Soevereiniteit, ongelijkheid en concurrentie

Categorieën: Overige teksten
Trefwoorden:

In het proefschrift “Armoede of soberheid” van Raf Janssen uit 1990, wordt gesteld dat het vernietigen van de natuur en het arm maken en houden van velen (vooral veel vrouwen) verbonden bezigheden zijn. Hoe die verbinding dan wel is vertelt hij niet, voor zover ik heb kunnen opmerken. Het zou verhelderend geweest zijn als hij daar op was in gegaan, maar ho maar. In deze tekst ga ik daar zelf dan maar op in.

Economische groei wordt, zo meldt hij, door velen als voorwaarde opgevat om voor de armen iets te kunnen doen. ‘Economisch groeien’, dat is gewoon: delen van ‘de natuur’ maken tot ongelijk te verdelen ‘goed’ (= iets schaars dat door, of voor, de bezitter te verdedigen is tegen anderen die het begeren of nodig hebben) .

Waar zou die wens om voor de armen iets te doen vandaan moeten komen? Niemand die iets verworven heeft, mag of wil immers ten gunste van de armeren terug in koopkracht, achteruit in rang. Nou, die wens is er dan ook niet zo, als zelfstandige wens. Als achterkant van een heel andere wens kan de wens om armen te helpen bestaan.
Zo zijn er mensen die mooi af willen steken en daarom armen uit de goot plukken, zij staan dan steeds tussen armen en steken mooi af; grote verdiensten (merites). Anderen willen leider van een partij zijn. Zijn de leidersplaatsen bij de partijen van de rijken al bezet, dan kun je leider worden van een partij voor de armen – voor zover die hun stemrecht hebben en uitoefenen. Sommigen denken door het helpen van armen in de hemel te komen. Sommigen hebben gewoon een baan bij het desbetreffende ministerie, of bij het desbetreffende bureau van de sociale dienst.

Op zich is het van de armen uit gezien totaal oninteressant waarvan de hulp die zij krijgen de achterkant is. Er zit wel een nadeel aan het feit dat het helpen maar een achterkant is. Namelijk dat er steeds armen zullen worden aangemaakt. Met instemming van die helpers, die met het verdwijnen van de armen als categorie, als soort, immers de mooie voorkant van hun helpen zouden verliezen.

DE BURGERLIJKE WAARDEN

Van de burgerlijke waarde ‘broederschap’ zou een zelfstandige wens om de armen te helpen een uiting zijn. Vrijheid, gelijkheid en broederschap zijn echter niet de waarden van waaruit de burgers van nu, de democratisch-geciviliseerden, hun tijd, aandacht enzovoorts besteden. Maar wel: soevereiniteit, bevoorrechting en concurrentie/competitie.

Geciviliseerd worden, is geheel iets anders dan beschaafd worden. Door opvoeden en scholen wordt uit een kind (een natuurgegeven wezen) een geciviliseerde gemaakt. Een klein deel van wat het kind doet of kan wordt bekrachtigd, beloond, door de opvoeders uitgekozen als bouwsteentje voor de persoonlijkheid van het kind. Scholing geeft slechts gelegenheid tot het leren van een minimaal deel van wat het kind kan leren. De rest van de mogelijkheden van dat natuurwezen gaat verloren. Die ziet men nooit meer terug. De aldus uit het kind gemaakte (/gegroeide) civiele, stedelijke, burgerlijke persoonlijkheid is een geciviliseerde met geldingsdrang en belangstelling voor zijn rangrelaties tot anderen.
Uit het kind werd een deerniswekkende figuur die bij leeftijdsgenoten antwoord zoekt op de vraag hoe hij zich te gedragen, te kleden en te schoeien heeft, hoe hij er uit moet zien. Aan dat lijken op wat bij hen ‘in’ is besteedt hij zijn koopkrachtje. Meestal is zijn gedrag dan vrij van alle verstandigheid. Let bijvoorbeeld op de ontbrekende relatie tussen de kleding die ze aanhebben, die hij dus aanheeft, en het weer.

Dit opvoedings-product heeft de waarden
soevereiniteit, bevoorrechting en concurrentie/competitie.

