Schema boek

Categorieën: 1973-1986 Docent lerarenopleiding, Rijksuniversiteit Groningen | Archief | Definitieve boeken | Eigen boek (1984-1987) | Maart 1985 | Opstellen
Trefwoorden: eigen boek

Jaap Schot, 6 maart 1985

1. Het schema

Men stelle zich een pijl voor van boven naar beneden, die het verloop, de logische opeenvolging van de onderdelen aangeeft:

2. Energieverloop

Langs twee wegen lekt er energie en aandacht weg, als ik aan het uitschrijven en/of redigeren ben. Dat is resp. wanneer ik met pen en papier en met de computer teksten aanmaak. Die twee wegen zijn:
-1e de dagmerrie van de onwelwillende soevereine en vijandige lezer en
-2e de gevoelens en (dag)dromen die ontstaan, d.w.z. bewust worden.
Tegen die mogelijke lezer verdedig ik mij met polemiek, dus ook weer met tekst. Deze gevoelens en dagdromen schrijf ik ook wel uit, vaak tenminste.

3. Onderwerpen

Deze twee soorten reacties vanuit mij op wat mij opvalt, zijn niet ter zake: het gaat mij om wat ik hier en nu ken, niet om verwachtingen (in dit geval vrees) en niet om herinneringen, nawerkingen van het verleden en dromen.

Let wel: ik wil mijn bewustzijn niet van buitenaf, door anderen laten vullen, maar door mijn eigen brein. Het gevaar voor ons hier nu in de wereld is niet dat wij aan zinsbegoocheling ten offer zullen vallen, maar dat we op de suggestie zullen ingaan dat wij via de beelden en teksten van anderen kennis kunnen nemen van het in beeld resp. onder woorden gebrachte.
Eenvoudig gezegd: een t.v.-ontvanger is geen verrekijker, het is geen venster op de werkelijkheid. Wat de kijker ziet zijn de beelden, wat hij weet is: dit vertonen zij, niet: hierdoorheen zie ik werkelijkheid en ook niet: ik kijk met de vertoners mee naar werkelijkheid. Ik heb als kijker/luisteraar niet voldoende gegevens om met zekerheid vast te stellen wat een echt verslag is (waar en slechts onvolledig) of een gefingeerd verslag (verzonnen, onwaar of zelfs gelogen, dat is: als middel om te bedriegen bewust in gebruik).

Ik neem dat waar wat verteld en vertoond wordt, niet dat waarover verteld en vertoond wordt.

Als ik mijn onderwerp niet direct, onmiddellijk, met niets tussen mij en dat onderwerp in, zintuigelijk gegeven voor mij heb, ben ik overgeleverd aan mijn brein voor wat betreft datgene wat het mij omtrent dat onderwerp bewust wil maken. De neiging van het brein is om dan het bewustzijn te vullen met gevoelens, waarderingen (goedkeuringen en afkeuringen) en herinneringen.

Vraag:
Wat kan ik nog wel tot onderwerp maken, als ik zelf, maar niet met wat ik slechts van horen zeggen heb, herinneringen en niet met verzinsels als onderwerp wil werken?

Antwoord:
ik kan het dan nog hebben over
1. -het feit dat ik de media dit zie uitzenden, de bewustzijnsindustrie dit zie produceren,
en over
2. -dat waaraan ik mijzelf bezig aantref:
2.1: ‘als lichamelijk wezen’: eten, slapen, bewegen, knutselen, enz.
2.2: ‘als geestelijk wezen’: uitschrijven, louteren, taal gebruiken, spelend gebruiken van de tekstverwerker, vrezen voor lezers, de wereld herkennen als Groot-Auschwitz, enz.

Andere onderwerpen staan voor mij niet ter beschikking, ik heb geen toegang tot waarnemingsapparatuur, waarnemingsterreinen of geheimen.

4. De afwezigheid van een vraag van anderen naar mijn oeuvre

[Ik spreek van ‘oeuvre’ in onderscheid van werkstukken, als arbeid in opdracht gemaakt.]

