Jaap Schot, 30 september – 4 oktober 1992
het (samen/bijeen-)leven kan anders
Ik denk dat het zinloos is om achter alle gedrag een beweegreden of beweegredenenverzameling te zoeken. Ik denk dat de daden, het gedrag, het doen oftewel het gedoe van mensen vooral ook sterk te ‘verklaren’ is uit het feit dat ze niet iets anders als aantrekkelijker bezigheid voor hen beschikbaar opmerkten.
Opmerkten, niet: wisten te verzinnen. Verzinnen is iets wat ze voor zich laten doen. Toen ze kleine kinderen waren deden ze dat verzinnen zelf, maar dat is hen met groot psychisch geweld afgeleerd, kijk zelf maar als je ouders, opvoeders, onderwijzers, leraren met kinderen bezig ziet.
Verder is het ter beschikking staan van verkeerd speelgoed (echte wapens) een reden voor wangedrag. De wapenindustrie (inclusief de auto-industrie*) vult de hanteerbare wereld met niet positief, constructief, intelligent te gebruiken verkeerd speelgoed.
* een auto is een bemand projectiel, een moordwapen, de instructiefilms waarin vertoond wordt hoe dat moorden met een auto kan worden gedaan worden als spannend vertoond op televisie, vrijwel dagelijks.
SPELEN IS HET ENIGE WAT GECIVILISEERDE MENSEN OP EIGEN INITIATIEF DOEN.
Voorzien in het voor hun leven en welzijn als dieren nodige wordt voor hen gedaan door (doen ze voor elkaar als) werknemers resp. verzorgers.
Spelen is het besteden van txaenz aan onnodigs en wel gebeurt het besteden ervan binnen (met gebruikmaking van) regels, die er alleen maar zijn om zich ermee en met elkaar als spelers te meten. De (alle) regels maken het spelgedrag [het doen van zetten] moeilijker (om het te bedenken en ook om het uit te voeren). Het maakt dan ook niets uit welke regels er zijn, als ze maar bemoeilijken.
Uit het bovenstaande volgt dat ik twee voorstellen heb:
1. ophouden met het beschikbaar laten zijn van al dat foute speelgoed
2. van a. leren, b. vaardigheden verwerven en c. werkelijkheid
bestuderen manieren maken om aan de kost en aan rang te komen.
Sport beoefenen is nu al een manier om aan de kost en aan rang te komen. Wat maakt (produceert) de betaalde sportbeoefenaar voor de markt? Schouwspel ter keuring. Daarvoor betaalt Jan Publiek.
Bij het ‘geld voor leren’-programma dat ik voorstel, gaat het om het gebruik van voornamelijk zintuigen en hersens voor onnodigs, naast, niet in plaats van het gebruik van voornamelijk spieren zoals dat in de sport gebeurt. Het woord ‘voornamelijk’ is hier fundamenteel. Ik zou niet graag voorstellen al die sportwaanzin op te heffen, die nu eenmaal veel lieden betrekkelijk vreedzaam bezig houdt, die zonder dat dat hun eigen schuld is deel uitmaken van de totaal uit de hand gelopen mensenplaag waar wij allen in zitten.
Dit voorstel aannemen zou er op neerkomen dat er weer een massa alternatieve bezigheden ter beschikking gesteld worden, waardoor veel wangedrag ongedaan zal blijven. Wat voorkomen wordt is nooit waar te nemen. Zelfs dat er iets voorkomen is, is niet positief bewijsbaar. Wanneer bijvoorbeeld het Communisme veel wangedrag heeft verhinderd in Oosteuropa, dan zal dat feit nooit als bewezen worden aanvaard, omdat iets goeds niet kan worden samengedacht met iets wat de denker verwerpt. En het communisme heeft de koude oorlog verloren en was dus net zo slecht als het Nazisme, dat immers ook een oorlog verloor. Voor Bomber-Harris kan gerust een standbeeld worden onthuld, ondanks het feit dat het bombarderen van Dresden best een oorlogsmisdaad zou zijn geweest als Hitler het gedaan had.
