Om kort en overzichtelijk mijn begrippensysteem in te brengen kan het volgende verhaal dienen: de aarde werd eerst vervuld van mensen, overal waar er door mensen van de natuur zoals die was geleefd kon worden, kwamen mensen. Daarna werd de aarde in cultuur gebracht en wel voor de bewoonbare delen. Cultuur: landbouw en gewoonte-jacht en -vis vangst, berustend op regelmatigheden in de natuur maken de mensen vast aan terreinen. Het bewaken van ingezaaide planten en in eigendom genomen aangetroffen planten en jacht- en visterreinen maakt de mensen zelfs vast aan plaatsen op gezette tijden. In bewoonbare gebieden loont verminderde bewegelijkheid, vanwege die mogelijkheid de toege”igende aanstaande oogst te verdedigen tegen andere eters. Die andere eters hoeven zeker geen soortgenoten te zijn. Opmerkelijk is hier de afhankelijkheid van en dus belang stelling in de plaatselijke weersomstandigheden, die immers de oogst be”nvloeden.
Daarna werd de bewoonde wereld geciviliseerd door voorraden rovende benden mensen, die gingen wonen bij degenen die ze ook na de volgende oogst weer wilden beroven. De bijeenwonende mensen in civilisatie zijn opgedeeld in twee groepen, rovers en beroofden, gastheren en parasieten. In die civilisatie zijn aanvankelijk slechts die twee zogenaamde standen: de heren en de knechten. De knechten brachten kinderen voort die in competitie met elkaar gingen dienen bij de heren : ze probeerden om het meest het de heren naar de zin te maken. Aanvankelijk was het de keurende smaak van de heren die uitmaakte wat voor de competerende knech ten nastrevenswaardig was en wat niet. De heren raakten echter met elkaar in competitie en wel om de productiefste en kunstzin nigste verzameling vaardige knechten. Het streven van de voor deze wedstrijd tussen de heren zich inzettende knechten werd vervolmaking, perfectie. Het elkaar overtreffen in technisch kunnen werd belangrijker dan het strelen van de zintuigen der heren. De prestaties waren immers niet meer in gebruik voor pure consumptie door de heren, maar voor het in wedstrijd met elkaar laten zien wat men zich veroorloven kon en hoe veel knechten men had en hoe vaardig die wel waren. De heren moesten aan hun vaardige knechten vragen of de door de knechten van de andere heer geleverde prestaties moeilijk en kunstig waren of niet, zelf konden heren er helemaal niets van, want zulks kunnen was en is knechtenwerk.
De knechten die aan de heren diensten verleenden moesten door die van hun medeknechten, die dat niet deden onderhouden worden, want wie dient, heeft geen tijd enz. voor zijn zelfverzorging. De heren gaven aan die niet dienende, maar slechts belaste, andere knechten opdracht tot dat onderhouden van hun dienaren. Die opdrachten waren het eerste geld. Geld is nog steeds precies dat: de op dracht van de zojuist gediende aan derden om de dienaar te onder houden, om aan de dienaar in kwestie op zijn beurt diensten te verlenen en goederen af te geven. Het vervangen van standen door een mateloze veelheid van inkomensgroepen of anders gezegd het democratiseren en gelaagd maken van de samenleving, het onthoofden van de koning en de opvolging van de koning door KONING KLANT bracht in de stand en gang van zaken in de civilisatie geen kwalitatieve verandering. Voordat die opheffing van de standen plaatsvond, was er al met geld mogelijk gebleken dat wie veel gediend had, zich op zijn beurt als een vorst kon laten bedienen. Ook was al gevonden dat men anderen die dienen wilden maar slechts beperkte vaardigheden hadden samen tot prestaties kon brengen die in te brengen waren in de competitie tussen knechten zowel als in de westrijd in vertonend laten aanmaken en verbruiken, die tussen de v(o)orsten aan de gang was. De werkgever was geboren, als iemand die zowel wedstrijdelementen voor de v(o)orsten kon (laten) verzinnen als kon (laten) co”rdineren de deelbijdragen van vele minder begaafde, althans niet in hun eentje hun arbeid verkopende knechten. Zo ontstonden er in de civilisatie ettelijke inspirerende (drijvende, motiverende) verhalen :
– het volmaakte bereiken (bij de vaardige knechten)
– leven als een vorst
– zich in vertonend verbruiken en laten aanmaken (vooral bouwen) meten met anderen (bij de erfgenamen van de vorstenmentaliteit, die samen Koning Klant vormen). – z’n plicht doen en er wel bij mogen leven (bij gewone werknemers)
– z’n best doen (bij diegenen die nog menen ván gewoon werknemer op te kunnen klimmen tot vaardige knecht, toppresteerder) (je best doen moet je ook als kind, wanneer ze je aan het uitzoeken zijn voor waar en als wat ze je kunnen gebruiken.)
0 reacties