Jaap Schot, december 1984
In de civilisatie is de keuze tussen heersen en dienen de centrale. Er is binnen elk tweetal mensen zelfs binnen de civilisatie altijd een meerdere en een mindere. Daaraan verandert niets wanneer ze het zo regelen dat ieder van hen op een bepaald gebied, in bepaalde omgangsbereiken, op zijn beurt de baas is. Ook het ieder op zijn beurt de baas zijn, de leiding hebben, de toon aan geven, het voor het zeggen hebben, verandert niets aan het feit dat er altijd en ten aanzien van alles ongelijkheid is. Die aanwezigheid van ongelijkheid kenmerkt de civilisatie. Aan dat merk kent men de civilisatie, herkent men dat mensen in civilisatie met elkaar omgaan.
Van knechten spreekt men wanneer de een de ander in de dienende rol of positie dwingt. De knecht is degene die zich onderwerpt. De knecht neemt de dienaarstaken op zich, hij speelt de rol van dienaar. De geknechte die zich heeft overgegeven weet dat er dwang van de ander achter zijn overgave stak en dat de rollen ook omgekeerd hadden kunnen uitvallen. De slaafse natuur, de man met de slaafse kijk op het leven, vaak een in gevangenschap geborene, weet niet van die toevalligheid van de rolverdeling en schrijft slaafsheid aan zichzelf toe als een eigenschap.
Een knecht moet met het doen en laten van de handelingen waarover de heer-knecht-relatie gaat wachten op opdrachten, bevelen, aanwijzingen. Op het gebied waarop de knechtschap geldt mag hij geen initiatieven nemen, juist uit de initiatiefroof bestaat de knechtschap.
Voor de knecht is er nu een kans op succes wanneer hij het waagt om op dat gebied waar hij knecht is, toch een initiatief te nemen en wel een waar de heer positief op reageert. Het klassieke voorbeeld is het verhaal over Jozef in de bijbel, die dienaar is van de farao en zo goed dient, dat deze farao gaat bevelen aan derden wat Jozef hem voorstelt. De knecht herkrijgt een voor hem op eigen kracht nooit bereikbare invloed of zeggenschap via zijn baas. De deskundige knecht wordt onmisbaar voor zijn baas. De baas is groot in de ogen van anderen door de deskundige acties van de knecht. De rollen zijn niet omgekeerd, maar de knecht is in een totaal andere positie gekomen.
Voor wie om zich heen kijkt nu is te zien hoe Koning Klant bediend en gediend wordt door deskundigen die hem van zich afhankelijk gemaakt hebben. Nog altijd heeft wie veel geld te besteden heeft een goed leven waarin hem veel diensten voor geld verleend worden, de knechtschap der loonafhankelijken is niet opgeheven, maar iedereen kan zien dat het initiatief nog slechts zeer gedeeltelijk bij Koning Klant ligt. Het beschikkingsrecht van Koning Klant over wat er voor geld gebeurt is verkleind tot keuzevrijheid uit wat er op initiatief van ondernemende en uitvindende knechten wordt aangeboden op de markt. De klant is alleen koning wanneer hij samen met zeer vele anderen zijn koopkracht richt op wat hij voor geld gedaan wil krijgen. Wie maatwerk wil, unieke prestaties, eenmaligs, die moet zeer rijk zijn.
Buiten de dienstverlening voor geld wordt er wel degelijk ook in heer-knecht-relaties met elkaar omgegaan, en niet alleen in sado- masochistische “sex”-relaties. Niet zonder dat ze een waarnembaar verschijnsel benoemen stellen sommigen dat alle huwelijksrelaties een sado-masochistische component of kant hebben. Mensen die in deze civilisatie leven voor alles wat economisch is, kunnen niet zomaar zonder daaraan tijd, aandacht, energie , ijverige training en vaardig denkwerk te besteden ertoe geraken om een deel van hun leven buiten de civilisatie te leven. Zonder elkaar voor de verleende diensten en gunsten te betalen met geld, maken ze toch van alle opofferingen die ze ten gunste van de ander in de relatie gemaakt hebben een rekening-courant op. Ononderbroken hebben de gerelateerden ten opzichte van elkaar een tegoed of een schuld. Het is zaak voor hen ervoor te zorgen dat er in die lopende rekening een afwisseling is van tegoed hebben en in het krijt staan. Als een partij te lang tegoeden niet kan innen bestaat de mogelijkheid dat deze partij een verlies en winst-rekening gaat opmaken en de rekening gaat afsluiten, het verlies nemend of op eigen initiatief tot al of niet aangemelde inning van de vorderingen overgaat.