Soevereiniteit betekent iets anders dan vrijheid. Vrij was in de gedachten van de burgers degene die geen bevelen kreeg. Soeverein is men echter pas wanneer men zich wijdt aan het spreken van waarheid, zich niet vastlegt op eerlijkheid. Wie eenmaal verkiest de waarheid te zoeken, kan niet meer zeggen en denken wat hij wil: dat wat is (c.q. hem zintuigelijk en verstandelijk gegeven is) bepaalt wat hij (gegeven zijn begrippenapparaat) kan zeggen. Zijn Soevereiniteit is weg.
Om soeverein te zijn, moet men onwaarheid spreken, menen en daarvanuit handelen. Onwaarheid moet verzonnen worden en wordt dan ook slechts door de ongebreidelde (soevereine) fantasie beperkt. Niet door logica en consistentie ook, bijvoorbeeld. Alles (bijvoorbeeld het weer) waarmee men rekening moet houden, is voor de soeverein een vijandige bron van “bevelen”.

De soeverein is suggestibel, maar niet voor rede vatbaar. De soeverein wordt omworven met voorstellen, verlokkelijke aanbiedingen. Men, propaganda en reclame, werft om zijn gunsten. Het spel eist dat hij smaak en stijl en andere keuzecriteria heeft, voorkeuren uitspreekt. En waar/ wanneer hij – de soeverein – deze niet in zich aantreft, worden ze bij de aanbiedingen gratis bijgeleverd.
Het “U moet het zelf weten, zelf beslissen..” wordt, let er maar op, in allerhande situaties gebruikt, te pas en te onpas. Het gewone leven lijkt op absurd toneel, maar dan erger. De leerling en de patiënt werden cliënt; er zijn meer voorbeelden. Alles en iedereen wordt ‘klantgericht’. De democratisch-geciviliseerden zijn ten aanzien van alles en allen klant. Dat is veralgemeend, dat is hun enige dimensie. Daarnaast zijn ze gespecialiseerd: tot het doen van slechts zeer weinig nodige, of onnodige, bezigheden in staat geworden. Qua zelfverzorging zijn ze invalide. Ze kunnen niet anders dan specialistische bezigheden ruilend met anderen leven.

Zo zit de soeverein gevangen, want hij kan wat hij doet (specialismen ruilen) niet nalaten. Hij heeft geen alternatief voor wat hij doet en dat is de uiterste onvrijheid.

De soevereiniteit is dus herkenbaar rauwe waanzin. Men heeft de kinderen nu, de vorsten vroeger, deze waanzin aangeleerd om hen mee te kunnen laten doen met het grote rangschikken, het zich aanschaffen van minderen, lagergeplaatsten: het tot iets brengen, iets gaan voorstellen.
Na dit opvoeden tot speler-om-rang, vechter, concurrent, presteerder en consument, volgt soms een korte nascholing die ‘beschaven’ heet. Dat is beeldspraak, beschaven doet de houtsnijder het beeld dat hij uit een blok sneed. Het oppervlak wordt gladgemaakt, maar dat polijsten tast de vorm niet aan.

Geen mens wil van nature iets onnodigs, geen mens heeft van nature een smaak, een stijl, voorkeuren. Het is dan ook een deerniswekkend lot soeverein te moeten zijn, want het is als dansen op een afwezig koord boven een afgrond. Wat de soeverein ook op enig moment de inhoud van zijn soevereiniteit laat zijn, het is poeha. En dat feit kent hij, hij weet het alleen zogenaamd niet, hij houdt het met geweld onbewust. Veel soevereinen zoeken dan ook medestanders en/ of adviseurs, om niet alleen te staan met hun smaak (algemener: met de inhoud van hun soevereiniteit).

