Jaap Schot, 11 mei 2006
In het onderstaande opstel neem ik het opstel van gisteren op en voeg daar commentaar aan toe.
Mijn uitschrijven heeft af en toe iets van het op thermiek opstijgen van een zweefvliegtuigje.
In het opstel van gisteren ging het weer even heel hoog: van de oerknal tot vandaag. Zó uitgebreid is het geheel van onderwerpen waarover we op televisie worden toegesproken.
En met welke woorden (woordbegripcombinaties, loze woorden, propaganda) worden wij toegesproken? Dat is meteen de tweede vraag.
Vrijwel alle sprekers en hoorders, laten na aandacht te besteden aan de woorden (begrippen/ taal) die ze gebruiken. Als taalgebruikers zijn ze niet hun eigen onderwerp, niet zelf ook hun onderwerp.
Alle teksten worden in dezelfde inkt en op hetzelfde papier gedrukt: dat materiaal dat de economische overwegingen aanwijzen. Alles staat dan zwart op wit, melding en loze belofte en loftuiting. Alles. Geen kind kan ergens het onderscheiden van waar en onwaar, van nodig en onnodig, van betrokken en objectief in gedrag (in dit geval dus: anders afdrukken) zien gebeuren en imiteren. Er is geen code voor. Alle uitspraken hebben tegenwoordig ook de stellende vorm: Ach, ware het anders, dan zag men tenminste nog heel af en toe dat er vroeger zo’n onderscheiden in openheid en gecodeerd, wél was. Er is daar toch iets verloren gegaan.
Toen ik gisteren mijn dagelijkse opstel schreef, ging dat over wat men tegenwoordig vertelt over alles (1) en hoe ik de taal waarmee het allemaal besproken wordt opmerk (2).
Daarom moesten alle details weg en dat is zó verhelderend, dat weglaten van al die details.
Het ontstaan van het binnensoortelijk txaenzvampirisme in de diersoort mens, is wel een hoofdstuk. Het is wel zoiets als het ‘het land op gaan van de vissen’ of zo. Wat er gebeurt is, dat wij, mensen, een heel erge en langdurige plaag werden, zijn en blijven. Tot iets er een eind aan maakt. Maar dat is met alles zo.
En nu het bespreken: als we over dit onderwerp iets horen is het propaganda of veroordeling of objectieve beschrijving. Het is puur gevoeltrekkerij om het toe te juichen of erbij te jammeren. Alles gebeurt gewoon, wat gebeurt is het enige, dat kan. Kunnen en gebeuren valt samen. Uitblijven en niet kunnen valt samen. Óf het is anders, en dan is alle verwachten op grond van vroegere ervaring puur gokken.
Wie de vrije wil van goden en mensen invoert, ontkent dat er iets anders is dan puur gokken. Wij en alle andere dieren leven nog door dat NIET te ontkennen. Diersoorten zijn dingen die gebeuren, het is levensreddend dat te weten, als zebra, want die gele katachtigen van vandaag zijn weer gevaarlijk, net als die van gisteren en vorige eeuw. Alles verandert ononderbroken en onvermijdelijk, maar de verandersnelheden der ‘dingen die gebeuren’ zijn sterk verschillend en dus is voor de eendagsvlieg de boom waarin hij even rust eeuwig. Voor óns is de Himalaya dat.
Op die ervaring kun rekenen en dan overleven. Bidden helpt niet bij verzonnen goden en aanspreken en ter verantwoording roepen helpt niet bij die verzonnen anderen, die personen, met die vrije wil. Die anderen zijn te bedreigen en te bedriegen, maar net wat je, om je mee te verdedigen tegen hen, in huis hebt. Vals alarmeren en paaien (verlokken) met loze beloften, dat is mogelijk, want de ander is ook zo’n dier, zo’n ding dat niet geheel mechanisch is voorgeprogrammeerd en afloopt, niet als een afgevuurde kogel is, maar, waarnemingen verrekenend tot gedrag komt.
Tot (uiteindelijk fataal) fout gedrag komen deze onvolmaakte genencombinaties door onvoldoende gegevens plus rekenfouten ( die weer ontstaan door storingen en door bouw- en afstellingsfouten in de hardware).
Twee massa’s gepraat bij wat we zien gebeuren: dat dieren falen en doodgaan. Dat is alles. Maar als ik dat helder zie, dat het dát is en dat dat dan ook alles is, dan ben ik bevrijd van de beklemming van het geloven (de bezigheid, het gebeuren, is dan in mij voorgoed over en voorbij).