O.K., nooit zal dus ook maar aannemelijk gemaakt kunnen worden dat enig kwaad, enig wangedrag voorkomen kan worden door het invoeren van loon voor leren. Velen zullen voetstoots aannemen dat massa’s sportbeoefenaren zich heel veel beter gedragen (hebben en zullen) dan ze zouden doen zonder de sport. Er is een lobby voor de sport. De sport heeft, verworden tot gladiatorenvoorstellingen, de gunst van Jan Publiek verworven.
Als mijn voorstel wordt aangenomen en uitgevoerd, dan zal het leren ook Jan P. moeten omwerven tot Jan het de gelegenheid geeft zich net zo te prostitueren als de sport; dan is het leren gered, want opgenomen in de civilisatie, in het grote rangschikken, het spel met voor iedereen de gelegenheid zich te verheffen boven al diegenen die hem dienen voor geld.
Zolang met dat spel niet wordt opgehouden is er niets anders mogelijk voor de massa. Evenals nu zullen er enkelen ontsnappen, zich aan de aandacht van de spelenden weten te onttrekken.
Zolang met dat spel niet wordt opgehouden is mijn voorstel zinloos. Dat spel zal het leren evenzeer opzuigen (commercialisatie heet het desbetreffende proces) als het de sport heeft gedaan. Ook de sport is ooit een buitenspelbezigheid geweest. Nu is de sport een fabriek voor onnieuws, namaaknieuws, kunstmatig aangemaakt nieuws.
Overigens moet het me hier even van het hart dat ik ook muziekmaken een vorm van gedachtendoden acht. Het mag dan zo zijn dat al dat sierpiepen tot grote schoonheid is ontwikkeld, iedereen zal erkennen dat muziek met het waarnemen, begrijpen en doordenken, onder woorden brengen en voor nodigs gebruiken van wat is niets te maken heeft.
Mijn voorstel betreft nu juist dat proces van opmerken tot en met voor nodigs gebruiken. Met ‘nodigs’ is bedoeld: als nodig aangetroffens. Dat was, is en blijft een pleonasme, nodigs wordt altijd aangetroffen, met name introspectief waargenomen. Introspectief: andermans dorst kan ik niet waarnemen, alleen vermoeden, tot en met ‘met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’.
‘Nodig’ ook te gebruiken voor ‘als middel of gereedschap nuttig’, was, is en blijft gewoon een taalfout, die echter niet per ongeluk wordt gemaakt, maar als zet, [dat is: als gevechtshandeling] in het grote rangschikvechtspel wordt gedaan, om de tegenspelers te bedriegen.
Hetzelfde geldt voor het gebruik van ‘nodig’ voor wat alleen maar door de soevereine Koning Klant koopkrachtig gevraagd (= geeist, opgedragen, besteld) wordt.
Mijn voorstel houdt in: diegenen die leren daarvoor te betalen, als ware leren het aanmaken van een produkt voor, resp. het verlenen van een dienst aan ‘de gemeenschap’, ‘het rijk’, ‘het algemeen’. Ik stel dus voor uit ’s Rijks schatkist te betalen voor ieder bewezen leren (ieder slagen voor enig proefwerk).
Zoveel te betalen dat de lerende ervan kan leven, d.w.z. kan voorzien in het voor hem nodige, dat hij in zichzelf als dier waar kan nemen. In het debat zou men dat afkeurend noemen: een ‘mensonwaardig biologisch bestaansminimum waarbij deelname aan de cultuur niet is gegarandeerd en waarbij dus de betrokkenen mensen van tweede klasse zouden worden’. Die hele discussie is zonder enige geciviliseerden bijeen te brengen ook wel zelf te bedenken.
Ook de argumentatie van de econoom die het als een open-einde subsidie zal ontmaskeren. En zo kunnen ze in ‘het capitool’ drie kwartier doorgaan, want dan is de zendtijd op.
Het zij duidelijk dat al die weerstand, niet specifiek is, maar wordt geleverd aan elk voorstel, gedaan aan wie aan het grote vechtspel deelnemen. De gedachte alleen al verveelt me mateloos, in ieder geval in voldoende mate om nooit van mijn hopelijk lange gezonde leven niet dit of enig ander voorstel te doen, te publiceren.