HET SPEL

In onze democratie met vrijemarkteconomie zijn allen die iets zijn, bezig zich te schikken op één enkele dimensie: de rang. Ten eerste verwerft men zich een plaats op die lijn, men zorgt “binnenspel” te zijn, geen buitenstaander. Voor velen blijft het daarbij, zij worden slechts gebruikt door anderen die spelen.
Na het binnenkomen volgt namelijk voor de meesten het spelen om rang, om het verder te brengen. Men meet zich aan anderen. Men schaft zich zoveel mogelijk minderen aan. Men streeft ernaar zoveel mogelijk voorrechten te verkrijgen. Men probeert te winnen (te overwinnen en te verkrijgen, winnen dus door prestatie of door mazzel, door behendigheid of door kans). Winst telt, geeft een hoger rang. Men brengt het tot iets.
Op school leren de kinderen dat met overgang en cijfers. In het gezin werden voorrechten (langer op mogen blijven dan het jongere broertje) nog verleend, gegeven. Op school worden ze verdiend door presteren. Kinderen die niet in competitie leren maar toch goed de opdrachten uitvoeren, halen de hoge cijfers en de volgende klassen en volgende (hogere) scholen ook. Wee echter hun gebeente bij de gymnastiek en op het speelplein, want daar is de dwang fysiek en gespeend van alle intelligentie. Daar is de gladiatorenschool, daar is geen beschaving.

In dit spel worden de twee naast soevereiniteit genoemde waarden verwerkelijkt: de ongelijkheid en concurrentie/ competitie. Hiermee amuseren de spelers zich, en wat om hen heen is, kapot.

DE VERMIJDBARE VORM VAN VERTOON

Het ongelijk-verdelen van goederen en diensten is een onnodige, vermijdbare, vervangbare manier van rang-onderscheid aangeven in het grote spel, het rangschikken, dat men ‘civilisatie’ noemt.

KERN EN OPPERVLAK

Dat zich rangschikken is de kern van “ons samenleven”, “onze” gewone onderwerpen zijn oppervlakkig. Als gewone onderwerpen noem ik: armoe, emancipatie, discriminatie, natuurvernietiging, overbevolking, oorlog (= de voortzetting van de vrijemarkteconomie met andere middelen).

BINNEN EN BUITEN SPEL

Dat zich rangschikken is een gezelschapsspel, niets meer, niets hogers, niets diepers. Die vaststelling (constatering) herhaal ik nog wel een keer, want dat feit is de kern van de zaak. Het gespeeld worden van dit spel is niets onontkoombaars, niets onvermijdelijks, niets van nature gegevens. Het is puur gedrag op het niveau van kinderen van de lagere school, qua kenmerkende geestelijke leeftijd en qua moeilijkheidsgraad. Het verdient geen enkele achting.

Deze uitspraak (‘het rangschikspel verdient geen enkele achting’)
vooronderstelt dat spreker en hoorder buiten dat spel zijn.

Binnen het spel is er niets hogers en niets onontkoombaarders dan het spelen ervan, dat is zo met alle spelen. Iedere speler zal zodra en zolang hij speelt het bestaan van een ‘buiten’ onbesproken laten. Pas als het bestaan van dat ‘buiten’ (door een gebruikte bijvoorbeeld) ter sprake wordt gebracht, heeft de speler iets nodig om het bespreken ervan snel en moeiteloos te beëindigen. Daarvoor het meest geschikt is de situatie dat iedereen die buiten is, niet slechts arm is, maar ook ongelukkig en ellendig. Dat is dan ook wat men over het verleden, en over vreemde volkeren vroeger en nu, beweert. En wat men voor de eigen buitenstaanders met geweld probeert waar te doen worden en blijven. Buiten moet het erger, een hel, zijn dan binnen. Hoe beter de omstandigheden der gebruikten, hoe beter ook de ongebruikten buiten het mogen hebben (en gehad hebben) van de spelers. De visies in boeken over de ongebruikten buiten (inclusief dus: vroeger) variëren mee met de arbeids- en levensomstandigheden om de schrijvers heen.

Slechts weinig spelers komen regelmatig tot het besteden van enige tijd en aandacht buiten spel. Alle buiten het spel bestede tijd en aandacht is binnen het spel verloren, voor de rangverkrijging, het rangbehoud en het rangverhogen. Buiten spel bestede aandacht levert niets op binnen het spel.
Vakantie is binnen spel met rangvertoon bezig zijn, het is geen buitenspel-situatie. De vakantievierder die even niet zijn rang vertoont, heeft toch meestal dan toch wel zijn verstand op nul, want “nu even geen zware dingen denken hoor”.