Geloven betreft taligs, begrepens, opvattingen, vermoedens, interpretaties. Ik geloof dat het een olifant is. Het is groot en grijs en het trompettert. Ik geloof dat er goden (en wij dus, zes miljard picogodjes) zijn met een vrije wil. Ik geloof dat alles ten diepste mechanisch is. Ik geloof dat alles gedetermineerd is, nergens huppelt ergens een vrije wil in de grote gedetermineerdheid. En zo voorts.
Uitspraken (als deze, wou ik schrijven, maar beperking kan niet) zijn van woordbegripcombinaties (al of niet van de ondersoort ‘woorden met alleen maar gebruiksgewoonten’) gemaakt. Geloven (de ‘bezigheid’) betreft altijd uitspraken (← gedachten, begrippenclusters). Geloofsinhouden zijn altijd uitspraken, nooit zintuiglijke waarnemingen. [Ja, natuurlijk, er zit geen rem op het spreken, dus zijn er idioten die zeggen dat ze hun ogen niet konden geloven. ‘De mens’ kan élke uitspraak door zijn strot krijgen, ware het anders, dan regeerde de waarheid of wat dan ook, dat wél over wat niet door die keel te wurgen was.]
Ook dit wordt vanaf grote afstand (hoogte) geformuleerd: de verschillende religies zijn hier op overeenkomstig bouwmateriaal geselecteerd, bij alle ideologieën en alle theorieën op één hoop gegooid. Daar horen ze, vanuit deze hoogte zijn alle bomen ‘groen’. Zoals ook vanuit de handel, waar we op rondrijdende auto’tjes van lezen dat ze in de groenvoorziening zitten. Vanuit deze hoogte zijn alle teksten tekst.
Dit wat ik hier in dit opstel doe is: ‘afstand nemen’ en op overeenkomsten bijeen nemen, onder één noemer brengen. Dat is iets volkomen verschillends van ‘keuren, oordelen, waarderen, rangschikken, neerleggen op de dimensie van goed naar kwaad’.
Wat er bijvoorbeeld ook niet achter zit is wat men achter zo’n toneelstuk als “Nathan de Wijze” vermoedde: propaganda voor verzoening en ophouden met oorlog en minachting en zending en met de bloedige naar buiten gerichte Jihad voor minder begaafden, ondoordachten en pubers. Ik propageer niet, ik constateer. Het aanmaken van gevoel (gevoelens, emoties, sentimenten) bij tekst, maakt van die tekst niet iets anders dan tekst. Zo min als die bezigheid van ‘txaenz verdoen’ iets anders dan dát maakt. Feiten en reacties mengen niet, erger niet dan water en olie. Ze mengen met geen geweld. Het geweld dat men toevoegt verdeelt wel de feiten, rukt hen uit hun verband, waarin ze pas als er vrede heerst in de individuele geest, weer terug gaan liggen. Het verloren gaan van het verband bleek alleen in die individuele geest, niet daarbuiten, gebeurd. De feiten bleven en blijven van begrepen worden onberoerd en dus ook onberoerd van het in de war raken van de begrijpende. De oorlog begint en eindigt in de hoofden (geesten) der krijgers.
Meningen zijn van die uit hun verband gerukte stukjes beeld van feiten. Debatteren is wat verwarde geesten doen, wier lijven niet om te vechten zijn afgesteld.
Eén van de grote Joodse profeten dagdroomde over de toekomst dat de kinderen de oorlog niet meer zouden leren (= onderwezen en voorgeleefd krijgen). De VARA organiseert ‘Lagerhuis’: op televisie (= met eer en onderscheiding en bewondering) debatteren, nu ook voor jongeren, men werft nu in een competitie vaardige strijders. Dit stuk oorlogstraditie werkt door ene Marcel van D. heen, met als adjudant ene Paul W.. Doorheen deze ‘dingen die gebeuren’, die zich bespreken, (= die ook bij / over hun eigen gebeuren spreken, – het zijn immers mensen -,) als vrij willend, als trotse daders, zolang hen eer wordt (aan)geboden. Pas als er schande van hun acties zou dreigen te worden gesproken, zouden ze zich verschuilen, bijvoorbeeld achter de traditie waarin ze staan of achter hun ‘gebrek aan denktijd en aan hulp van derden bij het doorkrijgen van wat de gevolgen en aanklevende schade was van hun ‘doen’.
Ik gá voor de eer, als ik mij als dader poneer.
Word ik bang, dan noem ik mij doorgang.
Dan ben ik mannetje X en wil ik niks.
