School en opvoeding

Categorieën: 1986, 1 april – 1989, 31 december | Archief
Trefwoorden: school

Jaap Schot, 7 februari 1987

School en opvoeding zijn er op gericht te voorkomen dat je aanleert wat je binnen school en opvoeding niet aanleert. Het doel van scholen en opvoeden is niet positief, maar negatief. Hetgeen je kunt en weet en inziet is het enige wat je kunt en weet en inziet. Alleen je leervermogen is een deur naar meer, naar een alternatief ‘pakket’ (van weten, kunnen en inzien). Die deur is alleen te openen voor wie daartoe de tijd, aandacht, energie en gelegenheid heeft, omdat deze hem gelaten resp. geboden worden.

Wie zijn pakket opgedrongen gekregen heeft zal door het doen van wat hij kan en door het doordenken van wat hij weet moeten functioneren. Dat functioneren via dat pakket kan alleen als gebruikt bouwelement van de samenleving: dat wil zeggen binnen gezin en beroep, als producent, dienstverlener en consument.
Je wilt (als opgevoede en geschoolde) wel een plaats in de samenleving, want je kunt niet je tijd, aandacht, energie en vaardigheden daarbuiten besteden, die bestedingsvormen en -wijzen die je aangeleerd zijn, zijn daarbuiten, buiten de samenleving (“”voor Robinson Crusoe””) onbruikbaar, nutteloos, dwaas, niet te doen.

Door ongevraagd en met dwang te scholen en op te voeden zorgen de gevestigden ervoor dat ze niet op de vrijwillige intreding van de jongeren zijn aangewezen, de jongeren kunnen niet meer ergens anders dan binnen functioneren (= hun tijd, aandacht, energie en vaardigheden lustbelevend besteden).
Iedereen kan niet anders dan wensen te functioneren, dat is een ingebouwd, biologisch iets, dat kenmerkt het zijn zelf van levende wezens. Zo werkt het vangapparaat van de civilisatie, dat is: de school. Veel (kern-)gezinnen doen al veel aan voorbereidend vangwerk, ze maken de kinderen al schoolrijp, = voor het op eigen initiatief leven (txaenz. besteden) ongeschikt er niet langer toe geneigd, er niet langer de moed voor hebbend.

De samenlevende elkaar gebruikende tijdgenoten vormen de omgeving van de buiten gebruik gestelden. Alle in onbruik zijnden zijn in onbruik gesteld, na enige tijd gebruikt te zijn. Iedereen heeft scholing en opvoeding achter de rug als hij zich van zijn in onbruik zijn bewust wordt. Het kwaad is al geschied: de gelegenheid hebben we al niet gehad, vroeger, om te leren hoe te functioneren buiten de beroepenwereld (en buiten het gezin): we kunnen het nu niet.

Van belang is allereerst dat we ons durven bewust maken van het feit dat dit een passende beschrijving van ons probleem is. We moeten tot ons door laten dringen dat we opnieuw moeten leren zelf onze txaenz te besteden: op eigen initiatief ALS EEN KIND DAT ALLEEN “SPEELT” onze eigen tijd, aandacht, energie, vaardigheden en voorlopig vooral ons leervermogen. En dan bedoel ik dit niet als een propagandabetoog voor her- om- en bijscholing, voor een alternatieve voorbereiding op hetzelfde dus, op deelneming aan de samenleving als gebruikte.

Wie in onbruik is, is buiten de maatschappij, ik zeg: die ongebruikte moet dan leren in onbruik te leven, ik zeg niet: hij moet zich veranderen zodat hij bruikbaar wordt. Ik zeg dat niet, omdat de hoeveelheid bruikbare mensen gewoon te groot is ten opzichte van de opnamecapaciteit van de beroepen- en bezighedenwereld. Er is gewoon een overproductie geweest van mensenkinderen en toen daarvan van geschoolden en opgevoeden (geciviliseerden, lui die niet meer op eigen initiatief kunnen leven, lui die nog slechts kunnen meedoen).
We kunnen nalaten het hen die eerder dan wij geboren, opgevoed en geschoold werden, de ouderen, kwalijk te nemen dat zij door mee te doen ons gevangen namen en ons ten aanzien van ‘buiten’, ‘zelf’ en ‘echt’ leven invalide lieten worden (voorkwamen dat wij dat leerden in plaats van wat we in opvoeding en scholing leerden). Agressie naar wat anderen in het verleden deden is nu geen doeltreffend gebruik van onze “txa-enz”.
Onze vraag is niet: “wat was, wat gebeurde, wat werd gedaan, door wie, waar ligt dus de schuld?”. Onze vraag is: “Wat is?’, specifieker geformuleerd:
“Waartoe ben ik in staat, wat kan ik nog leren, welke gelegenheid is er voor mij open (te krijgen) tot welk leren en tot welk doen en tot welk nalaten?”
Onze vraag is niet: “Hoe kom ik (weer) binnen, in gebruik dus?”, maar onze vraag is: “Hoe kan ik buiten (leren) leven, in onbruik dus”.
Ons wordt bewust dat we leeg en belachelijk bezig zijn als we buiten doen wat we (voor binnen) geleerd hebben, als we bijvoorbeeld proefschriftachtige schrijfsels maken zonder de maatschappelijke context of artikel-achtige teksten schrijven zonder te publiceren.
Eerst moeten we ons probleem duidelijk durven stellen voordat we een oplossing kunnen vinden. Van buiten af diegenen aanspreken die binnen de maatschappij zijn kan, maar vereist wel weten wat je kunt zien van binnen en tegelijk ook weten wat je kunt zien als je buiten bent.

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This