Aan een (c.q. dat) vechtspel is niet constructief bij te dragen.
Evenmin als aan een oorlog, dat is: een deel van dat vechtspel, specifiek uitgevoerd met gebruikmaking van ijzeren en chemische wapens (ook dynamiet, buskruit en dergelijke zijn chemisch wapentuig, niet slechts napalm en mosterdgas e.d.).
Hoe dat ook zij, alleen ophouden met het zich rangschikken zou de mensheid plus wie en wat ze ‘haar milieu’ noemt kunnen redden.
De mensheid zal dus niet gered worden, anders gezegd: zal zichzelf niet redden. Dat zeker niet, want, in het genoemde vechtspel gewikkeld kan ze niet als een eenheid optreden. Een reddende ingreep kan komen van puur geluk [het vinden van een
oneindige maar niet te bezitten (inclusief niet geheim te houden) bron van energie] of van enig buitenaards iets [een superieure beschaving of een god of nog iets anders] waarvan het bestaan nu nog niet anders dan gefantaseerd is, maar het is een leuke gedachte. Ook is nog mogelijk dat Moeder Aarde een werkzame list verzint en uitvoert. Ik vind het jammer dat ik dat alles nooit zal weten, gezien de korte tijd die ik (nog) te leven heb.
Dat rangschikspel heeft de arbeidsproductiviteit zowel als de technische en organisatorische vaardigheden van de gebruikten zozeer opgevoerd dat er een onmetelijke hoeveelheid txaenz over is nadat het nodige is gedaan. Dat feit is er nog niet, we moeten stellen dat die txaenz over zou zijn nadat het nodige zou zijn gedaan. Dat niet al het nodige voor het welzijn van al het levende wordt gedaan, is een gevolg van het feit dat in dit vechtspel vrijwel allen meedoen, maar slechts als enkelingen, als speler of als gebruikte. Voor de gebruikten wordt niet alle nodigs gedaan (slechts hun bruikbaar-blijven wordt verzekerd), voor de ongebruikten en voor alle levenden die niet meespelen geldt dat het voor hen nodige voor het spel niet nuttig geacht wordt en zelfs dat vele levende wezens ten gunste van het spel gedood, gebruikt en verbruikt worden. Dat alles is allen door en door bekend.
Velen kunnen slechts overleven (al of niet in de hoop nog ooit voor hun dood of in de vorm van hun kinderen aan leven toe te komen) door zich te laten verbruiken door de spelenden (inclusief de bevoorrechte gebruikten).
Het centrale van het vechtspel in kwestie is dat er geen andere werkgelegenheid in is verzonnen dan ‘dienen voor geld’. Dat is de diepste definitie van het maatschappelijk probleem: ze kunnen er niet toe komen enige andere manier van ’txaenz omzetten in geld’ in te voeren dan ‘anderen dienen’. Veel van dat dienen heeft de vorm van ‘spullen aanmaken’ en dat is altijd natuurvernietiging, in welke mate of op welke wijze dan ook. ‘Natuur’ is in dit verband ook: levends en niet-levends dat voor de mensheid onmisbare levensvoorwaarde is. Dat is ook met ontelbare voorbeelden aangekondigd: het zich rangschikkende en met consumeren zijn rang vertonende ‘vrije’ (=soevereine=onredelijke, redeloze) deel van de mensheid vernietigt leven en levensvoorwaarden, van zichzelf en van het andere levende.
Het zich als gezamenlijke spelenden willen redden maakt geen deel uit van het spel. De gezamenlijke spelenden zijn slechts van buiten het spel waarneembaar en denkbaar. Zodra en zolang er iemand zetten in het spel aan het bedenken en doen is, kan dat redden niet in zijn bewustzijn opkomen en zeker niet vorm en/of inhoud van zijn zet beinvloeden.
Wanneer nu tegenwoordig sommigen de stemgerechtigden ertoe willen bewegen de politici opdracht te geven geld ter beschikking te stellen voor het doen van voor ‘het milieu’ nuttigs en/of een geldprijs toe te kennen aan natuurvernietiging, wat gebeurt er dan?