4.1 Geen vraag.

Er is geen actieve vraag naar mij toe om publicatie; net als iedereen ben ik in beginsel een van de duizenden die kunnen wat ik kan. Als ik de bestelling, het bevel, de klandizie, de gelegenheid om anderen voor geld te dienen wil hebben, moet ik er om vechten dat ze aan mij die opdracht geven in plaats van aan een van die vele anderen, die deze ook naar tevredenheid zouden kunnen uitvoeren.

4.2. Geen ambitie.

Ik ben niet van binnenuit gedwongen, ik ben een individu, een natuurlijke mens, geen persoon, met een ingebouwde slavendrijver; ik ben ook niet langer een functionaris.
Ik ben geen persoon, dat betekent: dat ik geen waardendrager, geen IETSonderdeel ben, en ook ben ik geen (uit)drager van een cultuurtraditie, een religieuze doctrine of een partijdoctrine.

4.3. Mijn aanmaken van een oeuvre.

4.3.1: remmingen

Remmend op het aanmaken van een oeuvre werken de genoemde afwezigheid van een vraag vanwege anderen enerzijds en anderzijds mijn angst voor wraak van eventuele lezers omdat hun roze wereldbeeld wordt omvergehaald in mijn teksten.
Verder is er nog een factor die ik ‘leerluiheid’ noem.
Ik merk dat ik heel lang blijf aanhangen tegen het componeren van een boek uit de opstellen die ik nu in voorraad en op de schijven heb. Ook het aanleren van nieuwe kunstjes met de computer laat ik te lang en te veel na, hoewel ik het leuk vind om weer iets nieuws er mee te kunnen. Ik zeur ook vaak dat ik wel meer zou presteren als er ergens maar iemand was met wie en voor wie ik werkte. Zoals Dante in plaats van een werkgever zijn Beatrice nodig had en Don Quichote zijn Dulcinea, zo ongeveer zou ik een ander willen hebben. Deze wens is een mooi voorbeeld van een ingebracht programma: een stukje van de ‘ziel’ of ‘persoonlijkheid’.

4.3.2.: redenen.

Ondanks de genoemde remmende factoren schrijf ik deze teksten, ik werk er vrijwel dagelijks aan. Wat drijft mij daartoe? In ieder geval niet het verlangen invloed uit te oefenen op mijn soortgenoten, op het verloop van het gebeuren in de wereld of het verlangen om na mijn dood in mijn boek voort te bestaan. Mijn schrijven is een vorm van functioneren, wat bewegen is voor mijn spieren is het uitschrijven en herschrijven (redigeren) en bestuderen van mijn teksten voor mijn hersens (mijn brein, mijn geest, mijn verstand, er zijn zoveel van die termen voor, waarover elders meer gezegd moet worden).
Daarnaast voorkomt dat uitschrijven dat ik mijn besprekingsmogelijkheden verleer, verward wordt en gedesoriënteerd raak. Het is voor mij heel veel gemakkelijker door uitschrijven je besprekingsmogelijkheden te onderhouden dan steeds voldoende gesprekspartners en luisteraars daarvoor te vinden.

4.3.3: een constatering.

Mijn onderwerp doordenkend voor dit boek, constateerde ik dat de onderwerpen van de psychologie niet te begrijpen zijn zonder de onderwerpen van de economie en van begrippen uit de politiek.

4.3.4: analyse.

Wat ik vermijd is: te praten over de mens en over het leven in de wereld. Die termen zijn te wijds, ze zijn vatbaar voor analyse.
Ik onderscheid binnen ‘de mens’: individu, persoon en functionaris.
Ik onderscheid binnen ‘het leven’: dat wat ons raakt in de natuur, in de wereld, in de cultuur, in de civilisatie en in de maatschappij.