VOOR WAT HOORT WAT en HET KAN NIET ALLEMAAL VAN EEN KANT KOMEN. HET HUWELIJK, DE VRIENDSCHAP EN HET NABUURSCHAP ZIJN KWESTIES VAN GEVEN EN NEMEN.
INTIMITEIT
Wanneer we de civilisatie nemen als dat waarin wij elkaar als functionarissen, te koop voor geld, tegenkomen, dan heb ik zojuist hierboven beschreven hoe in de omgang van mensen in de gezinnen de berekenende (let wel : niet de voorafgaand aan het rekenen kwantificerende) mentaliteit der civilisatie doordringt.
Wanneer we de cultuur nemen als dat waarin wij elkaar als gezamenlijk aan de geijkte, overleven bevorderende traditie onderworpen verwanten aantreffen, dan kunnen we ook daarin de berekenende houding vanuit de civilisatie zien doordringen. Wanneer ouders en kinderen zich bewust worden dat ze elkaar op hun beurt verzorgen in de betekenis van ‘voor de belasting vanuit het rijk geheven ten laste komen van elkaar, dan is ook de cultuur, de traditionele samenleving gekleurd door (besmet door) de civilisatie.
De civilisatie heeft de menselijke individuen van elkaar geisoleerd, tegen de solidariserende ingreep van de cultuur in. Van nature zijn we als lichaam alleen, we worden alleen gewond, ziek en gelukkig; ook al worden we het gelijk met anderen. De cultuur had de menselijke individuen geestelijk verbonden, ze ervoeren zich niet langer als alleen voor zover het hun denken, opvatten, vieren en feesten betrof. De stam en de familie waren een, de mensen ervoeren zich niet langer als apart, ook al werden ze slechts in gedachten en opvattingen als stam tot een geheel, dat de individuen overleven kon.
De civilisatie brak de stam weer op door het geven van voorrechten aan knechten die zich op een bijzondere wijze dienstbaar maakten aan de heren. De stam verloor haar beleving als een (nu onderdrukte) eenheid, met de onderdrukkende hogere stand erbuiten. “De democratisering van de standensamenleving” heet in propagandatermen de gewelddadige ontkenning van de klassenmaatschappij, vanuit de communistenhaters en vanuit de wensdenkende christenen bij voorbeeld.
Broers en zusters hebben aparte portemonnees, de familie en het gezin vormen geen economische eenheden en die gedeeldheid straalt uit naar alle andere omgang die ze hebben. Als je iemand een keer of wat te eten hebt gehad of te logeren (te slapen en ontbijten), dan begint hij dat als verplichtend tot een tegenuitnodiging te ervaren en moet je zo nodig op jouw beurt eens op bezoek komen. Dat is die lopende rekening, die niet steeds op negatief moet staan.
In de civilisatie ben je wat je hebt, dat wil zeggen de anderen, die immers door hun erkennen van het feit dat het van jou is, jou tot bezitter maken, maken uit wat jij bent, wat jij voorstelt. ZIJN = GEACHT WORDEN TE ZIJN, dat geldt in de civilisatie.
Soevereiniteit is een toegekend recht, het gaat boven de kracht van de soevereine individu uit. De aan het individu van buiten de mensheid toevloeiende kracht bepaalt wat hij zelf kan ontwringen aan het immer weerbarstige leven. De hem verleende soevereiniteit geeft hem meer. Dat meer krijgt hij van de anderen als voorrecht boven het natuurrecht vanuit kracht dat hij als wilde heeft. Dat voorrecht maakt hem meteen ook belanghebbend bij en medeplichtig aan de samenzwering van de massa tegen de enkeling, de wilde. Voor het extra dat de toegekende soevereiniteit betekent ten opzichte van het van nature gegevene verkoopt de medeplichtig gemaakte zijn vrijheid. De enkeling die zo ontstaat, die enkeling is het maaksel van de civilisatie, enkeling is niet een ander woord voor individu.