Wel, dan wordt er gevraagd van die politici om tegen het spel in te handelen.
Hier moet even een onderscheiding weer bewust gemaakt worden: er is de aanmaak en er is de verdeling van datgene (het consumeerbare, de voorrechten) waar om gespeeld wordt.
Wanneer eenmaal iets een prijs heeft, als eenmaal ergens voor betaald wordt, dan zal het gedaan worden, daarvoor zorgt het verdelen. Het ongedaan maken van schade is geen aanmaken. Er komt niets nieuws verdeelbaars, consumeerbaars, niets om-mee-te-pronken beschikbaar. Er gaat dus relatief lol verloren, relatief ten opzichte van de hoeveelheid dienen komt er minder heersen of knechten. Wie een schade teniet doet verhoogt niemands status, vernedert zich voor niemand, prostitueert zich niet.
Omdat dat wat geen dienen is geen deel uit kan maken van het spel is het spel als zodanig ertegen, niet slechts een deel van de spelers, wegens hun mentaliteit of zo. Daarom kan er alleen via het beschikbaar stellen van geld iets tot stand gebracht worden.
Zover heeft men het nu al gebracht, er wordt geld voor het milieu uitgegeven.
Maar alle dienen voor geld, dat zich vernederen is en blijft, moet in het spel ook iemand anders, de consument, verhogen, status geven. Doet dat zich vernederen dat niet, dan neemt de hoeveelheid gebruikten die zich als gebruikt gaan herkennen toe.
Er komt meer ontevredenheid. Dat is een gevoel. En juist gevoel is in het spel zo belangrijk. Het gevoel is centraal, het gevoel is alles. Je voelt je de meerdere, resp. de mindere van een ander. Je voelt dat je er bij hoort, dat je ‘iets’ bent. Je voelt je veilig.
Het rangschikspel gaat om vernederen en verhogen, het hebben en houden van meerderen en vooral van minderen. Alles wat voor geld gedaan wordt en wat niet vernederend is, breekt het spel. Geld verzoent de arbeid, met name de vernedering, geld geeft de bezitter ervan de gelegenheid om als Koning Klant op zijn beurt te heersen. Het schoonmaken van vervuilde grond, water en lucht levert geen vernederende omgang van de ene speler met de andere.
Juist de alomtoepasbaarheid van geld maakt het mogelijk zulke niet-vernederende bezigheden, zulke geen status gevende opdrachten, het spel binnen te voeren. Voorlopig kan dat zelfs nog in onbegrensde mate, omdat er nog volop gelegenheid is om voor het verdiende geld, het geld waarvoor men zich heeft laten brengen tot het opruimen van andermans vuil, in dit verband:
– zich statusgevende spullen aan te schaffen,
– zelf als ‘werkgever’ op te gaan treden
(- door te trouwen bijvoorbeeld, een huisvrouw is immers een hoer met een vaste klant, die wat bijklust in de huishouding van die klant, waarom zouden anders bij het zich uitzoeken van een vrouw om mee te trouwen de nu gangbare criteria worden gebruikt ? -) of
– naar de hoeren te gaan.
Maar wat ik hier nu even aanwijs is dat alleen honden en paarden en dieren die men als jager doodschiet echt gevoel van meerderwaardigheid leveren, zonder dat er onvrede / wrok / wraakgier / op-zijn-beurt-ook-willen-vernederen aangemaakt wordt binnen de spelenden/gebruikten.
Wie heel vreedzaam publiekelijk zit te bewijzen dat hij iets beter kan dan een of meer anderen, maakt ook afgunst en gevoel van te wreken verloren-hebben aan in anderen.
Zodra, zolang en inzoverre (en dat is: totaal) mensen bezig zijn zich met elkaar te meten = zich te rangschikken = zich voorrechten te verwerven blijft het vernederen, het vertrappen, het vermoorden en het verwoesten uit de massa spelenden stromen, van het centrum (de meest bevoorrechten) via ontelbare steeds minder bevoorrechten naar wie niet-deelnemers, onpersonen, rechteloos, effectief onbeschermd, vogelvrij zijn.