Dit is een erg korte samenvatting van de oorzaak van het voortduren van het spreken over het gedaan worden van wat er gebeurt. Opgemerkt worden verandert niets aan het gebeuren. Gewaardeerd (gevreesd, geliefd, begeerd, enz.) wordt de gedachte (<– begrijpen <– interpreteren <– opvatten) die aangemaakt wordt bij wat van het gebeurende wordt opgemerkt ( <? ‘zintuiglijk gegeven’ is).
Wat het spreken initieert en vormt en stuurt, dat zit allemaal tussen de oren. De taal is geheel van menselijke makelij en is grotendeels wapentuig tegen de anderen gericht, want tegen het andere werkt spreken niet. [Je ziet dat veel honden”bezitters” dat niet doorhebben. Je hoort ze met honden spreken als met kinderen die de taal al machtig zijn. Ze ‘denken’ op het niveau van ‘stoute kachel’ en Harry Potter. Toverspreken dus. Nee, niet zoals de spellingcorrector van deze computer nu ‘denkt’: toverspreuken. Spreken is ongelijk aan het citeren van spreuken. Hadden ze dat maar in de gaten, dan waren ze één stapje verder.]
Het is zo, gebeurt zo, wordt niet gedaan, van ‘doen’ is immers slechts sprake en als we dát willen benadrukken, dan rest ons nog slechts die andere besprekingswijze die we erfden: alles gebeurt alleen maar.
Ons als afgerichte “gebruikers”, doorgangspunten dus, doorgeefluiken, van de taal zoals die nu ons als erfenis toeviel (werd onderwezen en wordt voorgeleefd) overvalt de neiging tot oordelen ook. Vóór we het in de gaten hebben schrijven en lezen wij oordelen, goedkeuringen, afkeuringen, gejuich, verwerping. Kortom: emotioneel gebrul, zo kenmerkend voor onze apensoort. [Al voordat ik beeld heb, hoor ik bij het aanzetten van mijn televisietoestel of die een sportwedstrijd ‘geeft’ op die zender: dat weerzinwekkende geloei, dat zijn biologische soortgenoten van me, toeschouwend bij teamsport. Bij sportieve tweegevechten, zoals schermen en tennis treffen wij massa’s aan die de gespannen stilte hebben van wie de buit zijn waarom gevochten wordt: slaven en hareminhoud.]
Het gaat hier NIET om een uiting van een pessimistische visie op ‘de mens’, zoals men die soms bij Schopenhauer aanwijst (interpreterend, indelend, zich zodoende ‘afstand nemend van’, ook ‘verheffend boven’ deze man). Het betreft hier het aanwijzen van het door iedereen na te gane feit: zet een stuk karton voor het beeldscherm en raadt ‘sport’ / ‘geen sport’. Kinderen diagnosticeren dat, zonder enige maatschappijkritiek of pessimisme omtrent ‘de mens’ binnen de kortste keren als een saai spelletje. [Hè, hè, dat was eindelijk weer eens’: het bedenken van een ‘wetenschappelijke proefopstelling. Dáár zijn we voor opgeleid. Het bedenken van “Torricelli-situaties”. Je verwijderen van tussen de aangesproken anderen en het feit dat je voor hen ‘niet te vermijden en niet te ontkennen’ wilt maken, om te pesten. Kon je iets anders, namelijk SAMEN met hen bestuderen, dán was dat ‘je verwijderen’ helemaal niet nodig, ze hadden zich immers niet (als opponenten, als debaters) tegenover jou opgesteld, maar náást jou. Met de neus in dezelfde richting als jij, richting onderwerp. Het is allemaal zo plat en eenvoudig. We kúnnen ons niet boven ons ‘dier zijn’ verheffen, we kunnen ruimte en tijd niet uit, het is gewoon aan te wijzen met de vinger: het is een kwestie van letterlijk, ten opzichte van elkaar en de onderwerpen, staan.
Ik geniet ervan dit alles zo (als aan volwassenen die leren willen) uit te leggen. Tijdens het doen ontvang ik mijn loon, mijn bekrachtiging.
Dat er nergens ( bij niemand) vraag naar mijn tekst is, is me dus totaal onverschillig. Mét zulk een vraag zou ik gelukkiger zijn, maar dat is net als wat het eikje in mijn tuin kan zeggen: als ik mijn onderste takken nog had, zou ik mooier kunnen uitgroeien, – ‘mooier’ zijnde: vollediger volgens mijn entelechie, volgens wat in mijn genencombinatie is uitgedrukt, gezegd, geschreven, vastgelegd, gewild, bijeengekomen als chemische reactieneigingen t.a.v. mij rakende omstandigheden -.
