Naar aanleiding van Hoefnagels “Wat heet sociaal” (1983)
Jaap Schot, 18 oktober 1990
Joden en Christenen namen tweedehands over het concept ‘almachtige god, aldader, alschuldige, alveroorzaker, schepper, helper, voorvechter, voor-alles-dank-verdienende’. Die paar lui die met dat concept begonnen zullen daarvoor hun reden(en) gehad hebben, maar de anderen na en zelfs reeds alle gelovigen/gebruikers naast hen hadden het concept tweedehands. Door het hebben van dat concept samen met de wens en neiging het gebeuren en uitblijven om hen heen te begrijpen zaten deze volgelingen met het probleem dat in plat en duidelijk Nederlands heet: “hoe praten we dat aan elkaar?”, “hoe argumenteren wij ons daar uit?”.
Oplossingspogingen voor dat probleem vullen de bibliotheken van jodendom en christendom, inclusief die van de westerse filosofie, ook de onchristelijke en nachristelijke die slechts een andere naam voor God verzonnen: zoals ‘de voorzienigheid’ en ‘de onzichtbare hand’ die het hebzuchtig handelen van allen zou vormen tot een hoorn van overvloed voor allen.
Die ene God is een bedenksel. Het nut ervan blijkt voor wie er mee denkt, feitenmassa’s ordent, samenhangen verzint, wensgelegenheden en latere evenwichtsherstelmogelijkheden. Jan en alleman gebruikt het concept ‘die ene god’ om de stand en gang van zaken te verklaren, te verdedigen, goed te praten, aan te vallen, te veroordelen, te laken, zoek maar uit, zoveel hoofden zoveel goden. Wat men zegt bij wat men doet en nalaat werd leeg en zinloos, onaanhoorbaar, inconsistent, onlogisch gepruttel. Om het gegevene plus de wensen plus de verzinsels aan elkaar te praten werden er steeds nieuwe verzinsels ingevoerd. Met behulp daarvan werden de inconsistenties en het onlogische in het genoemde gepruttel opgeheven, tot er weer nieuwe feiten en nieuwe vijandige, concurrerende verzinsels verwerkt moesten worden, dan kwamen er weer nieuwe verzinsels. Af en toe moesten hele stukken ‘argumentatie’ worden afgestoten, verlaten, vergeten, opgegeven, en/of verouderd verklaard. Maar het aan-elkaar-praten ging op dezelfde wijze door.
De lui die met dat concept ‘die ene god’ (God dus) werkten, gooiden bijvoorbeeld de sterrenwichelarij weg; het antwoord op de vraag ‘hoe zal het gaan?’ was en is voor hen namelijk: “goed voor jou als je Gods geboden houdt, slecht voor jou als je dat nalaat of je voorvaderen dat nalieten, want hun gezondig komt bij jou op je bordje”. En als het niet meer lukte om het gebeurende zo aan elkaar te praten (zie bijv. in het bijbelboek Job), dan was er altijd het als een mysterie te verstane werken Gods, het patroon dat wij stervelingen niet kunnen zien, maar, als wij dood zijn, “als het weefgetouw stilstaat en de spoel niet meer verschiet, dan neemt God het tapijt ter zijde, en eerder verstaan wij niet.” En daar wachten we dan maar op, en we geloven verder, we werken verder met het concept ( i.c. het naar niets verwijzend verzinsel) God.
Nu is het concept ‘God’ in onbruik. Maar gebleven is de roomsheid der roomsen, hun propagandist = propagandaslachtoffer zijn van de leer die stelt: “alle mensen, wij dus, zijn kinderen van een vader, broeders dus, (nu ja ‘Geschwister’, “brusjes”), van God namelijk, maar die noemen we niet meer. Allemaal broeders, dus allemaal recht op gelijke basisvoorzieningen, namelijk op alles wat nodig is voor hun leven en welzijn, en pas daarna kan er gespeeld worden, zo men wil in competitie. Maar geen verspillen is ethisch verantwoord voordat alle nood is gelenigd en wel structureel, niet incidenteel, zodat het een kwartier later weer mis is.”
De schoften die het met deze leer niet eens zijn hebben de macht in de wereld en daardoor is het zo’n zootje. Ik bestrijd die leer niet. Ik wou dat ik die schoften kon omzetten in windstootjes, ik wou dat ik ze kon verpuffen.