Het is een vraag apart of het mogelijk is slechts een deel van je tijd, aandacht, energie, vaardigheden enzovoorts in het spel te besteden. Het is een open vraag of men in het spel niet per definitie van alle deelnemers volledige inzet eist.

TOPPRESTEREN

Vrijwel iedereen die bezig is zich in het rangenstelsel te schikken, is in gebruik bij vele anderen als mindere. Anderen laten hem kunstjes doen voor de kost en voor wat hij begeert. Kunstjes in ruil voor een deeltje van datgene wat die anderen bezitten. Hij is een knecht, knechten moeten hun best doen. Ieder moet z’n eigen topprestatie leveren. Maar dat is niet alles, ze worden met elkaar in competitie, in concurrentie, opgezweept, gemotiveerd, gestimuleerd.

Toppresteren komt voor als bewust die zweep (“de armoe”) vermijden en als perfectionisme. Daarbij is het bestaan van die zweep, van de stimulering [=het met een prikstok werken] door anderen, verdrongen uit het bewustzijn. De perfectionist heeft al zijn aandacht bij de prestatie en het doel.

De hoofse en ambachtelijke topprestaties dergenen die in de civilisatie gebruikt worden noemt men respectievelijk ‘Cultuur’ en ’technologische ontwikkeling’. Het toppresteren in sport levert alleen schouwspel op. Maar dat is als tijdverdrijf ook koopwaar, ook een economisch goed. Evenals het van winnende sportslieden afstralende prestige voor hun supporters. De huidige (beroeps)sportlieden zijn wat in de Romeinse tijd de gladiatoren waren. De toeschouwers wachten op sensatie, vooral op ongelukken en onderling geweldpleging op en om het veld.

ONDERNEMEN

Om aan bevolen worden te ontkomen, onderneemt menigeen in de civilisatie. Hij neemt het initiatief een dienst aan te bieden. En hij neemt het initiatief zelf aan het stimuleren en motiveren te gaan. Hij tracht de potentiële koper van zijn diensten te bewegen tot kopen, tot zich laten dienen.

HET SPELGEBEUREN BUITEN DE MAATSCHAPPIJ (buiten de beroepen)

Kinderen zijn rangonderscheidingstekens voor getrouwde vrouwen en voor getrouwde mannen. Kinderen zijn daarmee en daarnaast dan ook gewoon economische goederen, stukken bezit. Zo is dat in het spel, van buiten het spel bezien is deze constatering een vreselijke kreet. Maar de geciviliseerden zijn niet buiten spel. Hun afkeer en verontwaardiging bij het horen van deze constatering is dan ook schijnheiligheid. Ieder van hen vecht erom de voor hem hoogst mogelijke rang te bereiken. En vrijwel ieder van hen zet al zijn tijd, aandacht, energie en vaardigheden in bij het spelen: dat is bij het “produceren” (= z’n best doen, zich inzetten, zich inspannen, streven) om aan rang te komen en bij het consumeren (bezitten, gebruiken en verbruiken) om met de bereikte rang te pronken. Er blijft voor wie geconcentreerd spelen geen tijd, aandacht enzovoorts over om buiten spel te besteden, bijvoorbeeld aan het afstand nemen van het spel in kwestie.

BUITEN SPEL: IN CULTUUR EN IN NATUUR SAMENLEVEN

Waar blijft wie buiten spel treedt? Wat is een mens zodra hij niet zijn rang bekleedt? Voor sommige van onze tijdgenoten is er nog een cultuur waarin ze een plaats hebben (als broer, neef, vader, grootvader, achterneef, schoonzoon, buurman) waar zij rechten en plichten jegens anderen hebben, waar ze bij horen, waar ze een eenheid mee vormen: de stam, het volk.
Voor wie geen plaats in een cultuur meer heeft, of nog slechts een plaats in een cultuur die niet meer economisch onafhankelijk van de civilisatie, van het spel dus, kan bestaan, is er alleen nog als plaats buiten spel: de natuur. Hij kan à la Robinson Crusoe leven met de stad waarin hij woont als eiland, de geciviliseerden om hem heen als (wandelende) enorme bomen: onaanspreekbare, volstrekt andersoortige levende wezens, niet om te hakken, alleen de vruchten die ze afwerpen, zijn soms bruikbaar.