  • Als ik in leven ben, ben ik in het wild of in de wereld;
  • als ik in de wereld ben, ben ik in de cultuur of in de civilisatie,
  • als ik in de civilisatie ben, ben ik in de beschaving of in de maatschappij,
  • als ik in de maatschappij ben, ben ik
    -in loondienst,
    -ondernemer, entrepreneur, vrije kunstenaar, zelf initiërende knecht,
    of: -economisch afhankelijk in een gezin.

4.3.5: het brein maakt gecodeerds bewust.

Als ik zo, onderscheidend en relaties constaterend bezig ben en teksten uitschrijf, neem ik ook dat weer tot onderwerp. Bij dat uitschrijven en daar weer bij voelen, denk ik dat dit in mij gebeurt: mijn brein vult mijn bewustzijn met allerlei tekst en beelden en dromen.
Mijn brein bevat de sporen in mij van mijn verleden, bij die sporen komen nieuwe gegevens binnen. Die oude sporen zijn de opvangende en indelende ontvangers van het nieuwe, ze vormen de apperceptieve massa.
Het vullen van mijn bewustzijn gebeurt door en naar aanleiding van zintuigelijke waarnemingen en n.a.v. wat woorden en beelden in mijn brein wakker riepen. Wat wakker geroepen wordt, is de reactie van mijn verleden en mijn gewoonten op wat nieuw binnenkwam.
In mijn teksten merk ik nadat ik ze heb uitgeschreven een beperkte en duurzame verzameling begrippen en beelden op. Daar werkt mijn brein bij het vullen van mijn bewustzijn kennelijk mee, daarmee codeert het de boodschappen naar mijn bewustzijn.
Dat gelijkblijvende is haar code, de code van mijn brein. Die verzameling begrippen maak ik tot onderwerp van bestudering.

Wat ik in mijn teksten opmerken kan, zijn steeds weerkerende woorden, beelden en verhalen. Die woorden, beelden en verhalen vat ik op als dingen die staan voor de grootheden waar mijn brein echt mee werkt: elementen van kennis en inzicht.

Zelfs of er wel elementen zijn daarin, voorafgaand aan de codering, weet ik niet. Het is nogal een constructie-beeld, dat praten over ‘elementen’.

Zoals mijn computer werkt met getallen, terwijl ik op mijn scherm woorden te zien krijg als resultaat van het gereken van mijn computer, zo vat ik ook de teksten en beelden op die mij bewust worden: als ongelijk aan wat er ‘diep in’ gebeurt en werkt.

Alles wat ik kan doen in deze is: omgaan met die woorden, die teksten, die beelden. Ik vat dat op als omgaan met oppervlakteverschijnselen. Zonder dat mij daarover enig beeld of tekst bewust wordt, kan ik vanuit de kennis in mijn brein handelen. Ik begrijp en bespreek ‘mijzelf’ dan niet. Mijn indruk is dat ik mij wel veel prettiger voel wanneer ik,-in die vele gevallen waarin ik niet kan handelen (geen gelegenheid en/of geen vaardigheid daarvoor heb)-, mijn situatie toch wel goed en helder onder woorden kan brengen.

Wat moet er?