Maar zonder gemeenschappelijke vader is het moeilijk broertjes te zijn. Als vader niet bestaat, WANT (en dat bewees men kortgeleden nog weer eens met Auschwitz) nooit ingrijpt, dan verplicht broederschap tot niets. Alle macht (alle reden om te doen of na te laten wat je niet invalt te doen of na te laten) komt uit de loop van een geweer en niet uit de mond van een gladde oplichter. Wie ook maar sporen van intelligentie in zich kan vinden en deze gebruikt, is tot niets meer te brengen zonder bedreiging met fysiek geweld. Op die dreiging berust de vrije westerse samenleving: achter iedere eigenaar die wil afrekenen staat de politie met het vuurwapen. Alles wat te hebben is, is al van iemand en wie op zo een volledig opgedeelde planeet geboren wordt is overgeleverd aan de reeds aanwezige eigenaars, de anderen; zij laten hem kunstjes doen tot hij er bij neerstort, als hij niet slim genoeg is om aan dat lot door list of parasitisme of topprestatie of iets dergelijks te ontsnappen. Tegenwoordig ontsnappen er sommigen doordat ze als overtollig in onbruik gelaten of gesteld worden door de kunstjes eisende eigenaars: werklozen noemt men diegenen wier lot het is dat de overtolligheid in hen klontert.
“Het lot”, een andere naam voor ‘die ene god’, want: de naam van een dader en bedoeler van (achter) het gebeuren. In de taal en dus in wat ons, sprekers/gebruikers van die taal, invalt, zit die ene God ook waar hij niet genoemd wordt; het hele begrippenapparaat waarmee wij het gebeurende bespreken is opgebouwd op, om en met dat concept ‘die ene god’, achter wat er gebeurt.
Laten we het doen en laten van ons allen opvatten als het met elkaar (en dat is ongelijk aan ‘samen’!!!) spelen van een antagonistisch gezelschapsspel, zoals ‘Risk’ er een is. ‘Met’ elkaar zo’n spel spelen, dat is : tegen elkaar spelen. Zelfs streven naar het verkrijgen van wat voor mijn leven en welzijn nodig is, blijkt streven naar verkrijgen van wat nu eigendom van een ander is. Ik heb het nodig, maar het is al van een ander, want nergens is er nog iets ‘van niemand’, zeker niets bruikbaars.
We spelen onvrijwillig, spelen is onontkoombaar, onvermijdelijk voor ons, gevangenen in de civilisatie, en niet het spelen alleen om onnodigs, om luxe. Er is niets speels aan het spel. Waarom het “samenleven” als gevangenen van elkaar, dan toch een spel genoemd?
Omdat het zoveel overeenkomsten ermee vertoont. Een overeenkomst is vooral dat het spelverloop samengesteld is uit handelingen (‘zetten’), maar als zodanig, als geheel, is dat spelverloop voor niemand bestuurbaar of zelfs maar in beduidende mate te beïnvloeden. Het spelverloop overkomt iedereen. Het is onze gezamenlijke schuld, maar niet dermate door iemand beinvloed dat er zinnig van schuld te spreken valt. En we zijn het geloof in ‘die ene leider van het gebeuren’ kwijt, we weten dat dat een verzinsel is. Punt uit.
Zonder een afrekenende, vereffenende God buiten de mensheid is er geen basis voor een oproep tot goed doen en kwaad nalaten. Er is geen streven naar kwaad en geen streven naar goed, dat (zulk streven) vindt men bij de leden van de satanskerk resp. van (bijv.) de christelijke kerken. In de huidige democratische civilisatie hier nu heeft alles en iedereen enkel en alleen maar een prijs. Prijzen berusten op de geweren van polities en legers. Ik wees ze al aan achter elke eigenaar.