De geciviliseerden zijn niet biologisch andersoortig natuurlijk, maar ze zijn in een totaal andere ‘state of mind’, ‘psychische toestand’, zoiets. Een voetballer die aan het voetballen is, is altijd nog uit het spel te roepen als er buiten het spel iets echts en ergs gebeurt dat hem betreft. Hij heeft dan meteen weer weet van het feit dat er een grens is aan het spel, aan het speelveld, aan de speeltijd.
Dat besef dat er een grens aan is, dat missen de meeste geciviliseerden ten aanzien van de civilisatie. Als ziekte en dood hen met geweld het verder spelen onmogelijk maken, zijn ze dan ook zeer in de war. Ziekte en dood, dat is natuur die niet meer te negeren is. Op het eerste gezicht lijkt seks ook niet te negeren natuur, maar veel seksuele omgang is het voortzetten van het zich rangschikken met andere middelen. In de civilisatie zijn seks en macht vrijwel onverbrekelijk verbonden.

HET GEZIN EEN NATUURRESERVAAT

Het gezin zou een natuurreservaat moeten zijn omdat kinderen natuurlijke wezens zijn, zoals ook de geciviliseerden dat ooit, als kind, korte tijd vaak, waren. In het gezin dus

  • geen bevoorrechting, geen rang, geen voorrang.
  • ook geen opleiding tot consument, geen ontwikkeling tot een bewuste bundel voorkeuren dus. Spontaan zullen er wel voorkeuren ontstaan, maar die kunnen onbewust gelaten worden en als gedragskeuzebepalers in onbruik gelaten. Gedrag bepaal je in de natuur met je verstand, niet met je voorkeuren. Het zijn de ondernemers, de hovelingen van Koning Klant, die de potentiële kopers omwerven met beroepen op hun stijl, hun smaak, hun voorkeuren.
  • geen opleiding tot doen om gedaan te krijgen. Het leren ruilen van dingen die men met tegenzin doet tegen een of ander leuks na afloop, is opleiding tot knecht. Het kind leert [iets waar het uit zichzelf niet toe komt] te doen als middel tot het verkrijgen van iets [een gunst, een geschenk, toestemming, instemming of iets dergelijks] van een ander. Een schoolvoorbeeld is: “Eerst je spruitjes opeten, dan krijg je je puddinkje.”

Menig gezin is allesbehalve een natuurreservaat waarin een kind kan uitgroeien tot iemand, die daarna weerbaar (gemaakt) kan worden. Integendeel, in vele gezinnen verworden de kinderen tot pro-consumenten, bundels voorkeuren en afkeren, die later niets meer te verdedigen zullen hebben tegen het verbruikt worden door en in de civilisatie. De democratisch-geciviliseerden zijn parttime heer (Koning Klant met smaak en stijl) en parttime knecht [aan het doen waar ze geen zin in hebben (hun bordje aan het leegeten) teneinde daarvoor hun loon, hun geld te krijgen (hun puddinkje)].

WAT ER ANDERS KAN

De mensen in civilisatie zouden door kunnen gaan met zich rangschikken, zonder de natuur te vernietigen, als ze expliciete rangonderscheidingstekens zouden dragen. Kronen, toga’s en andere aan hooggeplaatsten voorbehouden kledingstukken zijn daar voorbeelden van evenals militaire schouderstukken en Jodensterren dat zijn en waren.
Deze expliciete rangonderscheidingstekens zouden dan in de plaats komen van het vertonend kinderen krijgen en van het vertonend gebruiken van tijdelijk geldige (modieuze en schaarse) goederen. Wanneer de mensen alleen maar net als de vogels pas nakomelingen zouden nemen als ze een gebied hebben waar te nestelen en voer te vinden is, dan was de overbevolking een voorbijgaand verschijnsel. Maar heel veel ouders hebben voor kinderen evenmin enig gebruik als flatbewoners voor jachthonden of gewone burgers voor raceauto’s. Statussymbolen zijn het, maar die naam is tot een denkstopteken geworden. Het woord wordt herkend: “eerder gehoord, dus het betoog waarin het gebruikt wordt, kan bekend worden verondersteld”.

