De onderlinge opstelling van mensen in een civilisatie is mijn centrale onderwerp. Die opstelling omvat twee met elkaar in luxe (onnodige consumptie) wedijverende bezitters, een gewapende machtige, die het bezitten als verschijnsel handhaaft (het stelen en het parasiteren voorkomt) en enkele met elkaar wedijverende (ge)knechten, die kunstjes doen voor, diensten verlenen aan de bezitters, als middel tot het doel toestemming van de gewapende te krijgen om van de goederen die bezit zijn iets te nemen.
Meer dan de bezitter, het wapen en de behoefte (nooddruft of begeerte) van de niet-bezitters aan die goederen die bezeten worden, zijn niet nodig. De bezitter kan het wapen zelf hanteren als hij daarvoor geen betrouwbaar personeel kan krijgen. Alleen als de knecht het wapen in handen zou krijgen en toch niet de rol van de bezitter, de heerser die knecht, zou overnemen, dan hield het spel op. De gewapende ex-geknechte zou als enige in het bezit moeten zijn van HET WAPEN. Anders komt er oorlog, de ex-bezitter zal trachten de oude toestand te herstellen. De ex-geknechte moet, teneinde het spel te breken de ex-bezitter de gelegenheid laten om zelf in zijn eigen behoeften te voorzien in rechtstreeks omgaan met de natuurlijke en de door de mensen gemaakte productiemiddelen.
Het breken van het spel kost ons de verworvenheden der specialisatie voor zover die slechts mogelijk is met de tussenschakeling van geld. Proefondervindelijk is gebleken dat met geld onaangenaamheden kunnen en zullen worden toegevoegd aan de reeds bestaande.
In de USSR bezit een elite de goederen in naam van de knechten, dat is geen breuk van het spel, dat is een wrang grapje.
Zonder enige grootheid te verzinnen kunnen we inzien dat er nog een uitweg is uit de slavernij, die de civilisatie nu eenmaal is: de aanmaak van robots, computers, machines, die het nu afgedwongen onnodige, luxe totstandbrengende werk doen, waarmee de bezitters met elkaar een vertoningswedstrijd voeren: de door Veblen aangewezen ‘conspicuous consumption’, het vertonend verbruiken en zelfs vertonend vernietigen (potlatch heet dat in het Engels). Tot nu toe zijn er ook nogal wat machines gemaakt die het vernederend geachte voor leven en welzijn nodige werk voor ons doen of minstens enorm vergemakkelijken (bij voorbeeld de wasmachine/wasautomaat). De wasvrouwen van vroeger werden er werkeloos door, maar betreurenswaardig is niet het verdwijnen van hun werk, maar van hun inkomen, dat wil zeggen van hun recht op iets van hetgeen bezit was, EN ALLES IS EN WAS AL BEZIT, HET NODIGE EN HET ONNODIGE.
Slechts zodra, zolang en inzoverre is begeren verwerpelijk als het neerkomt op het knechtend dwingen van anderen tot het doen resp. aanmaken van dat begeerde.
De verwerpelijkheid van het begeren is afgeleid van (dus te herleiden tot) de verwerpelijkheid van dwingen.
Dwingen is altijd het brengen van andere levende wezens tot wat zij niet zelf willen en wat niet voor henzelf van nature nodig is maar door wie dwingt voor hen tot middel gemaakt wordt tot een doel dat zij hebben (uit nooddruft of anderszins).
De aanmaak van “energieslaven”, van robots en machines dus, geeft de mensen terug wat ze voordat ze tot het inzicht in de onrechtvaardigheid van slavernij en jacht en milieuvernietiging geraakten, hadden, namelijk : een NIETGEBIED, een verzameling wezens, verschijnselen en processen waarom ze zich totaal niet bekommerden.
Religies en civilisaties
Categorieën: 1973-1986 Docent lerarenopleiding, Rijksuniversiteit Groningen | Archief | Eigen boek (1984-1987) | Opstellen | Vervolgopstellen
Trefwoorden: eigen boek
0 reacties