Velen doen alsof ze zich laten platpraten door oproepers (die het concept God al of niet gebruiken). Oproepers tot gerechtigheid, vredigheid, geweldloosheid, redelijkheid, broederlijkheid, liefde en dergelijk moois meer. De wereld wil bedrogen worden, heet dat. Men wil leven in een waan, dat voelt prettiger aan dan de werkelijkheid met een wensplaat (“ideaal”) ernaast en soms zelfs prettiger dan de werkelijkheid met het (gevoelde) voor-leven-en- welzijn-nodige ernaast. Zodra aan het nodige is voldaan wordt er voor kunstmatige schaarste, voor kunstmatig verlangen gezorgd, zodat de werkelijkheid weer afgewezen wordt en het gestreef verder kan gaan. Zo, daardoor, leeft (handelt en denkt) vrijwel iedereen met een begrippensysteem waarvan verzinsels basis/fundament en dragende delen zijn.
De christengod als concept hebben zet aan tot wereldheerschappij nastreven, voor aller mensen bestwil: zending en missie, propaganda en indoctrinatie. Zonder God noem je het bijvoorbeeld ‘solidariteit’, maar is die er, gegeven, tussen dieren (in dit geval mensen) van dezelfde soort binnen een plaag? Nee, ook weer een verzinsel dus, net als hoop en verantwoordelijkheid. Dat zijn van die ‘principes’, die uitvoerig ingevoerd worden ompropaganda zonder het concept God te maken. Propaganda voor het doorgaan met het rangschikspel ‘civilisatie’. Telkens als de rampzalige gevolgen van dat spel mensen bezorgd maken, moeten die gevolgen aan iets anders toegeschreven worden en als dat bedrog niet lukt dan moet er zo’n principe als mogelijk geneesmiddel worden ingevoerd. Kortgeleden hoorde ik een soortgelijk voorbeeld van propaganda, nu voor het eten van met suiker gezoete spijzen. De suikerfabrikanten bekostigen propaganda voor tandenpoetsen. Als iemand nu rotte tanden krijgt door suikergebruik, kan dat toegeschreven worden aan onvoldoende tandenpoetsen.
Het centrale van het spel rangschikken (civilisatie) is bevoorrechting voor jezelf veroorzaken. Bevoorrechten van iemand kan niet bestaan zonder het achterstellen van anderen, die twee gebeurtenissen (het bevoorrecht raken van de een en het achtergesteld raken van anderen) zijn geen twee gebeurtenissen, he is maar een enkele, dezelfde gebeurtenis. Bevoorrechting die niemand anders jaloers, afgunstig, dat-voorrecht-voor-zich-ook- verlangend maakt, is bevoorrechting die niet werkt, het is een flut-bevoorrechting, het is niks. Het spel gaat niet over, bestaat niet uit zulke voorrechten die niemand erzonder iets doen. Iets doen staat hier voor: benadelen: zo al niet fysiek, dan toch psychisch. “Mijn voorrecht”, zo stelt iedere winnaar, “moet anderen bezig houden, hen aan het werk of aan het denken zetten, anders betekent het voorrecht voor mij niets. Ik speel niet tegen de klok, ik speel tegen de anderen.” De vernederden zijn nodig om aan te geven dat er verhoogden zijn. Het leed en de ellende en de ongelukkigheid van de velen zijn nodig om bij het geluk, het succes van de anderen te dienen als contrast dat zichtbaarder maakt. Het negatieve is geen toevallig en misbaar gevolg, het is onvermijdelijk en nagestreefd, bedoeld, gewenst.
Het verkwisten van wat anderen voor hun leven en welzijn nodig hebben en door dit verkwisten missen, wordt dat beïnvloed door een dergelijke leer-vol-verzinsels als waarmee sommigen proberen tot het goede te bewegen? Of hebben die leren-vol-verzinsels geen enkele invloed, bewegen, brengen ze niet tot goed-doen en niet tot kwaad-doen?
Ik weet geen enkel antwoord op die vraag! Het kan me ook niets schelen. Ik voel niets van andermans pijn, nood enz. Ik voel ook niets bij eer die men mij bewijst en bij minachting die men voor mij laat blijken. Ik maak gewoon geen gevoel erbij aan. Er kan niets gedaan worden wat enig gewicht in de schaal legt, niet ten goede en niet ten kwade. Ageren is de moeite niet waard, WANT leven in gevangenschap is de moeite niet waard en gevangenschap is op deze volledig, restloos in bezit genomen planeet onvermijdelijk en onontkoombaar. Het leven is niet leuk meer als het niet langer eigenbestuurd leven is: wild, vrij.