“HET MILIEU” ALS HET SPEL BINNENBREKENDE NATUUR

Eerst brak het spel de natuur in het kind binnen en vernietigde het gebruik van het verstand, verving dat door voorkeuren en angstig erbij-willen-horen. Eerst vernietigde het spel het op overleven gerichte samenleven in cultuur, als volk(stam), verving rechten en plichten door zorgvraag (met of zonder voldoende koopkracht) en zorgaanbod (met prijskaartje eraan). Eerst vervolmaakte het spel de technieken om de natuur om zich heen in bezit te nemen en bij stukjes en beetjes te verkopen, dat is: als loon uit te delen aan de kunstjes doende knechten.

Nu zijn nuchter natuurlijk verstand, aanspreekbaarheid, fatsoen en “natuurlijke hulpbronnen” schaars geworden. Het milieu van het spel blijkt altijd al geplukt te zijn geworden en nu is het hier en daar kaal.

Alles komt in de spelenden, de geciviliseerden, de lui die meedoen, op, behalve de gedachte het spel te stoppen of er iets in te wijzigen. De bezigheid zich rangschikken moet en zal voortgezet worden en iedereen wil de door hem gepasseerden, zijn minderen, achter zich houden, onder zich, beneden, lagergeplaatst.

NODIG EN ONNODIG

Economische groei (meer spul en meer kinderen dus) is niet echt nodig buiten dat zo-spelen, dat zich rangschikken plus zijn rang zo vertonen. Echt nodig is datgene wat van de natuur nu eenmaal moet, wat onontbeerlijk en /of onvermijdelijk is. Om de diersoort mens in stand te houden zijn geen miljarden exemplaren nodig en om menswaardig te leven zijn vele nu begeerde goederen niet nodig. Ook zich rangschikken is niet nodig. Nodig is die economische groei slechts bij het spel ‘rangschikken’ in deze vorm, deze vorm waar het rangonderscheiden gebeurt door het vertonend gebruiken van schaarse goederen, terwijl die schaarste [door een de hele wereld omvattende industrie] ononderbroken wordt bestreden. Dat bestrijden van de schaarste [van de rangonderscheidingstekens “van nu”, op ieder moment] maakt het steeds veranderen van de mode binnen het spel nodig.

DE VOORUITGANG

Het ‘zich kunnen veroorloven’ c.q. ‘hebben’ van wat dan ook blijft als rangonderscheidingsteken niet geldig, het wordt door die geweldige, natuurverwoestende industrie verlaagd tot slechts nog een teken van erbij horen. Het hebben van een eigen personenauto was ooit een teken voor het hebben van een hoge rang. Nu is het nog slechts een teken van erbij horen, van binnen spel staan en/of van mededingen en streven naar een hoger rang (bezig zijn “het tot iets te brengen”). Naast de auto zijn er ontelbare andere voorbeelden te geven.

DE VANZELFSPREKENDHEID

Dat dit rangschikken aan de gang is, spreekt voor iedereen vanzelf. Het vanzelfsprekende blijft ongenoemd. Het blijkt de kern van de zaak.

HOE HET SPEL WERKT(E)

– voor en na ons aan de gang

In het spel ‘rangschikken’ schaft iedereen die meedoet zich minderen aan, iedereen schuwt de onderste laag, de onderste plaats. Daarom lopen ze allemaal hard, ook diegenen voor wie er geen enkele kans is om ooit vooraan te lopen. De race eindigt nooit, de deelnemers gaan alleen maar dood. Het erfrecht is nu juist daar tegen gericht, in de zoon, de erfgenaam, loopt de vader verder. Zo zijn er in Europa de heersende families geweest en nu zijn die er overal op aarde. Wij leerden op school nog over bijvoorbeeld het Henegouwse huis, en we hebben nog steeds een huis van Oranje.