Men heeft, al opvoedend, onderwijzend, indoctrinerend en instruerend in mijn brein omgangsgewoonten met de werkelijkheid ingebracht. Die gewoonten verwacht(te) en eist(e) men van mij en van anderen. Het is nodig deze gewoonten niet te vergeten en ze zelfs te gebruiken, om te voorkomen dat ik last krijg met mijn tijdgenoten “omdat ik lastig en raar doe”. Het is echter verstandig te weten dat dat alles, die hele verzameling gewoonten, slechts hier en nu hoort, in plaats van te denken dat het altijd en overal en onvoorwaardelijk zo hoort, zonder die beperkende bepalingen: hier, nu, onder die voorwaarden, volgens die opvoeders enz.. Die instructies enz. zijn, evenals wetten en regelingen geldig en niet: waar.
Ik tref deze instructies enz. in mij aan, ze worden mij telkens weer bewust, komen telkens weer in de teksten die ik uitschrijf tevoorschijn. Ze zitten in me, maar dat is geen reden voor mij om ze als ‘van mij zelf’ op te vatten. Het is zo gemakkelijk deze dingen te herkennen en te erkennen als aangeleerd, dat het even gemakkelijk is er verder geen andere waarde aan te hechten dan aan camouflage-technische instructies en vaardigheden.
Deze opvatting van opvoedingsresultaten is iedere opvoeder/ IETSonderdeel een gruwel. Ik weet dat omdat ik mij aantrof als een IETSonderdeel, want met waarden waaraan ik hechtte, behept. Ik trof mij zo aan in mijn eigen zelfgedachte, door niemand van mij afgedwongen teksten. Dat ik aan waarden hechtte, merkte ik ook doordat ik mij ergerde aan mensen die uit andere en soms zonder waarden leefden. Het was mijn opvoeders dus gelukt, ik was een der hunnen geworden. Ongelukkig genoeg, zowel voor het betrokken IETS als voor mij had het toeval mij van andere dragers van “mijn” waarden verwijderd: in de maatschappij was ik tussen waardenvrije strevers terechtgekomen en tussen onderdelen van andere IETSen, dragers van andere waarden, voorstanders van andere bewegingen. Het moge aan te bevelen zijn om in Rome te doen zoals de Romeinen doen, het is niet aan te bevelen buiten Rome aan datgene vast te houden wat in Rome passend is. En nog iets: als je niet een overweldigende meerderheid hebt, ga dan niet ergens achter staan. Dat zijn zo van die ervaringen die ik in de maatschappij opdeed.
Als ik anderen last zie krijgen met afwijkend gedrag, heb ik eigenlijk al genoeg gegevens omtrent wat hier bij deze toevallige figuren in mijn buurt hoort, passend is, vereist is, geëist wordt.
Het vreemde is nu dat ik aan mijn gedrag gemerkt heb, dat ik dan nog doorging mij volgens “mijn” waarden te gedragen, tegen beter weten in. Een van de doelen met mijn uitschrijven is: mijzelf dit af te leren, dit ‘een slaaf van mijn opvoeding zijn’.

Waar is waarheid te vinden?

In dit boek probeer ik een aantal ware uitspraken te verzamelen, namelijk die ware uitspraken die met behulp van “mijn” begrippenapparaat gedaan kunnen worden. Met andere begrippenapparaten kunnen andere ware uitspraken worden gedaan.
De ene ware uitspraak maakt de andere ware uitspraak niet onwaar.
Ze ontneemt die andere ware uitspraak alleen een eventueel ooit door iemand ondoordacht aangenomen karakter van uitsluitendheid.
Bij doorvragen zijn er niet veel mensen die volhouden dat een ware uitspraak over een zaak de enige mogelijke ware uitspraak over die zaak is, met andere woorden, dat er geen andere theorieën (begrippensystemen) kunnen bestaan naast de hunne.

Hiermee is de inhoud van mijn boek,
zeer in het kort, maar wel volledig aangeduid.

Publiceren?

Wat kan een lezer nu hebben aan deze, mijn tekst?
Daarna komt de vraag: in welke VORM is deze tekst het bruikbaarst, het meest hanteerbaar.

De coderingsgewoonten van mijn brein

Het begrippenapparaat achter deze teksten zit in mijn hoofd, als een middel voor mijn brein om iets wat correspondeert met dat waarmee het denkt, in mijn bewustzijn te brengen.

Onbewust intelligent handelen.

Als het goed is, is het enige wat werkelijk ‘werkt’ dat wat mijn brein hier nu als zijnde waarneemt (kent) en als nodig voor mijn leven en welzijn ervaart.
‘Werkt’, dat is: gevolgen heeft, in dit geval dus: mijn gedrag initieert, vorm geeft, stuurt, versnelt en vertraagt.

Camouflage door gewoonten.