De individu heeft geen keuze tussen aanvaarden en afwijzen van het in feite enkeling zijn. De individu heeft alleen inziend, geestelijk de mogelijkheid om afstand te nemen van deze hem opgedrongen handelingskeuzeprogramma’s die samen het enkelingschap vormen; het enkelingschap dat een deel van de persoonlijkheid is. De persoonlijkheid is het geheel van geestelijke kleding, in gedragskeuzeprogramma’s in de opvoeding ons omhangen door anderen met de opdacht ons voor het zonder die omhulsels zijn te schamen als voor naaktheid. Die schaamte is dan een gevoel dat de terechte gevoelens van onveiligheid en van bedreigd-zijn door de tijdgenoten/soortgenoten moet overdekken, d.w.z. : buiten het bewustzijn moet houden.
(voorbeeld: de naaktlopers in 16honderdzoveel in Amsterdam stierven niet van kou of schaamte maar werden ter dood gebracht oftewel vermoord. ander voorbeeld: mensen met decorumverlies en depersonalisatie, daar zit ook veel bij dat voor anderen hinderlijk is.)
INTIMITEIT nu noem ik het wanneer mensen met elkaar samen zijn zonder dat hun functionaris-zijn en/of hun persoon-zijn tussen hen is. Als ik de aangeleerde manieren van doen en van opvatten en van voelen en van neigen beschrijf als de kleren van de mens als geest, dan is intimiteit dus het geestelijk naakt bijeen zijn.
Dat aangeleerde, opgelopene, die sporen van het meegemaakte verleden zijn op onze geest wat tatouages en littekens zijn op ons lichaam. Tatouages zijn gevolgen van onnodige handelingen die men gerust mishandelingen kan noemen. Op tatouages is de drager vaak trots, zeker in het geval het stam-eigene huidbeschadigingen betreft, vergelijkbaar met de ingebonden voeten van chinese vrouwen vroeger en uitgerekte lippen en halzen van negervrouwen vroeger.
Zoals die beschadigde mensen trots waren op en zich naakt zouden voelen zonder hun lichamelijke verminkingen, zo voelen de mensen in de civilisatie hier nu zich geestelijk naakt zonder hun fatsoen, hun ‘de wereld kennen’, hun aangeleerde reactiepatronen. Die reactiepatronen hoeven niet perse weldadig, liefdadig of milddadig te zijn, ze kunnen ook gerust keihard en misdadig zijn en wat men dan ‘zakelijk’ en ‘realistisch’ noemt. Enig kenmerk van die patronen is dat ze vast zitten en aangebracht, onnatuurlijk, zogenaamd ‘edeler dan de natuur’ zijn.
Zonder deze tweede natuur voelen deze geestelijk verminkten, oftewel :geestelijk in verminkingen gekleden zich naakt. Zij voelen zich door hun verminkingen beter dan voor hun verminking, beter dan ze van nature zijn.
Men herleidt deze stellingname wel tot het investeringsargument: de offers die voor het oplopen van de tatouering resp. de opvoeding gebracht moesten worden, zijn onherroepelijk al gebracht. Een algemene uitspraak, een gemeenplaats is : laat offers niet vergeefs zijn. Dat zeggen ze ook altijd als ze het hebben over de massa’s vermoorde jonge mensen in oorlogen. Het is een argument voor de gebruikten om hetgeen verleden tijd is, geen verleden, niet voorbij, te laten zijn. Een argument naast de wens van de overwinnaars en gebruikers om niet telkens weer de onderdanen te hoeven overwinnen. Door het trots zijn op de tatouages definieert men de vernedering en het geweld van het schrijven op de huid om tot een verdienste en een weldaad en een prestatie. Wanneer een blanke dat leest over een primitieve stam ergens ver weg, dan stoot hij zich niet zozeer aan die uitspraak. Als echter het besef dreigt te ontstaan dat hij zelf geestelijk getatoeeerd is en nu b.v. trots op zijn gymnasiumopleiding en op het feit dat hij wiskunde geleerd heeft, dan treedt er weerstand op. Plotseling moeten die primitieven in hun waarde gelaten worden, wat vroeger niet hoefde, toen er vanhieruit nog soldaten sturend in plaats van via het internationaal monitair fonds gekoloniseerd werd.