– iedereen een kans

Nieuw is dat nu in een democratie iedere enkeling voor zichzelf aan deze wedren kan gaan deelnemen en zich als grondvester van een huis kan opvatten.
Het spel was nooit statisch, zelfs niet in feodale tijden. Altijd kwamen er nieuwe deelnemers. Nu mag bij ons iedereen meedoen, ja, ‘ondernemen’ wordt aangemoedigd en geloofd en geprezen. Om te bewijzen dat hij meedoet heeft hij kinderen en spullen nodig, dus ook een manier om aan spullen (geld) te komen: een taak, een functie, een baan in de maatschappij, hij moet WAT worden.

– grenzeloos

Het spel ‘rangschikken’ kent geen grenzen, ongeacht de hoeveelheid deelnemers. Overal waar het gespeeld is, is de natuur vernietigd. Nu is het zo ver doorgegroeid, dat het de hele aarde en alles wat daarop leeft als speelgoed (‘FICHES’) ter ongelijke verdeling heeft.

– bevoorrechting is de achterkant van achterstelling

Achtersten, laatsten, zijn er altijd bij elke wedren. Armen zullen er dan ook altijd zijn, er is altijd een onderste laag, een laagste rang. Al zorg je ervoor dat die laagstgeplaatsten het als dier, als biologisch wezen, goed hebben, je zult ze in een democratie, in een wedren voor allen dus met andere woorden, altijd moeten (laten) verachten, ten gunste van de op een na laagstgeplaatsten, die je op gang, aan de gang, aan het werk, aan het streven, aan het begeren, wilt houden. Dat is gegeven in het spel. Dat is onontkoombaar, onvermijdelijk.

Nu, nu goederen (en kinderen) als rangonderscheidingstekens worden gebruikt, nu betekent ‘arm’: het niet voor iedereen hebben van alle begeerde goederen en (wegens de overbevolking) zelfs niet alle nodige . Onder de begeerde goederen vallen ook toegangsbewijzen voor schouwspelen en voor gelegenheden tot zelfvertoning in sport en werk.

NOG EENS

Men kan het verband tussen consumptiegelegenheid en rang verbreken. Bijvoorbeeld door als rangonderscheiding te gaan gebruiken het exclusieve recht [op basis van prestatie] tot het dragen van bepaalde kledingstukken en bijvoorbeeld schouderstukken. Als dat recht niet te koop zou zijn, maar op bewezen prestatie zou berusten (diplomering is nu al zoiets, het kan dus, technisch- organisatorisch, “we” kunnen het), dan zou ook het geld een andere betekenis krijgen. Corruptie, omkoping en fraude blijven, ze zijn kenmerk van het spelen om de prestatie in plaats van om het presteren.

Het in het genoemde proefschrift en elders steeds weer besprokene is oppervlak, de kern is het rangschikken met het “krijgen” van kinderen en het consumeren van goederen en diensten als rangvertoon, met bezittingen als onderscheidingstekens. De oplossing van al die aan de oppervlakte onoplosbare problemen is zo eenvoudig als het maar kan. Overschakelen op andere rangonderscheidingstekens.
Dan kunnen de geciviliseerden allemaal blijven doorspelen, voor iets anders zijn ze toch niet te motiveren. De natuur is reddeloos verloren, zowel in als om de geciviliseerde (= de met het zich in rangen schikken bezige) mensen. Armen zullen er altijd zijn, hun bestaan is inherent aan het spel. Wat te redden valt is ‘het milieu’, een beschadigd restant van wat ooit vrije natuur was een restant waarin rangschikkenden kunnen spelen.

MET GODEN BESPROKEN

Spelen is geen LEVEN, de mannelijke, eisende god van de spelenden is niet de schepper, maar de bankier die hen talenten meegeeft om mee te woekeren. En de spelers zullen de (genen)bank van deze god via genetische wetenschap weten te beroven en dat niet slechts door de methode van genetische manipulatie, maar ook door gewone foktechnieken, op dieren geleerd en geoefend. Hun tweede (vrouwelijke) god is Vrouwe Fortuna, die zij al gokkend aanbidden, zij is het die de ongelijke verdeling verzorgt zonder deze aan enige prestatie te verbinden. Het is voldoende deze stand en gang van zaken te zien, er hoeft niet tegen gevochten te worden.