Waarom ik dan zoveel onopvallend aangeleerd gewoontegedrag zal blijven vertonen?
Dat komt omdat mijn brein het als ‘hier en nu zeker vereist’ opmerkt dat ik me zo gedraag. Vereist, = door de omstanders geëist. Technisch gelijkwaardige of zelfs doeltreffender alternatieven mogen niet. Het gaat over mogen, maar de uitdrukking is: “dat kun je niet maken”.

Hier en nu: bereik en duur.

In dit verband is het van belang er op te wijzen dat ‘nu’ in de uitdrukking ‘hier en nu’ geen grootheid uit de tijdmeting is, geen seconde of zo. Het is ook geen absoluut nu, want dat is voor alle praktische doeleinden gelijk aan nooit.
Het gaat bij ‘nu’ in ‘hier en nu’ om een duur, zoals het bij ‘hier’ in ‘hier en nu’ gaat om bereik.
De betrokkene ervaart als ‘hier’: dat wat binnen zijn bereik is en/of binnen de actieradius van wie hem kunnen trachten te raken.
‘Hier’ is dus: daar waar de ander mij kan bereiken en waar dat is waar ik bij kan. (??en waar ik kan bereiken??)
-Wie ik niet kan bereiken en
-wat ik niet kan bereiken is niet hier voor mij, is niet in mijn hier, is niet binnen mijn bereik.
Wie mij niet kan bereiken is niet hier, zo geldt anderzijds.

Wat wel en niet hier en nu is, is voor mij van groot belang, als criterium, op grond waarvan ik een onderwerp wel of niet als mij gegeven en daarom voor mij al of niet bespreekbaar/ bestudeerbaar acht (herken, erken).

Onnodigheid

Ieder van ons kan in deze samenleving zonder enig bezwaar gemist worden. De enige reden om te rouwen over een gestorvene is te vinden in diegenen die niet snel of in het geheel niet een vervangend iemand kunnen vinden waar ze op dezelfde manier gebruik van kunnen maken als ze van de verstorvene deden.
Omdat er zoveel concurrerende warme bakkers zijn, wordt door de klanten het verdwijnen van een warme bakker niet betreurd. Voor de vrouw en kinderen van de bakker echter is het vervangen van de man in kwestie als echtgenoot en vader soms niet zo eenvoudig. Overigens ook hier zijn uitzonderingen. Menig dienstverlener heeft ook geheimen omtrent hoe hij het deed mee in z’n graf genomen. Het onvervangbaar zijn voor anderen is een begeerd iets, ook als dienstverlener-om-den-brode.

Zelfstandig en verstandig
Het doen van verstandige dingen en het nalaten van onverstandige dingen moet door de wetgever van de ingezetenen van onze samenleving worden afgedwongen. Voorbeelden: de valhelm voor bromfietsers, de autogordel en het nalaten van alcohol- en sigarettenconsumptie.

Creatieve knechten
Uitvinders die nuttige, verstandige oplossingen vinden voor in rede gevonden problemen, kunnen hun uitvindingen meestal niet kwijt, niet verkopen, omdat de fabrikanten het niet aandurven het risico om zonder bestellingen te produceren. Fabrikanten weten dat de klanten naar de prijs kijken en naar de vorm en naar de kleur en naar de sociale status van wat ze kopen, niet of nauwelijks of in de laatste plaats naar de hoedanigheden.

De soevereine verslaafde
De gewone man functioneert zelf alleen nog als soevereine, in wedstrijd luxe consumerende, aan luxe verslaafde, als junkie.

Religie, in plaats van verstand
Als de gewone man iets verstandigs zelf doet, ‘gezond eten’ b.v. of lichaamsbeweging nemen, doet hij dat veelal op religieuze wijze, ritueel, met onwezenlijke verhalen erbij, omkleed met geloof.