Elk beschikbaar stellen van gelden voor de bescherming van ‘het milieu’ is gedoemd het doel te missen. Het beschikbaar gestelde belastinggeld is niet langer vrij besteedbaar voor de zich al kopend tijdelijke minderen aanschaffende spelers van / gebruikten in / deelnemers aan het vechtspel ‘bevoorrechten’.
Iedere gulden voor het beschermen en verbeteren van het milieu blijkt door het hier gebruikte begrippensysteem een gulden uitgegeven voor het vermeerderen van de vernietigende druk op het milieu.
Je zou blij worden zoveel honden, paarden en degelijk uitgebuite buitenlandse hoeren te zien in ons lieve vaderland. Het is duidelijk dat daar een grote hoeveelheid ‘zich gebruikt, vernederd en genomen weten en voelen’ op kan worden afgereageerd zonder dat die onder en buiten spel geplaatsten zich schade doend kunnen wreken.
Het is waar dat er in ons land ook heel veel katten gehouden worden. Dat duidt er op dat er veel mensen ook ‘zorg’ aanmaken. Voor een kat bijvoorbeeld zorgen is niet het zich aanschaffen van een mindere en een gewone kat geeft ook geen status. Misschien bewijst de aanwezigheid van zoveel katten wel dat er veel mensen positieve buitenspel staande, want geen rang gevende, ja zelfs niet op rang betrokken gevoelens aanmaken.
Het is van belang ergens, hier dan maar, ook heel uitdrukkelijk uit te schrijven dat ik niet ‘denk’, niet veronderstel, dat alle mensen al hun txaenz besteden aan het behalen, vertonen en behouden van voorrechten. Iedere echte speler zal je kunnen vertellen dat de meeste mensen grote stommelingen zijn, die niet met hun txaenz, en overigens ook niet met hun geld binnen het spel doeltreffend, efficient, verstandig om (kunnen en willen) gaan. Die lui denken dat als zij maar tamelijk onverstandig hun ’talent’ beheren, dat ze dan ‘onschuldig’ blijven aan hetgeen door het spel veroorzaakt wordt: die genoemde het spel uitstromende vernietiging van de aarde en haar levensvormen.
Niemand kan door zich bezorgd te maken en zich in te zetten iets aan het spelverloop (het wereldgebeuren) veranderen. Ook niet door zich met vele, vele anderen te verenigen. Al zou de mensheid gereduceerd kunnen worden tot twee intern volstrekt solidaire groepen, dan nog zou het rangschikspel in volle bloei verder (kunnen) gaan. Opdat het spel eindige, en dat is de enige oplossing, moet er iets anders gebeuren dan partijen met goede doelen vormen. Ook als de meerderheid niet meer mee zou doen aan het zich rangschikken, zijn voorrechten laten gelden, dan nog zou het spel daaronder niet lijden, wellicht integendeel.
Er is dan ook geen hoop bruikbaar en die is ook niet nodig. Het uitsterven van soorten levert geen extra leed, elk individu was sowieso ten dode opgeschreven. Zo is het ook met de mensheid. Er is dus alleen het leed dat er is. De verlossingsreligies zijn gebaseerd op het al eerder door het spel ingevoerde enkelingzijn van iedereen. Enkelingen hebben talenten en een onsterfelijke ziel. Nergens vind je iets voor volken in het nieuwe testament.
In het oude testament had je eerst ‘de mens'(heid) en later ‘het volk Israel en de buurvolkeren’. De civilisatie-verlossings-religies zijn toegeschreven op de enkelingen. Zij kunnen in hun eentje zich verlossen (door te geloven volgens Paulus en Mohammed bijvoorbeeld, of door hun verstand te gebruiken volgens Boeddha bijv.), maar ze kunnen niet anderen of de wereld mee de verlostheid in nemen. Het rangschikvechtspel, de wereld, het wereldgebeuren, de geschiedenis, gaat ongehinderd door. Die wereld dient gemeden te worden, men is er vreemd in en vreemd aan. Behalve volgens de gebruikers van die religies binnen het spel, de Paulussen, de keizers Constantijn, die maken van Jezus een koning, die bouwen de kathedralen, die vestigen de organisaties. Dat is iets heel anders.