HET AFVAL

Nu kunnen er nog armen biologisch redelijk leven (niet LEVEN dus) of minstens overleven van goederen, waren, die door de spelenden versmaad en weggeworpen worden: verlopen rangonderscheidingstekens en dingen waarmee men zijn smaak en stijl en identiteit niet langer kon uiten, kon tonen. Want naast het binnen zijn en een rang hebben (dat is: minderen, lagergeplaatsten hebben) dient een speler een identiteit, een eigenheid, een uniekheid te hebben, nu ja, te suggereren. Dat is iedereen die binnen spel is (en al of niet speelt) aangepraat, het hoort bij zijn Koning Klant en Jan Publiek zijn. Al die unieken samen vormen voor de gokkende (‘risico nemende’ heet dat) ondernemers ‘de markt’; die markt is een gokautomaat, verder niets.
Zeker is alleen dat een eenmaal als teken van hoge rang gebruikt artikel vele, vele jaren begeerd zal worden door de renners, de zich rangschikkenden. Ontelbaren willen als bezitter ervan aan de beurt komen.

OPPERVLAKBEHANDELING: ZALF KWAKKEN

Er zijn geen vraagstukken en problemen meer die niets met het rangschikken te maken hebben, waar met andere woorden geen economische kant aan zit, overal hebben ‘deskundigen’, professionals, BEROEPSmensen dus, vat op, en daardoor is er een economische kant aan gemaakt. Het oplossen van die problemen is dan ook, – gegeven de onvernietigbaarheid van het rangschikken- met-vermenigvuldigen-en-consumeren-als-rangvertoon – : het met elkaar in competitie om geld brengen van hulpverleners/ dienstverleners en politici/voorvechters.
Alleen aan de oppervlakte is er dus wat aan deze problemen te doen. Het rangschikken met deze vorm van rangonderscheid aangeven wordt voortgezet, tot de dood van milieu en mensheid, in die volgorde, er op volgt. Het aan de oppervlakte bezig zijn tot het einde, dat is politiek. Het is voldoende je daarin te laten vertegenwoordigen, dat is een gebaar, een gevolgloos gedoe dus, maar ach, dat moet, om je nooit iets te verwijten te hebben. Verder is het verstandig hier en nu en zonder verleden en zonder toekomst te leven, te bestaan. Niemand kan, door zich bezorgd te maken tot LEVEN komen, dat, LEVEN dus, zit er als mogelijkheid nu niet meer in. Dat is zo omdat de zonde (het zich zo rangschikken) der (voor)vaderen wordt bezocht aan ons, hun nazaten, hun kinderen. Onze pech.

PRO MEMORIE

Het (in)zien dat de civilisatie een gezelschapsspel is en niets “hogers” of “meer” of “diepers” heeft als gevolg dat het bewonderen van winnen en van toppresteren vervalt. Wie een gezelschapsspel herkent als schade-oorzaak, ja als doodsoorzaak van individuen en van soorten, houdt op met er aan deelnemen of niet. Zo niet, dan maakt hij daarvoor desgevraagd een smoes aan of kiest er een uit de grote voorraad gereedliggende. Wie niet deelneemt wordt nog steeds door wie wel spelen tot allerlei gedwongen, zoals een fietser door tegenwind wordt gedwongen (tot harder trappen); de wind is niet de meerdere van de fietser. De baas is niet de meerdere van de niet-langer- geciviliseerde, de ontgoochelde, de gedesillusioneerde.

De oproep ‘de wereld’ (= het spel, het zich rangschikken, de civilisatie) af te wijzen en te mijden is al heel oud, in Boeddhisme en elders. Hier en daar gaf nu en dan iemand aan die oproep gehoor, tot eigen heil, genezing, rust. Hij leefde nog enige tijd verder en stierf, evenals al diegenen die er geen gehoor aan gaven. Zo gaat dat. Het spel ging en groeide verder.

Wie aan de natuur in onbruik, aan wilde planten en dieren, een waarde toekent die hen voor de laagstgeplaatsten beschermt, ontneemt die uiterst tenachtergestelden hun enige mindere, stoot hen uit de gemeenschap van meerderen. De verachting van alle wilds is aan hen als troostprijs gegeven door de priesters.

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This