Natuurwetenschappelijk zijn
De gewone man is van de gelegenheid beroofd om zelf natuurwetenschappelijk verantwoord te denken en zijn doen en laten te kiezen. Oorspronkelijk was natuurwetenschap dat wat een mens te weten kwam door nuchtere, onbegoochelde, eigen waarneming, vrij van verzinsels en vrij van geloof. Zonder van iemand ook maar iets op gezag aan te nemen, zonder wat gisteren op te merken was op te vatten als vandaag noodzakelijk weer zo. Door de ontwikkeling van de natuurwetenschappen is dat wat zo voor iedereen te vinden is, al lang achterhaald. Het is achterhaald, het is niet onwaar gebleken, maar slechts binnen bepaalde grenzen waar. De begrippen die bij het zelfgevonden zo-zijn van de natuur passen, zijn niet onbruikbaar gebleken, maar ze zijn niet de enig bruikbare gebleken en andere begrippensystemen hebben vaak superieure techniek mogelijk gemaakt. Voor het in gebruik krijgen van deze voor hem niet na te maken en niet te begrijpen technische verworvenheden heeft de ingezetene betaald met zijn zelfstandigheid.

Overdragen en overlaten
Zolang de koper hetgeen hij koopt nog ook zelf had en zou kunnen aanmaken en repareren, is er sprake van het overdragen van aanmaak en onderhoud aan anderen. Als de koper dit aanmaken en onderhouden niet langer zelf kan, is er sprake van het overlaten ervan aan de specialist.

Niveau van gebruiken
De koper leeft, al gebruikend, op een voor hem alleen en voor hem zelf onbereikbaar en onhoudbaar hoog technisch niveau. Slechts een voorbeeld daarvan, naast de auto, de computer en dergelijke gebruiksvoorwerpen, is de sociale verzekering en het overige dat kleeft aan het staatsburgerschap. Alles wat kleeft aan bestaande organisaties, instellingen en regelingen gaat het vermogen van de consumenten, leden, klanten, ingezetenen, deelnemers te boven.
Wie leeft boven het niveau van wat hij zelf kan, betaalt daarvoor met invaliditeit, afhankelijkheid, en niet-begrijpen.
Bij volledige werkgelegenheid is iedereen een specialist die voor geld een aantal anderen houdt op een hen afhankelijk houdend niveau van consumptie en van verzorgdheid. Voor die boven hun mentale en technische vaardigheidsstand levende anderen betekent hij iets, is hij van levensbelang. Van levensbelang omdat deze van kindsbeen af geïnvalideerden niet kunnen terugvallen op een eigen, zelfstandig, lager niveau van leven. Ze kunnen niet op een lager niveau zich wel in leven houden, ze kunnen zich buiten de kluwen van dienstverleners niet in leven houden.

Fysieke deelname een bevel à la Canetti: ‘Meedoen moet’
Deelnemen aan de samenleving die ons schoolde toen wij nog konden leren zelf te leven, is een bevel. Dit is een bevel in de betekenis die Canetti eraan ontdekte: een gedomesticeerde doodsdreiging.
De samenleving zegt tot de enkeling: “Je bent binnen onze samenleving of je sterft. Er is geen aardoppervlak waar jij in je eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien voor jou beschikbaar. Zo’n stuk aardoppervlak zou al een stad moeten zijn, want het enige wat jij kunt is winkelen. Jij, resultaat van onze scholing en gewenning, kunt niet aanmaken en niet doen wat nodig is voor je leven en welzijn. Je kunt hoogstens de juiste diensten kopen, maar zelfs dat is uiterst onwaarschijnlijk, want je hebt niet geleerd je verstand te gebruiken met het oog op je eigen individuele (=natuurmenselijke) belang. Tot het nuttige moet je gedwongen of verleid worden, in concurrentie met de propaganda en reclame voor het voor jou schadelijke, waartoe je ook heel wel te brengen bent.”

Wij leven en sterven onopgemerkt en ongebruikt, behalve

  • voor die weinige anderen waardoor wij ons laten gebruiken: onze relaties, en
  • voor diegenen die wij zelf in gebruik genomen hebben.

Sommige gebruiksrelaties zijn wederzijds. Sommige zijn eenzijdig, de zogenaamde uitbuiting.