Hier gaat het om de vraag voor de enkeling hier nu, wat kan die nu het voor hem beste doen? In z’n eentje onopgemerkt het spel verlaten. Geen meerdere erkennen, dus niet bewonderen wat de rijken doen om hun rang te vertonen. Geen minderen zich aanschaffen, niemand vernederen. Het spel verachten, niet de spelers en gebruikten. Daarna ophouden met dat verachten, zonder naar achten terug te gaan. De anderen zorgen in dat proces ervoor dat hij buiten spel komt, zij breken de contacten zelf af of laten heel gemakkelijk het afbreken van contacten toe. Er is immers toch niets meer bij zo’n ‘verlichte’ te halen wat binnen het spel te gebruiken is.
Jaap Schot, 4 oktober 1992
Vernedering en eer zijn geen weegbare spullen, ze zijn zelfs maar met moeite meetbaar te maken. Dat (meetbaar maken) lijkt mij geen begaanbare weg om wat meer inzicht te krijgen in wat er in en vooral door het rangschikvechtspel gebeurt.
Het klinkt wel aardig als ik in het voorafgaande vooronderstel dat er een evenwicht is, per definitie tussen de vernedering en de verering, dat de vernedering de achterkant is van de bevoorrechting, niet slechts de onverbrekelijke, maar ook de gelijkvormige en even zware achterkant.
Maar ik kan dat niet aannemelijk maken. De vernederden kunnen ontevreden(er) gemaakt worden door wat ze te zien en te horen krijgen, hun aandacht kan ook van hun vernedering worden afgeleid. Als de vernedering niet bewust gemaakt wordt, wordt dan het voorrecht wel bewust gemaakt?
Ik weet het allemaal niet. Het is allemaal gevoel, gedenk en gedoe. Wat is nog de lol van een voorrecht waarop niemand jaloers (afgunstig) is? Wie presteert het hiertelande hedentendage trots te zijn op het bezit van een plastic draagtas? Die dingen worden in ontelbare hoeveelheden gratis ter beschikking gesteld, evenals lege kartonnen dozen in supermarkten. Wat niet schaars is, is als bezit om trots op te zijn nogal ongeschikt, niemand benijdt ze je. Toch is het als bezit om te gebruiken en zelfs om aan anderen te onthouden daardoor nog niet ongeschikt. Er zijn ook ontelbare lange broeken in ons land en ook van die zijn er voor nauwelijks iets wel te pakken te krijgen. Zo’n niets-kostende broek is toch nog steeds voor de bezitter, gebruiker, drager ‘zijn’ broek, waar ieder ander wel even af moet blijven. In geld gemeten weinig tot niets waard, maar wel degelijk als bezit geschikt.
Het is niet eens de bedoeling dat een statusmerkhorloge (Rolex is er geloof ik een) een andere tijd aangeeft dan de andere horloges. Elke gulden die het ding meer kost dan een goed gelijklopend horloge is een weggegooide gulden. De koper moet zijn horloge dan ook niet alleen voor de tijdaanduiding gebruiken, maar het ook aan anderen laten zien. Die anderen moeten het als een statusgevertje herkennen. Ik ken bijvoorbeeld niet de prijzen en merken en statusmaten van auto’s. Dat maakte mij zeer ongeschikt als collega e.d. van de hoog-opgeleide, hoog-betaalde medewerkers aan de universiteit. En dat waren toch nog zeer matig statusbewusten; ik moet er niet aan denken hoe het me in het bedrijfsleven vergaan zou zijn.
Zolang ik werk had, werd mijn aandacht afgeleid van hetgeen ik nu van de maatschappij ben gaan opmerken, nadat ik werkloos ben geworden. Ik zag de mensen toen om mij heen bezig aan het spel in kwestie, ik zie nu van een afstand hen eraan bezig. Ertussen erbij aanwezig zijn levert toch hinder op, wederzijds. Van een afstand en in alle stilte kan ik me er ongestoord en zonder te storen ‘in de geest’ mee bezig houden.