Wij veronderstellen dat het eikje dit ‘denken bij’ niet doet, niet heeft (in feite kunnen we niet verder komen dan constateren: niet op reeds voor ons waarneembare wijze vertoont). Als dat gedachte ontbreekt, is het ook niet te waarderen, is er ook geen gevoel aan toe te voegen, naar aanleiding van een ernaast gehouden wensplaat, die in dit geval het enig aantrefbare is: de genencombinatie en haar naar uiting dringende / neigende ‘mogelijkheden’ (die ongelijk zijn aan gelegenheden, die gelijk zijn aan kunnen, maar niet aan doen/ gebeuren, omdat het kunnen situationeel is, zoals álle kunnen (?? vaardigheden): wie, hoewel timmerman, geen zaag heeft, kan niet zagen, ook ‘iets om te zagen’ is noodzakelijk en voorwaardelijk voor dat kunnen.
Het gevoel is een toevoeging aan het gedenk. Gedenk is alles wat de constatering te buiten gaat, wat bij begrijpen al meteen gebeurt, dat ‘te buiten gaan’. Overal daar waar de begrippen ‘karbonadekarakter’ hebben en/of meer dan puur aanduidingen zijn, is er gedenk.
Ons verwijderd zijn van ons ‘dier zijn’, dat niet beoordelende, niet herdenkende, is geen bovendierlijkheid, zoals de taal van het gesystematiseerde txaenzvampirisme suggereert, maar het is: ons ‘vee zijn’, dat geen eigenschap is, maar een situatie. Zoals ‘nat zijn’ geen eigenschap van de zwemmer is. Hij kan gewoon uit het water gaan en zich (laten) drogen en dan is hij weer gewoon het (“droge”) landzoogdier. Niet moeilijker is het voor ons, die als vee gehouden en gebruikt worden, om uit de tegenhanger van het water dat ons nat hield te vertrekken: wij zijn vee doordat we in de taal (begrippenapparatuur) van onze tijd en omgeving (= omstandersmassa) onze waarnemingen duiden en zo ons gedrag in ons laten veroorzaken.
Ons bevrijden [uitbreken, uit ‘de stal en de wei’ en uit ‘het tuig + zadel’ en uit ‘de zwerm/ de school / de vluchtende kudde], betekent voor ons: onze taal, onze eigen taal, afstand nemend zíen, ons eigen kleine deel van de taal (dat wij passief en/of actief “gebruiken”). In onze taal zitten wij gevangen, ze is ons niet langer een middel in onze hand, maar een band om ons middel. Met die band zit datgene vast waarmee we zijn opgezadeld.
1. Zo, ik heb gefietst, voor spieren en longen en hart is dat goed, en ik heb zitten denken en de onderstaande aantekeningen, -in het daartoe strekkende agendaatje van 2001 -, gemaakt.
2. Mijn uitspraken – opmerkingen zijn waar of niet. Dat staat los van de vraag of ik ze nu ‘meen’ of ‘eigenlijk niet’ (volgens deze of gene geestlezer / mindreader, die mij beter kent dan ik mijzelf).
2.1. Waar of onwaar is een relatie tussen enerzijds
2.1.1. de betekenisafspraken t.a.v. die woordbegripcombinaties binnen de theorie in kwestie en
2.1.2. dat wat ík opmerkte van wat mij zintuiglijk en/of anderszins gegeven was, toen, daar.
2.2. Tussen ‘waarnemen’ en ‘begrijpen’ in kunnen fouten voorkomen (optreden, “gemaakt worden”) ook bij het opsturen van ‘gedachten’ –> de tekstaanmaker om ze te verwoorden kunnen weer fouten optreden. Dáárom moet de lezer / hoorder, via “onderwerpsnaam en pad” verwezen worden naar waar hij zelf het zijne kan waarnemen EN MELDEN.
2.3. Als dat melden uitblijft, dán spreekt de spreker, schrijft de schrijver ‘voor het heelal’ dat lége. Dat is ongeveer mijn situatie. Niet als Robinson Crusoe op een onbewoond eiland, maar als een los ‘ding dat gebeurt’, als een contactloze en onverbonden geest, een onbereikbaar van zijn satelliet verwijderde, niet terug te halen ruimtevaarder. Op drift in de ruimte.
3. Er is maar één werkelijkheid (= massa oorzaakgevolgketens, die uiteindelijk allemaal logisch onderling in het verleden verbonden blijken te zijn, vertakkingen van de éne oorzaak van de oerknal: vertakkingen van vertakkingen van vertakkingen, terug in de tijd).
