Soevereiniteit, onaanspreekbaarheid, tellingen als beslissingen, waarheid, meerderheid, censuur.
De burgerman is onaanspreekbaar, want soeverein, eventueel is de kleine man verbiddelijk, ook wel eens genadig en zegenrijk, zoals bij acties voor hongerenden en getroffenen. Allemaal flauwe kul, alles mag hiertelande hedentendage gezegd en geschreven en gepubliceerd worden, juist omdat de burgersoeverein alles kan aanhoren zonder dat het hem ook maar iets doet. De burger is gewoon tegen alle nietstructureel/nietstaats geweld. Hij noemt gerechtigheid een fictie en waarheid stelt voor hem slechts dat wat is voor, de fysieke werkelijkheid, een verwaarloosbare zaak, omdat het hoofdonderwerp immers is : het verdelen van de rechten op de stoffelijke zaken.
De burgerman wil dat je erkent dat zijn getel van neuzen democratie is en dat er niets anders mogelijk is dan dat 51% of 2/3 meerderheid gelijk heeft, geldig kan maken wat het naar willekeur kan vaststellen. Daar zit ‘m de soevereinenkneep: wie waarheid spreekt kan niet zomaar soeverein zelf beslissen wat hij zeggen wil. Wie waarneemt kan niet zomaar zeggen wat hij wenst te zien net alsof dat eender is aan wat hij ziet.
De kleine mens is de soeverein en de waarheid spreken is geen soeverein gedrag. Ook het doen van gerechtigheid is geen soeverein gedrag. De kleine man wil dus noch waarheid, noch gerechtigheid; overigens zal de kleine man ook wel zelf uitmaken wat mooi en smaakvol is. De kleine man is een krijsende kleine dwingeland en een volstrekte soeverein ten aanzien van alles wat in zijn macht ligt.
De kleine man is om van te walgen.
De kleine man is een braakmiddel.
De burgerman is de scherf van het slechtste koningschap, gebroken al misbruikend de inzichten van echte alternatievelingen, concreet in het doden van de koning Lodewijk van Frankrijk omstreeks het jaar 1800. Iedere burgerman heeft nu een stukje Versailles, iedere burgerman heeft een stukje wangedrag van soeverein geldbesteden; precies zoveel als hij zich veroorloven kan en vooral: DURFT.
De burgerman is de middenklasser, is de man die wat te verliezen heeft. Hij heeft zijn bezit te verliezen, dat wil zeggen: zijn geld, zijn spullen en zijn baan.
De burgerman heeft de arme in de goot en in nood nodig, teneinde zijn genadeloze verdedigen te rechtvaardigen
van alles wat hij heeft,
van al zijn soevereine rechten dus,
want hebben is gekregen hebben, hebben is van de anderen mogen hebben, iets hebben is van anderen toestemming hebben het “het zijne” te noemen.
De goot en de nood zijn voor zijn eigen doelen aangemaakt door de burgerman, de middenklasser, de namaakkoning, die door geen adeldom tot enige verplichting wordt genoopt. In die goot en in die nood moeten mensen zijn, die dienen als voorbeeld van wat die burgerman wacht, die het zijne niet doeltreffend verdedigt.
Dit is aan de burgerman bekend, soms wil de burgerman het ook weten, bij voorbeeld ’s zondags in de kerk, zijn kerk, of tijdens een nationale liefdadigheidsactie zoals “Eén voor Afrika”.
Voor het overige wil de burgerman dit alleen dan weten, wanneer het deel uitmaakt van een rechtvaardiging met instemming, door anderen van het gedrag van de burgerman.
De omstandigheden waarin de burgerman verkeert zijn niet door hem op zijn initiatief aangemaakt, maar hij heeft zich er in geschikt en ingegraven. Hij werd geboren in de civilisatie en heeft zich geen voorrechten gedacht, maar hij heeft gehoorzaamd en daarvoor voorrechten als beloning gekregen.
Deze voorrechten wil hij behouden, daartoe en daardoor wil hij de voorrechtenmaatschappij, de civilisatie en de teldemocratie behouden. Wij zijn allen medeplichtig, wij alle ingezetenen, gevangenen, met of zonder kapo-functie in de civilisatie, in Groot-Auschwitz.
0 reacties