Geld verzoent de arbeid. Leuk werk is schaars, maar velen vinden het sociale rond het werk wel leuk, ja vaak missen ze dat het ergst als ze werkloos worden. Als ze al iets missen naast het gederfde inkomen, dan is het meestal die gezelligheid, dat sociale contact, en ook dat hebben van een antwoord op de vraag naar wat je doet tegenwoordig.
Hoezeer wordt het eigenlijk gevoeld, het vernederd worden door en tegenover de bevoorrechten, de meerderen, de hooggeplaatsten, de notabelen? Is het er als het niet gevoeld en/of niet bewust gemaakt wordt, bestaat het objectief, mensonafhankelijk?
Is er bewondering (voor bevoorrechten) zonder afgunst als onvermijdelijke achterkant?
Is er geen vernedering meer wanneer de gebruikte en achtergestelde tevreden is en niemand benijdt? Schept iedereen zijn eigen vernedering zelf door zijn schepping, opvatting en inschatting / waardering van de relatie tussen hem en de anderen?
De vraag is niet of rang een verzinsel is, dat is het. Vanuit dat verzinsel wordt gehandeld, de verzonnen voorrechten worden waar gemaakt, met fysiek geweld, met wapengeweld of met het dreigen daarmee. Het waar gemaakte, verwerkelijkte, gedane, is geen verzinsel. Het is echt. Tot en met het dreigen is het hele onderwerp waarover ik het hier in dit opstel heb psychisch, verzonnen, aangeleerd, poeha, nonsens, gedoe, gevoel en gedenk, ijdelheid, wind.
Maar de kogels, de granaten, het fysieke geweld dat gepleegd wordt, dat alles is echt. Dat alles is niet weg te denken. Daaraan is niet anders dan door lijfelijke vlucht te ontkomen.
Fysieke geweldpleging (overigens een pleonasme), al of niet met het gebruik van wapens, is het echte aan (c.q. in) dit onderwerp.
Nou daar is weinig tot niets over te zeggen: dat is een gegeven, zoals het weer. Het doet zich al of niet vlak bij je voor, het treft je al of niet, het is onnodig iets over de oorzaken ervan te weten, wat je nodig hebt is vaardigheid en gelegenheid om zo nodig ervoor weg te vluchten. Het is niet te weerstaan in de vorm waarin het tegenwoordig woedt. Vele mensen hebben niet de gelegenheid weg te vluchten. Die hebben pech, daarover is ook geen enkele gedachte zinnig. De aarde is volledig in bezit genomen door mensen die dat spel in kwestie [‘bevoorrechten’] spelen. Hun bezit is van hen en dus niet beschikbaar als plaats om naar te vluchten als levensmiddel of levensbehoefte om te nemen en te benutten.
Waar en bij wie het fysiek geworden, waar gemaakt is,[- dat bevoorrecht zijn van sommigen boven anderen -,], daar is er niet zinnig meer te spreken over enige psychische kant van het spel en het gedenk, gevoel en gedoe daarin. Daar is het oorlog.
Maar daar-waar en wanneer het “vrede’ is, dat wil zeggen, waar dreigen met geweld het uiterste is, daar is dat psychische aanwezig en dus bespreekbaar en doordenkbaar.
Daar, in vrede, dan, in vredestijd is er de gelegenheid om het spel als zodanig te herkennen, te benoemen en te bespreken. Daar en dan is er nog een kans om zelf met het spel te stoppen, zodat het door jou niet met geweld kan worden voortgezet, niet af en toe met geweld kan worden gespeeld en van anderen afgedwongen.
Daar en dan kan iedereen het zich veroorloven om
1.- alle rangbetrokken gedrag en gevoel van zichzelf en anderen
als zodanig te herkennen, te benoemen, te bespreken,
2.- op te houden het rangbetrokken gedrag te bewonderen en
3.- op te houden het te vertonen.