De nodige anderen

We kunnen opmerken dat ieder van ons nu meer en beter kan consumeren dan wat hij zelf aan de natuur zou kunnen ontnemen en van natuurproducten als grondstof zou kunnen maken. Zelfs aan de stoffelijke wereld, (=al de ter beschikking staande werktuigen en andere artefacten samen) zou niemand van ons genoeg hebben om zonder vele anderen op het niveau van consumeren te komen waarop hij met die anderen is.

De onnodige anderen

Niemand van ons heeft om aan het bedoelde niveau van kwaliteit en kwantiteit van consumptie te komen alle anderen, al zijn tijdgenoten nodig. Integendeel, er zijn voor iedereen vele tijdgenoten die voor hem alleen maar die vele andere varkens zijn, die de spoeling dun maken. Als vandaag nog zo’n 8 miljoen Nederlanders in eikenbomen van hun leeftijd veranderden, zouden de resterende 7 miljoen meer vreugde om zoveel bos ervaren dan verdriet om zoveel verdwenen landgenoten. Het precies zo uitzoeken dat er van de overlevenden niemand een te berouwen verlies aan zo’n veranderde landgenoot zou lijden, zou moeilijk zijn. Een eleganter oplossing is dan ook een inkrimpen van de hoeveelheid volk door natuurlijk versterf en door geboorteregeling. Dit is geen voorstel, ik wijs alleen iets aan, een relatie tussen ons, samenlevenden: we kunnen met geen mogelijkheid zeggen dat we elkander, elk ander, nodig hebben, op grond van het feit dat we anderen nodig hebben. Wij hebben anderen nodig doordat anderen anderen voor ons nodig gemaakt hebben. We hebben anderen niet slechts nodig voor onze luxe, voor het meer en beter, maar ook voor het broodnodige, het onontkoombaar nodige, voor onze eerste en verdere levensbehoeften, onze nooddruft.

‘Zo is het leven’
Zodra en zolang je bent, ben je in leven. Als je in leven bent, ben je in het wild of in de wereld. Individueel is de overgang tussen het wild en de wereld meestal onze geboorte. Dat komt doordat onze moeders ook al niet meer in het wild leven. Veel kinderen worden de cultuur in geboren (geworpen). Als ze geboren worden kijken de omstanders onverwijld naar hun geslacht, want in de cultuur is dat een criterium voor de wijze waarop met het individu zal worden omgegaan.

Cultuur

In elk der vele culturen wordt volgens een traditie geleefd, een overlevering door middel van gewoonten betreffende doen, laten en bespreken van wat goed of kwaad, fout, stout is. Een traditie is ongelijk aan een verzameling bevelen, iedereen in de cultuur is aan de traditie gebonden, omdat het leven volgens die traditie technisch goed geleefd wordt, wat blijkt uit het feit dat die cultuur al zo oud is. Kennelijk is de traditionele manier van omgaan met de natuur en met elkaar een goede. Men is aan de traditie evenmin en evenzeer onderworpen als aan een gebod te zwemmen als men in het water ligt. Om te overleven zal men een vorm van zwemmen moeten toepassen. Alle vormen houden je boven water, voorkomen dat je verdrinkt, brengen je uiteindelijk weer op het droge, buiten de problemen, buiten het verdrinkingsgevaar.

Civilisatie

Op z’n laatst op de eerste schooldag komt een individu, in de cultuur tot een medemens geworden, dan de civilisatie binnen. Daar zal hij dan gevormd worden tot voor anderen:

  • een concurrent
  • een gebruiker (een afnemer van diensten voor geld) en
  • een gebruiksvoorwerp (een dienaar voor geld).