Om te LEVEN is het vaderland met de stad met de wijk met de huizen en het winkelcentrum niet geschikt, het is geen leefplaats, geen biotoop voor MENSen. Het zal wie dit beseft toch een rotzorg zijn of hij meer of beter is dan de een of ander of dan een of meer anderen, ook die overtreffende trapdrift is aangeleerd of een gevolg van de te grote dichtheid van soortgenoten in de plaag. Het inzetten van al die txaenz, al die inventiviteit, al die goede wil voor iets moois, dat is een mooie droom, zeer verkoopbaar af en toe en tijdelijk aan sommigen.
Maar het is alles ijdelheid, gebakken lucht, poeha. En dat feit wordt door iedereen gekend, zij het niet bewust gemaakt en niet uitgesproken en niet erkend maar ontkend.
Het blijkt dat het me moeilijk valt mijn aandacht te houden bij het onderwerp waaraan ik begon: de invloed (op de westerse filosofie) van het concept ‘die ene dader enz. achter het gebeuren’. Het is al onzeker of de filosofie (en/of de religieuze doctrines) invloeden zijn of alleen maar gebruiksvoorwerpen, namelijk gereedschap van bedriegers en bedreigers.
Het maakt niets uit of er achter het gebeuren een “persoonlijk” (=met eigenschappen behept en aanspreekbaar, op een geciviliseerd, stedelijk levend, plannenmakend, overal ingrijpende en alles vervormende en aan zich ondergeschikt achtende mens lijkende) God (let op: dat is een eigennaam!) wordt gedacht of enig ander “beginsel”.
In alle gevallen wordt de chaos in orde (om)gedacht; gedacht, niet gebracht, dat (in orde brengen dus) kan niet en het hoeft na dat denken ook niet meer, daar heeft men nu in gedachten z’n goden en beginselen voor; men kan z’n gang gaan: verder civilisatietje spelen om voorrechten. Eventueel negatiefs, het negatiefs, overkomt de erdoor getroffenen immers omdat ze verlaten werden door de natuurlijke hoop, de natuurlijke solidariteit (agape, liefde, naastenliefde, gastvrijheid enz.) en de scheppergod die voor hen zorgt en hen talenten gaf.
De solidariteit was in natuur en cultuur een overlevensstrategie, ze was bewezen-onontbeerlijk en bewezen-werkzaam/doeltreffend. In de civilisatie, binnen het spel kan de solidariteit geen plaats vinden buiten de vechtende groep, de gevechtseenheid. ‘Die ene dader achter het gebeuren’, god of toeval of lot of mazzel of vrouwe fortuna, (dat hindert want verschilt niet), redt de geciviliseerde uit zijn natuurlijk optredende “gewetensnood”. God bespaart de geciviliseerde gewetensnood. Daar is het concept god voor in gebruik. God heet nu geen God meer en is vervangen door pricipes als hoop, verantwoordelijkheid en solidariteit, maar dat anders benoemen schaadt de werking niet. Het geloof in ‘die ene dader erachter’ geeft geen aanleiding tot schijnheiligheid en gesmoes, het IS schijnheiligheid, het IS een smoes. Dat weten de eenvoudige gelovigen die in de civilisatie gebruikt worden niet, dat weten de ingewijden (1. de leiders van de samenleving, de gebruikers van de gewonen en 2. de hogere, doordachtere priesters, zeg maar de Jezuïeten) zeer wel.
Wat me nu in dat boek van Hoefnagels aangenaam was om aan te treffen is dat de geheimhouding voor het grote publiek van wie lezen kunnen er niet meer is. Wie oren heeft om te horen, treft daar aan: we moeten de eenvoudigen hun waan (dit keer ‘sociale gerechtigheid’ als bestaande grootheid waarop we een beroep kunnen doen menen te mogen opvatten) laten.
De Amerikaanse series over Dallas e.d. propaganda via televisie hebben zo’n sterke ‘allure’ [=verlokkende, ‘ik ook’-denken- opwekkende werking] dat geen gewoon gebruikte geciviliseerde meer te werven is voor enig alternatief voor de westerse civilisatie. Sociale wetten: rechten en verzekeringen dichtbij, voor de groeps- en volksgenoten, voor de leden van alle groepen waartoe men behoort en later mogelijk zal behoren, die rechten en die zekerheid bepleit men, want wenst men, eventueel, voor zichzelf. Pas als er een wereldregering zou zijn en alle mensen gelijkberechtigd, onder bedreiging van dezelfde politiewapens, pas dan zou ‘aller mensen broederschap’ intreden, want gewoon de optelsom zijn van ‘ieder is zichzelf het naast’.
