Laatste Oordeel, ook een mooi verhaal, maar het werd zo’n warboel.
Als er al een overeenkomst is tussen de hemel en het paradijs, dan is het de betrouwbaarheid van de omgeving als voedster.
Wat er met de beelden uit de bijbel gedaan is, het aan elkaar praten zonder enig zicht op het verbeelde, heeft de bijbel bijna onbruikbaar gemaakt. Die bruikbaarheid moet dan maar hersteld worden, door weer op de zaken zelf de aandacht te richten. ..25 januari 1985: -//-.
Het komt voor dat iemand geen instemming en geen bijval vindt, geen medestanders en medestrijders dus, voor de waarden die hij als geldig heeft horen noemen en waarvoor hij zich, mede uit sympathie voor zijn opvoeders, wel wil inzetten. Hoe kan zo iemand daar op reageren ? Hij kan gaan zoeken naar medestanders, dat is een mogelijkheid. Hij kan ook zijn waarden inwisselen voor die van de mensen waarmee hij in aanraking komt, zijn naasten, waarmee hij wrijft en botst of door wie hij buitengesloten wordt, als niet een van hen. Hij kan ook ontmoedigd raken en de hoop opgeven ooit medestanders te vinden of, als hij die vindt, dan toch veroordeeld te zijn om voor die waarden in kwestie eindeloos te vechten, tegen de houders van andere waarden waartussen hij nu leeft. Hij kan beseffen dat leven met waarden neerkomt op oorlogvoeren tegen degenen die met andere, soeverein gekozen waarden leven, dat wil in dit verband zeggen: spelen als met speelgoed.
In het Duits is hiervoor het woord ‘Kleinkrieg’ geijkt. Als hij ontmoedigd is en zich niet wil verslijten in die kleine oorlog, dan kan hij zijn eenzaamheid bewoonbaar en dragelijk maken door zich tot het ware en het nodige te beperken; het nodige voor zijn functioneren als lichaam en als geest en wel als solitair. Solitair zijn is weliswaar niet goed voor een mens, maar dat is het zich verslijten in Kleinkrieg ook niet. De keuze in kwestie is er een uit twee euvels.
Het zich beperken tot het ware houdt in: het leven van de waarheid omtrent de stand en gang van zaken in de wereld, uitgezegd in niet-fictieve begrippen, uitgezegd zonder verzonnen concepten en zonder toevoegingen om te verfraaien of om te inspireren.
Dat is het wat ik al jaren lang aan het doen ben, ik maak me mentaal onafhankelijk. Dat verklaart ook waarom ik niet over ‘kennen’ en over ‘de stand en gang van zaken in de wereld’ apart kan schrijven. Mijn falen om vrede of succes te bereiken met de stand en gang van zaken in de wereld is de reden dat ik me, als middel om me uit die verlegenheid te redden, richt op het vinden van waarheid. Wanneer ik met enig plezier of met enig succes had kunnen meespelen zou mij evenals de anderen die spelen, het gelden van de spelregels voldoende zijn geweest; spelregels
hoeven niet waar te zijn, ze hoeven alleen maar gehandhaafd te worden teneinde het te doen plaatsvinden. Wat er in de maatschappij gebeurt is: het met elkaar in gevecht geraken en blijven van mensen die verschillende regels (1) volgen, (2) proberen van anderen af te dwingen en (3) gebruiken om te winnen.
Zoeken we waarheid, dan vinden we geen waarden, geen regels voor het met elkaar omgaan in de wereld; alles wat dat omgaan daar regelt, kan hoogstens geldig zijn. Waarheid zoekend vindt men wat nodig is en wat nodig is kan niet door een andere wens van een ander b.v minder nodig gemaakt worden. Compromissen zitten er dus niet in. Wie zich tot het ware en het nodige beperkt geeft daarmee al alle luxe op, alle onnodigs. Hij verlaat het spel, dat voornamelijk als inzet heeft, voor wie van harte meespelen, de verdeling van de luxe, van het onnodigs, van het in soevereiniteit, d.w.z. in redeloze willekeur gekozen en geeiste onnodige.
De kern van het wereldspel is het uitoefenen van macht over anderen en van soevereiniteit. Men wint als men anderen naar zijn hand kan zetten bij het totstandbrengen van wat men zich aan wensen bewust werd. De wensen die men zich bewust wordt probeert men niet zichzelf uit het hoofd te praten, resp. te denken. Nee, men probeert die wensen voor zichzelf te vervullen. Dat wat die miljoenen mensen in de wereld doen om te vervullen, dat zijn de gevechtshandelingen in de ongehoord omvangrijke Kleinkrieg.
Die miljoenen zijn ononderbroken bezig aan hun naasten te rukken en te trekken, met een woord : kracht op hen uit te oefenen. Zo komt de druk in de samenleving tot stand. Ik vermoed dat er geen druk over zou blijven als iedereen ophield met strijden voor meer dan het voor zijn lichamelijk en geestelijk functioneren nodige. Dat is maar een vermoeden, dat berust op het wel erg positief in de propaganda voor het wereldspel passen van het concept ‘overbevolking’. Als er teveel mensen zouden zijn in absolute zin, d.w.z. ook als iedereen afzag van alle onnodigs, dan zou dat feit toch nog het dragelijkst zijn in die situatie van allenomvattende soberheid. Die grotere dragelijkheid der onveranderbare gegeven werkelijkheid zou al voldoende reden zijn om die soberheid in te voeren. Voldoende reden, niet voldoende beweegreden kennelijk voor de mensen van tegenwoordig.
De eventuele ruimte voor luxe zou na enige tijd van allen omvattende soberheid blijken en dan zonder schuldgevoel geconsumeerd kunnen worden door de winnaars van een of ander spel of een of andere competitie. Bij de omvang van wat er nu aan onnodigs geconsumeerd wordt, krijgen teveel mensen niet wat voor hen nodig is. Dat weet iedereen en dat spreekt ook niemand tegen, maar men wil het spel niet onderbreken, laat staan het breken. Voldoende reden om door te gaan met het spel, vindt men reeds het gewend geraakt zijn aan een bepaald bestedingsnivo, een bepaalde hoeveelheid luxe, onnodigs, willekeur.
Tegenover de soevereine wensen van de anderen stelt men de eigen soevereine wensen. Voor de buitenstaander die er van de zijkant tegenaan kijkt staat daardoor de ene soevereine wens naast de andere.
Twee onnodigheden, minder ruimte voor het (b.v.voor derden) nodige dus dan toen er alleen nog maar die ene onnodigheid stond. De reden die men opgeeft voor het ongelijk verdelen van voorrechten (onnodigs) is dat het de wedstrijdende mensen aanzet tot die topprestaties die ze anders (zonder ongelijke verdeling) niet zouden leveren.
Het verveelt me onzeggelijk deze stand en gang van zaken zovele malen te moeten uitschrijven. Ik hou er dus nu ook mee op.
Informatie in onderscheid van kennis. Verder wil ik er hier al op wijzen dat ik een volstrekt ongelijk makend kwalitatief onderscheid constateer tussen kennis en informatie. Informatie verwerken is volstrekt ongelijk aan kennend denken. .. toegevoegd van ander file.
0 reacties