De tatoueringen zijn niet weg te krijgen, maar wel als sporen van het ons aangedane te herkennen en te erkennen. We hoeven ze niet als zodanig te ontkennen. Wat we niet kunnen ontkennen is hun bestaan. We kunnen echter leren van hun bestaan en de jongeren onder ons, denieuw aangekomen mensen het hele onnodige proces besparen. We kunnen het hen besparen in plaats van op onze beurt hen te beschadigen. Voordat we de traditie, het doorgeven van wat ons werd overgeleverd, laten vallen, dienen we ons af te vragen waar het allemaal goed voor was, toen het werd uitgevonden, waar het goed voor was en vooral : wier belang het diende.
Het gaat er om vast te stellen welke gevolgen het lichamelijke en geestelijke verminken van kinderen heeft, dat de diersoort mens zo kenmerkt en onderscheidt van de andere diersoorten.
Van die gevolgen zijn de doelen en belangen die ermee gediend werden slechts een klein deel. De andere mensen naast ieder van ons zijn zozeer belanghebbend, dat het niet zinnig is hen te vragen naar die gevolgen. Ieder van ons zal in een zo vol belangen zittende wereld dit onderzoek alleen en voor zichzelf moeten doen. We zouden er alleen met passering van onze eigen beschadigingen, onze eigen persoonlijkheid en onze eigen maatschappelijke functie met elkaar over kunnen praten in vol vertrouwen. Het is duidelijk dat wij van elkander niet kunnen waarnemen of we inderdaad geen persoonlijheid en functie meer tussen ons in hebben, als we hierover praten met elkaar.
In een uitzending van de IKON zag ik een voorbeeld van een echtpaar dat via wat zij ‘niet- autoritaire opvoeding’ noemden hadden nagelaten hun kind explicieten instructies te geen omtrent in dit geval wat wel en niet na te streven met de mogelijkheden van de sexualiteit. Feilloos had het kind van de moeder begrepen dat die de instructie van haar moeder niet had kunnen weerleggen en wou doorgeven dat ‘het geen pretje was, na je trouwen met ene man sex te moeten bedrijven’. Het meisje was, tot opluchting van haar moeder !, lesbisch gebleken. Gebleken, want tegenwoordig mag je niet eens meer vermoeden dat er hier gewoon weer iets aangeleerd is en vooral ook : een identiteit levert. Dat laatste was bij dit meisje ook weer als in een schoolvoorbeeld,te zien : op de vraag wat de sexualiteit voor haar betekende antwoordde ze onomwonden dat dat niet zoveel was, maar het vechten tegen de discriminatie van wat nu haar groep was, de lesbische vrouwen, dat vechten betekende wel heel wat. De vader, die voor rooms missionaris was opgeleid in een seminarium was dan ook volledig geslaagd in zijn (dat is in de in zijn geest getatoueerde) opzet geslaagd, namelijk zijn kinderen te wijden aan een zaak en niet aan het genotvol functioneren als natuurlijk wezen.
Opvallend is dat het verbod om er zo tegen aan te kijken oorverdovend sterk gonst door de media. Een klein voorbeeld ervan dat de identiteit belangrijker is dan de beleving is het grote gemak waarmee de meerderheid der homosexueel aanvankelijk overactieve mannen, gezien het gevaar van AIDS, de activiteiten verminderde. Volgens mijn veronderstellende theorie ging en gaat het helemaal niet in de eerste plaats om de sexuele daad, maar om het vertonen van de identiteit. Als matigheid en hygiene tot kenmerkend voor de drager van die identiteit worden verklaard, gaat de drager dat gedrag vertonen dat daarbij hoort.
0 reacties