De civilisatie dat is het vechten om voorrechten. Dat vechten wordt gedaan door de enkelingen en door de gevechtseenheden (zoals naties, multinationals, georganiseerde religies enz.). Pas het einde van dat spel maakt een einde aan het vernederen en vertrappen, want dat is een en hetzelfde als het bevoorrechten, het heersen en knechten is een en hetzelfde gebeuren.
De god van de hele mensheid is er nog niet, die van de hele schepping was er [in de tijd voor de cultuur (die het onkruid en het ongedierte en de onwelkome jager/verzamelaar invoerde: de Abel en de Ezau, de nomade en de jager/verzamelaar)] maar komt niet terug, ook niet beschadigd. De geciviliseerde die zijn levend milieu gaat beschermen om zijn genenbanken en geneesmiddelenbronnen niet te verkleinen, die is echt niet bezig de schepper te hervinden.
Het is nog niks en het wordt nooit wat. Ze willen niet eens weten (`) waar ze eigenlijk aan bezig zijn (geweest), al die leidende denkers, die westerse (vak)filosofen. Ik hoef (`) het voor mijn psychisch welbevinden ook helemaal niet meer gelezen en gehoord te krijgen. Ze kunnen mijnentwege (en ze zullen ook, maar onafhankelijk daarvan) doodvallen, zich kapotgenietend van hun weelde en van de afgunst en het bij hun weelde mooi contrasterende leed van de armen elders, ver weg, maar heerlijk zichtbaar op televisie. Zo onderhoudend als de serievormige verslaggeving over wat ver weg echt gebeurt: gijzelingen en oorlogsdreiging en dat soort ‘items’. ..
ONBEHOUWEN is het tegendeel van verfijnd, beschaafd. Ruw, rauw i.t.t. gladjes. Stads, steeds, stedelijk als tegenstelling tot boers en dorps. Natuurvolken en primitieve culturen in tegenstelling tot civilisatie.
Ik bedoel met GECIVILISEERD: gebracht tot deelnemen aan het grote zich rangschikken/rangordenen, dat is: zich minderen aanschaffen. Aanschaffen door te gaan beschouwen (sommige anderen als jouw minderen); aangepast door voor die minderen lui uit te kiezen die ook anderen als jouw minderen willen zien. Strevend gemaakt naar instemming met jouw keuze van deze anderen als jouw minderen; instemming van gelijken-in-rang en van hogeren in rang.
Te onderscheiden zijn CULTUUR, NATUUR en CIVILISATIE. Mensen die leven als natuurwezens in welke omgeving dan ook hebben als overlevingsstrategie: alles als groep hebben, samenbezitten, alle deelbaars zo nodig, meteen, onvoorwaardelijk, delen. Dat is zozeer een aangeleerde reflex dat medicijnen, uitgereikt voor de ziekte van een patient, onder alle stamleden verdeeld en door allen ingenomen worden. Feest is het wanneer er plotseling een overmaat aan voedsel is of na lange droogte een douche/regenbui door de natuur wordt verstrekt.
Mensen die in een cultuur leven bezitten hun landbouwgebieden en hun jachtgronden samen tegenover buitenstaanders, maar ze hebben het bezit al onder elkaar opgedeeld. Hun tradities zijn gericht op het in bezit en onbeschadigd, in werkende orde houden van dat stuk gehanteerde natuur waar zij in en van leven. Ze hanteren de natuur, ze nemen er niet alleen maar het nodige voor hun leven en welzijn van, maar gaan verder. Daardoor worden ze talrijker. Ze houden txaenz over en doen daar georganiseerd wat mee, meestal feesten. Dat feesten is evenmin vrolijk als het spelen in de civilisatie speels is. Feest is het op deze of gene datum om deze of gene reden. Er wordt dan voedsel en luxe-consumptie uit de voorraad verbruikt, omdat het feest is. Puur onnatuur dus.