Op z’n laatst op de eerste schooldag komt het individu binnen in dat deel van de wereld dat de civilisatie heet en gekenmerkt wordt door de tegenstellingen

  • arm ↔ rijk
  • heer ↔ knecht
  • beschaafd ↔ grof
  • (des)kundig ↔ (des)onkundig
  • toppresteerder ↔ middelmaat ↔ knoeier (hiervoor zoek ik nog een ander woord)
  • bevoegde, erkende ↔ beunhaas, Hampelman, amateur

Het natuurlijke individu

Ieder individueel mens kan zich bewust maken dat hij van nature, oorspronkelijk een natuurwezen is, geen door een cultuurtraditie gestuurd stamlid en nog minder een door de civilisatie gedefinieerde (een arme, een rijke, een verfijnde, een grove, een heer, een knecht, een kunstenaar, een buitenbeentje, een gewone of wat ook). Een individu dat dat inziet zal herkennen dat slechts het mentaal buiten de wereld zijn ‘vrij zijn’ kan heten. Mentaal buiten zijn is dat waar het op aan komt, het fysiek binnen zijn maakt niet onvrij. Een vrij mens kan natuurlijk leven, leeft natuurlijk, zowel in een stuk ongerepte natuur als in een stad, in elke omgeving. Niet de omgeving van de vrije mens is vrij, hij is vrij. Zelfs gevangenschap kan een mens niet onvrij maken: een gevangene is geen slaaf en geen knecht, wat hem ook wordt aangedaan. Een vrij mens kan mishandeld worden, niet gestraft. In die onstrafbaarheid zit de kern, het wezenlijke van de vrijheid. Zodra en zolang iemand dat wat hem door anderen aan negatiefs wordt aangedaan blijft herkennen als mishandeling en het niet opvat als straf, is hij vrij. Mishandeling, gevangenneming, opsluiting, benadeling en dergelijke straffen meer, zijn nooit en te nimmer terecht, gerechtvaardigd, verantwoord of wat ook.

Straf i.t.t ruzie, expressie van ergernis. Misdaad i.t.t. wandaden. Wat niet mag (verboden) i.t.t. onnatuurlijk.
diefstal, geweldsdelicten, zedendelicten

Buiten

Vrije mensen zijn mentaal buiten.

  • Voor hen is rijkdom niet nodig, want ze hoeven geen waarde (achting) in de ogen (de opvatting) van anderen te verkrijgen door het vertonend verbruiken (cfr Veblen ‘conspicuous consumption’) van luxe.
  • Voor hen is beschaving, verfijning, cultivering, vormelijkheid niet nodig.
  • Voor hen is geen religie nodig om het kwade in toom te houden. Het kwade, dat is nu juist gedrag binnen, gebruikmakend van de structuur van de samenleving de anderen schaden en vernederen. De neiging kwaad te doen is een deel van de neiging volgens de regels binnen mee te spelen.

Voor de vrije mens is er geen (wed)strijd met soortgenoten, geen perfectionisme, geen afgunst, geen afhankelijkheid van andermans oordeel over hem, geen grofheid, geen wraakneming op derden voor ondergaan geweld, geen al of niet sexueel ingekleurde perversies, geen verslavingen aan benevelende, ontspannende en bewustzijnsveranderende stoffen, geen vlucht van het denken in escapistische fictie, in religies of in specialismen, in details of in het verleden. De vrije mens wordt niet door anderen bestuurd, anderen kunnen zijn omstandigheden veranderen, waardoor hem veel (on)mogelijk wordt gemaakt, anderen kunnen hem niet leiden. De vrije mens is in tegenstelling tot de slaaf, voor wie over hem willen heersen, geen moment te vertrouwen. De gevangen vrije mens is ononderbroken gericht op het opmerken en benutten van ontsnappingskansen.

Revolutie

Revoluties zijn pogingen van mensen om massaal aan de knechtschap, aan de civilisatie dus, te ontsnappen. Een keer duizenden tegelijk in vrijheid te stellen. Tot nu toe zijn alle revoluties mislukt. Wellicht is het nu mooi tijd om tegelijk duizenden keren een individu in vrijheid te stellen. Iedereen is in staat en in de gelegenheid een iemand in vrijheid te stellen, door zichzelf mentaal naar buiten de wereld te begeven.

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This