PLAATSEN (de bezigheid, in figuurlijke zin).
Wanneer je dingen niet weg kunt gooien, maar in je huis moet houden, dan is het verstandig deze dingen ordelijk neer te zetten. Mocht je ze dan ooit kunnen gebruiken, dan kun je ze tenminste vinden . Dat is ”n ding. En die orde, die vaste plaats, heeft daarenboven nog het voordeel dat je er niet steeds jezelf aan stoot, doordat je de dingen weet te staan. Dat is voor wie veel bewaart een duidelijk voordelige werkwijze : het aanbrengen van een orde die terugvinden mogelijk maakt en het handhaven van die zelfde orde, zolang er geen goede redenen zijn om die te veranderen. Dat veranderen heeft namelijk het nadeel dat je weer een nieuwe plaats, die je aan de dingen gaf, moet onthouden. Het herschikken van al die dingen neemt ook tijd en aandacht en energie. En die moet je er dan maar net voor over hebben.
Dit zelfde geldt ten aanzien van de verschijnselen en behandelingen, die wij niet uit ons leven kunnen bannen : de stand en gang van zaken in de wereld, die ons raakt . Die ons raakt, zonder dat wij er naar reiken en contact mee zoeken, maar op initiatief buiten ons. Ik wijs naar wat ons overkomt en wat ons wordt aangedaan. Van alles in de wereld raakt ons slechts een uiterst klein deel als wij ons er niet mee bemoeien op ons initiatief. Maar een aantal verschijnselen raakt ons of wij dat willen of niet. Onder die verschijnselen orden ik ook dat wat andere mensen ons aandoen, zonder dat we dat kunnen verhinderen. Die dingen die ons overkomen en aangedaan worden, dat zijn de niet-stoffelijke dingen waartegenover we ons kunnen gedragen zoals ik dat in het beeld (van het omgaan met spullen die je bewaart in je huis) beschreef : ordenend een vaste plaats gevend. Dat ordenen betekent bij die niet-stoffelijke dingen : het plaatsen in een theorie. Tot op zekere hoogte zoeken de dingen in kwestie elkaar op, omdat ze aan elkaar vast zitten, zonder overigens een werkzame of bruikbare eenheid te vormen. Daar echter het losmaken (in dit geval dus : het losdenken) alleen maar werk zou kosten, laten we dat meestal na.
Verder ordenen we veel verschijnselen en reacties op/ acties jegens ons in categorie”n, die bruikbaar, ordescheppend, zijn, maar overigens ook wel door andere vervangen zouden kunnen worden. Concreet voorbeeld uit het beeld van het bewaren van dingen die ik niet weg gooi (in dit geval omdat ik ze niet weg w`l gooien en niet omdat er geen vuilophaaldienst is die het mij mogelijk maakt ze weg te gooien. Ik bewaar veel lege vaten, vormvaste wegwerpverpakkingen met name. Zo heb ik bij voorbeeld plastic busjes, aluminium kuipjes van b.v. smeerkaas, porceleinen potjes van pâté en lege flesjes van allerlei aard. Ik kan die nu bewaren in verschillende categorie”n : ik kan ze allemaal bij elkaar leggen als ‘vaten’, maar ik kan ze ook bij elkaar leggen lettend op het materiaal waarvan ze gemaakt zijn. Bij veel gebruik is namelijk het materiaal een belangrijk punt van overweging. Maar ook de grootte is een belangrijk punt van overweging, heel vaak. Dus zou ik die vaten ook op grootte kunnen opbergen, zoals ik ook mijn spijkers en schroefjes bewaar ; ieder in twee doosjes, grote spijkers en kleine spijkers apart en grote schroeven en kleine schroeven apart : vier doosjes.
De algemene stelling is : wat je niet weggooit, moet je ordenen. Dat moet op straffe van chaos, van je niet thuis voelen in je eigen woonomgeving, van het ervaren van wat om je heen is als onrustig en zelfs als gevaarlijk (struikelen en zich stoten). Het ongeordende is vuil, is rommel.
Het ondoordachte, het niet in een theorie (wetenschappelijk of religieus) geordende is eveneens chaos. Het maakt onrustig, dat onverklaarde.
Het is de moeite waard om af en toe de zich vermeerderende bewaartroep door te werken, alle dingen nog weer eens door je handen te laten gaan. Dan weet je wat je hebt en het brengt je misschien op idee”n. Misschien kun je sommige dingen nu wel wegwerken, die je de vorige keer aankleefden. Datzelfde geldt voor het doordenken van de niet-stoffelijke dingen.
Wat ons bij stoffelijke dingen niet overkomt (hoewel, wie is er nooit iets onverklaarbaar kwijt geraakt en heeft het nooit teruggevonden ??) overkomt ons bij niet-stoffelijke dingen niet zelden : verdwijnen, ophouden te bestaan, ophouden voor te komen.
Zo’n verdwijning die we niet opmerken kan een een onaangenaam iets betreffen, waar we mee rekening houden, waar we ons gedrag op afstemmen. Die afstemming is dan onnodig geworden. Dat en nieuwe mogelijkheden) kunnen wij echter slechts opmerken door regelmatig te inventariseren.
Het VASTE van de genoemde ordeningen (theorie”n) is een niet onverdeeld gunstig iets. Het vasthouden aan eenmaal als overweging bij het kiezen van gedrag ingevoerde ordeningen en inventarisaties is vooral fout omdat er echt niet zelden dingen bijkomen en dingen verdwijnen. Het nadeel [van het telkens weer inventariseren en ordenen (het opruimen) van wat we hebben aan ons omgevende dingen] is dat het tijd kost en ons bewust doet zijn en blijven van de onaangename aanwezigheden. Het voordeel is echter dat we ons vaak van dingen kunnen ontdoen, die wij vroeger niet weg konden krijgen.