Dan is het spel (dat is namelijk het psychische) voor jou afgelopen en kan het niet met geweld worden voortgezet. Dat invoeren van geweld gebeurt door gehoorzamen aan bevelen gegeven door fysiek weinig tot niet machtigen. Pas na enige jaren eerste wereldoorlog was dat een gewoon argument: laten de generaals en ministers zelf naar Vlaanderen gaan en de ruzie die ze hebben uitvechten in plaats van al die miljoenen (jawel miljoenen) jonge mannen op te offeren aan hun conflict.
Zodra het weer vrede was verstomde alle gesprek over het rangschikspel als bron van oorlog. Men ging de roerige jaren twintig binnen en ging lekker decadent en pervers aan de gang; alles moest kunnen, het leek “onze” tijd wel. En die truc, [ -in vredestijd de aandacht afleiden, hetzij met lol, hetzij met godsdienstig gevoel, hetzij met koude oorlog-,] die wordt altijd en overal waar het spel gespeeld wordt toegepast. Die truc wordt bewust en opzettelijk toegepast, iedereen is daarvan op de hoogte, kent dat feit en weet het ook, heeft het in voorraad om er op elk gewenst moment zijn bewustzijn mee te vullen of heeft en houdt het met grote inzet van energie verdrongen, buiten zijn bewustzijn dus. Dat wil niet zeggen dat hij zijn doen en nalaten niet mede door die kennis van zaken kiest, integendeel. Kennis blijft actief, blijft in gebruik voor gedragsbepaling, verdrongen of niet. Zo was dat hele gefeest in de jaren twintig en nu, al die muziek, al dat theater (nu televisie), al die sport, zeker mede zo populair omdat het alle denken over de feitelijke stand en gang van zaken in de wereld vervangt, het bewustzijn met iets anders gevuld houdt.
Ophouden met bewonderen van wat de bevoorrechten ter vertoning van hun hoge rang doen, ligt binnen de macht van iedereen zelf.
Het openlijk dat bewonderen nalaten ook. Dat is volstrekt niet strafbaar of gevaarlijk. En het is schadelijk voor het spel.
Schadelijk, maar zeker niet dodelijk, niet beeindigend. Niemand kan als enkeling iets doeltreffends doen voor het beeindigen van het spel. Ook de meerderheid der mensen samen kan dat niet. De spelers hebben slechts zichzelf als een groep ‘leiders’ en wat koopbare soldaten als geweldplegers nodig om het spel te kunnen spelen tegen de overgrote meerderheid der aanwezigen in. Dat is en wordt in alle dictaturen bewezen. Hufters en huurmoordenaars, wat is daaraan nu te bewonderen?
Jammer, maar het is niet anders. De wereld is niet op te heffen en de mensheid is niet verlost en niet te verlossen. De wereldgeschiedenis verloopt net als de evolutie van het leven op aarde, beide veranderingenreeksen zijn processen en zijn mede, ja
grotendeels, samengesteld uit resp. daden (inclusief zetten in het spel) van de mensen en uit het gedrag van de aanwezige levenden. Niemand, resp. geen enkel levend wezen, ja geen enkele soort zelfs, heeft de macht om het spelverloop, de evolutie, het proces, te besturen, te beperken of te stoppen. Als de mensen uitsterven doen ze dat even overgeleverd als de dodo’s en de dinosauriers destijds, wat ze zich ook wijsmaken.
Het bovenstaande voelt voor mij als verlossend aan. Ik hoef niets anders te doen en na te laten dan wat mij nu loont: dat ophouden met als bewonderaar of speler deel te nemen aan het spel.
Toevallig word ik ook niet gebruikt, maar dat is toeval. Ook toen ik wel een baan had, deed ik niet mee en het verbaast me nu nog dat ik zo lang een baan heb gehad.
Gehad, dat is: verleend gekregen, dat is het hebben van een baan namelijk altijd. Een baan mogen vervullen is een verleend voorrecht. Daarom is het zo fijn voor spelers om werkgever (=werkopdrachtdoorgever) en / of sollicitatiecommissielid te zijn, ze kunnen dan vergunnen, schenken, dat is koningsgedrag, dat is heersen, en om af en toe te kunnen heersen doen alle spelers mee. Nergens anders om, alle gepraat over verantwoordelijkheid en idealen ten spijt.
0 reacties