4. Iedere genencombinatie kan van die werkelijkheid iets waarnemen en die piepkleine hoeveelheid is waar en kan niet strijdig zijn met enige andere waarneming (? interpretatie, begrepenheid, begrijpproduct).
5. Gemeld wordt het voor de hoorder onkenbare ‘bedoelde’ en die is in een vorm gegoten: is informatie. Er is maar één waarheid, zoals er maar één H2O is, water waarvan iedereen zijn echte water schept en drinkt. Waarheid scheppen (lepelen dus) dus je met wbc’s / termen, binnen theorieën.
6. Er is geen tweede (enz.) waarheid naast de empirische, als alternatief daarvoor. Als ergens sprake van is, dan is dat daarmee niet geschapen, niet tot bestaan, gebeuren, aanzijn, gebracht, niet: de werkelijkheid in getoverd.
7. De waarheid die wij kunnen lepelen uit wat om ons voor ons kenbaar is, wordt door onze zintuigen beperkt tot onze Umwelt en door ons flard van onze taal. We worden ook nog eens van lepelen afgehouden door vermaak, verschrikking, bedreiging, bedrog, dwaasheid en dwarsheid.
8. Het functioneren ( in het onderhavige geval dus ‘naar het onderwerp gaan en zoeken/opmerken’ tot en met ‘uitschijven’) levert lust (geen gevoel of emotie, maar de ervaring o.k. bezig te zijn). Álle functioneren levert dat. Het gaat echter om die lust evenmin als om de stand van de koortsthermometer, die immers ook het gevolg van warmwrijven kan zijn. Drugs leveren hetzelfde gevoel, soms tijdelijk, hetzelfde of meer, sterker, beter.
9. Het wiskundig bewerken betreft gemeten hoeveelheden van (c.q. scores op) gekozen dimensies (meetbaarheden). Dat zit tussen de uitkomsten en de werkelijkheid in. Niemand trof ooit een maat aan.
10. In het debat gaat het om het met een ander eens of oneens zijn t.a.v. een uitspraak. Als de debaters het eens zijn scoort hun vertegenwoordiger op dat punt in de volksvertegenwoordiging twee punten, anders, in het geval de debaters het oneens zijn scoren oppositie en regering beide één punt.
11. De cynische would-be volksvertegenwoordiger is totaal onverschillig t.a.v. wie hij voor wát vertegenwoordigt. Het is een baan als alle andere en het is veel te veel gevraagd om uit de chaotische massa dimensies en score een consistent ‘partijprogramma’ in elkaar te plakken.
12. In het debat gaat het om eens of oneens van personen met elkaar. In het filosofisch gesprek is te melden. De melding is: ik lees deze opmerking van jou zo, dat ik
12.1. deze kan onderbouwen met onderstaande voorbeelden van eigen ervaren of: dat ik:
12.2. een beperkende specificerende bepaling er aan wil (= meen te moeten) toevoegen, vanwege ervaring X (controleer a.u.b. / zo U mogelijk, met proefopstelling Y).
13. De warmte via een vergrootglas is even echt als die van een vuur. Waarom dat gezoek naar de bron van elke straal (ik denk aan de eerste vermelding van al die opmerkingen die in een proefschrift-literatuurstudie worden bijeengevoegd tot één tekst). Voetnoten en namenregisters en literatuur- boekenlijsten. Inderdaad: rangschikkerij, ere wie ere toekomt, de eerste vinder.
14. Wat in onze geschiedenis ‘Renaissance’ heet, is de ondergang van de sámenleving. Iedereen werd vorst voor zover hij geld had en poneerde zich als dader om aan eer te komen. Als er schuld is, krijg je die gratis, dan kun je ook wel zeuren om erkenning, daderschap is toch ingevoerd, ook voor de afstammelingen van de ooit onderworpenen, de Weigeraars, zie mijn website.
15. Als we daderschap uit ons gedenk over en met elkaar verwijderen, dan kunnen we samen met de misdadigers vaststellen dat ze die cluster oorzaakgevolgketens, die zij omvatten, moeten veranderen, dat is VERTAKKEN, tot het misdadige gedrag niet meer KAN optreden. Geen tijdelijke straf, maar onomkeerbare en volledige ombouw, gemeten, vastgesteld, blijkend. Dat betekent dan dus iedereen altijd in de gaten gehouden door allen om hem heen: samen leven. Ombouw van de apperceptieve massa’s aangeleerds. Door de levenden, die zich van die ama’s onderscheiden kennen, zoals rode olifanten zich grijs en slechts de hen aanklevende klei rood weten.
0 reacties