Bij het ordenen van wat ons overkomt en wordt aangedaan voegen we niet slechts ordeningscategorie”n (dozen, laden en kasten) toe, maar ook allerlei eigen en tweedehands bedenksels. We maken onszelf wijs dat allerlei nut en functie en verband aanwezig is in de inventaris, in de rommel die we hebben. We richten en houden de schijn van samenhang en van betrokkenheid op onszelf op. We proberen het ‘mijn’ in ‘mijn omstandigheden’, ‘mijn wereld’, een betekenis te geven.
Die samenhang zowel als die betrokkenheid op ons van de omstandigheden waarin we leven (inclusief dat wat anderen jegens ons doen). die samenhang en die betrokkenheid zijn verzinsels, vormsels, toevoegingen van onszelf, die met ons ons graf ingaan, beter verwoord : die met ons sterven. Die toevoegingen zijn ordeningsgereedschap waarmee wij werken om met dat wat we niet kunnen hanteren dan toch met ons brein te bewerken.
Heel veel van ons denken gaat over wat WAS, over wat ZOU KUNNEN ZIJN, over wat MISSCHIEN WEL IS, over wat ZOU MOETEN ZIJN en over wat MISSCHIEN ZAL ZIJN. Dat is de schijninventaris van onze wereld, onze omstandigheden. Wat was, is niet meer; er is geen enkele reden er rekening mee te houden. Wat hier nu is, kan er wel al een hele tijd zijn (geweest), maar dat is van geen belang, van belang is alleen dat het nu is. Het verleden, de verleden tijd, is voorbij, betreuren of herinneren is verspilling van tijd en aandacht. Wat zou kunnen (en/of moeten) zijn is niet, het is een plaatje naast de werkelijkheid. Aan het vergelijken van die twee, plaatje en werkelijkheid, beleeft men enorm veel, emoties van goedkeuring, afkeuring, hoop, verlangen enz. enz.. Van mij hoeft niemand daar mee op te houden hoor, maar het is puur tijd verdrijven en aandacht afleiden. Wat zou kunnen zijn is niet, op het zijnde na, wat zou moeten zijn is al evenmin, op het goede in het zijnde na, en wat komen kan, inclusief wat komen z’l is ook niet. Kortom : schijninventaris. De mensen zitten te schuiven en te ordenen met dingen die niet bestaan.
Slechts wat hier nu is, is. Slechts iets van wat is, kan bij iemand van ons inventaris zijn. De rest is verzinsel. Let wel : nooit is alles wat is, de inventaris van iemand van ons. Alleen het verzinsel ‘god’ van vele filosofen zou alles in zijn inventaris hebben. Wij dragen niet de hele aarde op onze schouders, wij heten geen Atlas.
Waartoe die schijninventaris ? Hebben we aan dat wat is niet genoeg ?
E’n van de redenen die men wel aangeeft voor het werken met die schijninventaris is : “zonder die concepten van niet-zijnde dingen, kan ik geen gedrag kiezen.” Die opmerking is vanzelfsprekend juist, anders zouden de makers deze niet maken.De vraag is :”WAAR is ze juist ?”, “VOOR WIE” is ze juist?”. Mijn antwoord op die vraag is : ze is juist voor de persoon, niet voor het individu. De vrij, “in het wild”, levende individuele mens weet wel,degelijk wat hij wil, zonder enig verzinsel: er moet gegeten, gedronken, gewaakt, opgepast, gepaard, gewassen enz. enz. worden en daarna gespeeld en gerust en geslapen.
De verzinsels constitueren niet het (geestelijk) leven van de mens en sturen niet zijn echte leven. Nee, die verzinsels doen de samenleving (het mengsel van cultuur en civilisatie) bestaan. Via die verzinsels, via die schijninventaris. brengen de ingezetenen die ermee leven elkaar tot al dat doen en laten dat inbreng in de maatschappij is.
Voorbeeld : veel brengen tot iets gaat via bedreigen met straf, dat is : met wat misschien zal zijn. Bedreigen werkt met herinneren aan wat was. Wanneer iemand zich doof zou houden voor die bedreigende woorden en zelfs voor gebaren, moest de motiverende ander plotseling veel en veel meer tijd, aandacht en energie in het gebruiken van deze verwilderde steken, dan in het gebruiken van een tamme (bedreigbare) tijdgenoot. Gezien de grote bevolkingsdichtheid op aarde is er een redelijke kans dat zulk een verwilderde een groot deel van zijn tijd met rust gelaten wordt. Menigeen zou de tijd waarin hij tot gehoorzamen gedwongen werd terug kunnen brengen tot zijn arbeidsuren.
Hoewel de uitdrukking ‘sociaal klimaat’ wel gebruikt wordt, is er toch een afkeer en een tegenpropaganda om hetgeen je overkomt en wordt aangedaan ruiterlijk en openlijk als zodanig te herkennen en te erkennen. Wij maken als tijdgenoten deel uit van elkaars omgeving. Ik heb als individu zeer weinig gelegenheid en vaardigheid om vorm en inhoud te geven aan mijn eigen omgeving. Ik mag er van denken wat ik wil en ik mag met gelijkdenkenden samen of alleen streven naar het aanbrengen van de veranderingen die ik wens en naar het tegengaan van veranderingen die ik niet wens. Die politieke vrijheid is kwalitatief uiterst belangrijk, maar lettend op de hoeveelheid invloed op verandering en op behoud ziet men niet veel, per individu.
0 reacties