Door lieden die tegen hun zin in de civilisatie gevangen zitten (binnen hun bezit opgesloten want buiten het bezit van de anderen gesloten) wordt propaganda gemaakt voor wild leven, in de natuur en/of voor samen leven zoals in een cultuur. Die propaganda omvat het afkeuren van het centrale van de civilisatie: het zich rangordenen: het meerderen/hogeren en minderen/lageren “hebben”. Anarchisme stelt dat niemand meerderen heeft, dat spreekt wel aan. Voor wereldvreemde idealisten leert het christendom (oorspronkelijk, ooit tenminste) dat je al je minderen moet afschaffen (bijvoorbeeld door het “laagste” werk, de voeten van de anderen wassen, op je te nemen).
Voor elk der drie (natuur, cultuur en civilisatie) en tegen elk der drie wordt propaganda gemaakt. Vanuit de civilisatie benoemd heten ze ‘romantici’, de propagandisten voor natuurlijk en cultuurlijk leven . Doordat er een lokkende werking uit blijkt te gaan van samenleven en van natuurlijk, echt, wild, vrij, zelf, autonoom leven,(-in tegenstelling tot, mede “door” wetten van al lang dode compromissen sluitende regeerders, geleefd worden, gestuurd, bestuurd en tot specialisten-kunstjes gedwongen -), vermomt de civilisatie zich als cultuur (doet alsof de spelregels bij het zich rangordenen soortgelijk zijn aan tradities in culturen) en/of als natuurlijk, (-doend alsof ‘scholen en opleiden in de civilisatie’ soortgelijk is aan het doorgeven van overlevingsweten en -vaardigheden door wilden-).
Het onderscheiden van NATUUR, CULTUUR en CIVILISATIE is niet verboden, dat zou er de aandacht op vestigen, maar wordt voorkomen. Dat voorkomen gebeurt op de gebruikelijke manier waarop het vrije westen alle onderscheiden (=alle kritisch zijn) tenietdoet: door het te overschreeuwen met te gener zake doende onderhoudende (entertaining) mediainhoud (televisieprogramma’s bijvoorbeeld).
Het brengen tot deelnemen aan het rangorden”spel” komt neer op het wegwerken als gedragsbepalers van de natuurlijke solidariteit en van de (de culturen kenmerkende) nuchterheid dat als er nog nodigs rest dit moet worden nagestreefd alvorens er tijd is voor onnodigs; waarbij het nodigs betreft voor iemand, een van ons, ons, niet slechts voor ‘een losse enkeling’. Dat concept/idee/begrip ‘losse enkeling’ (privaat individu) bestaat niet in het denken binnen een cultuur; m.a.w. in het begrippenapparaat van iemand die in een cultuur leeft.
De propaganda voor de civilisatie probeert ook ‘goed’ en ‘kwaad’ te gebruiken. Goed en kwaad zijn cultuurbegrippen, een cultuur kent/heeft immers een doel, namelijk LEVEN en daartoe overleven als stam; ten aanzien van dat doel kan er goed, dat is nuttig en kwaad, dat is schadend, zijn, dus worden onderscheiden. In de civilisatie tellen goed en kwaad echter niet, -er is immers geen gezamenlijk doel naast dat er gerangschikt wordt en dat gebeurt vanzelf zodra, zolang en inzoverre er ueberhaupt iets gedaan wordt; er telt in de civilisatie alleen het rangbehoudend resp. rangverhogend resultaat en de rangverlagende mislukking. Omdat rang-hebben en geld-hebben “zeer hoog positief correleren”, zeg maar gerust: altijd samengaan, kan men, hetzelfde bedoelend als met de uitspraak over goed en kwaad, stellen: in de civilisatie heeft alles alleen maar een prijs. Alles en iedereen heeft er een prijs, want mensen zijn koopwaar. In de propaganda voor de civilisatie heeft alles, ook de arbeidskracht, het presteren van mensen, een prijs. In feite worden ook levensjaren van mensen als koopwaar behandeld: beroepen met hoge kans op het jonger dan te verwachten was sterven van de arbeider worden beter betaald: gevarentoeslag en dergelijke namen worden gebruikt voor deze prijs van menselijke tijd-van-leven.
1) [Red.] In deze tekst komt de term “solidariteit” meermaals voor. Een dag later voltooide Jaap het gelijknamig opstel: “Solidariteit”.
0 reacties