Jaap Schot, 27 december 1984
Waar sta je, wanneer je de wereld ziet zoals ik ?
Ik ga er van uit dat ik niet een bijzondere manier van zien heb, dat ik niet iets meer kan zien dan een ander, zoals een kleurenziende meer kan zien dan een kleurenblinde.
Ik ga er van uit dat hetgeen ik in onderscheid van anderen zie aan en van de samenleving mij gegeven is door mijn standpunt.
Als ik me ergens anders zou bevinden ten opzichte van mijn onderwerp, dan zou ik mijn onderwerp ook anders zien.
Hier moet worden opgemerkt dat ik op mijn standpunt, in mijn maatschappelijke situatie, wel mede door eigen doen en eigen nalaten ben gekomen, maar niet door eigen overwogen keuze.
Ik vermeed het aangaan van bindingen en overeenkomsten, die ik als valstrikken en klemmen herkende en ik gehoorzaamde aan bevelen die ik als onontkoombaar opvatte, terwijl ik ze als bevel bleef herkennen.
Pas heel laat ben ik allerlei bevelen die in de vorm van aanbiedingen werden gebracht, als bevelen gaan herkennen.
De gelegenheid om van de eigen begaafdheden er enkele zo ver mogelijk te ontwikkelen, is moeilijk als een bevel tot specialiseren te herkennen, terwijl toch bij nader inzien het lage loon voor ongeschoolde, niet gespecialiseerde arbeid gemakkelijk als een straf te herkennen is.
De gelegenheid tot woekeren met je talenten wordt je gegeven of aangeboden, zegt men. Met evenveel recht kan men zeggen dat deze gelegenheid een mens gelaten wordt, dat is : hem niet ontnomen.
Toen ik jong was dacht ik helemaal niet door over waar de mensen aan bezig waren. De manier waarop men sprak en spreekt over ‘het gebeuren door het doen en laten der mensen’ zet ook niet tot zulk doordenken aan.
Er wordt gezegd : “het is oorlog” en dat klinkt sterk verwant aan uitspraken als “het regent”.
Voor de gewone mensen, -die niets te beslissen hebben wat hun individuele kracht te boven gaat, die, met andere woorden, geen macht hebben en uitoefenen-, is er ook een grote overeenkomst tussen regen en oorlog voor wat betreft dat ene punt, dat het hen overkomt resp. aangedaan wordt.
Zo was en is het ook met de gebeurtenissen die ze vredig noemen, zoals de industrialisering van een land, de scholing van een samenleving, het in stand houden van een leger en dergelijke meer.
Ik ging dus naar school en leerde door en ging in militaire dienst en werkte voor loon in het onderwijs en in de industrie. Kortom ik draaide mee. Ik kies zeer bewust het woord ‘draaide’ in plaats van ‘deed’, omdat ‘deed’ veel te veel bewustheid en opzet vooronderstelt.
Ik kan zeggen dat ik werd gebruikt, op voorwaarde dat ik tot daders van dat gebruiken maak, diegenen van mijn tijdgenoten toen, die wel bewust de gebeurtenissen doorzagen en benutten.
De andere tijdgenoten van toen, draaiden ook alleen maar mee.
Enige tijd kan men een jongere, een nieuwkomer dit meedraaien vergeven.
Enige tijd kan men als jongere zichzelf dit meedraaien vergeven.
Ooit echter moet het afgelopen zijn.
Er komt een moment dat je niet langer weerloos en gevangen bent, maar medeplichtig wordt. Bij mij kwam dat moment toen ik jongeren mocht gaan onderwijzen. Toen wreekte zich het feit dat ik tot dan toe slechts had meegedraaid. Ik had nog niet de goedpraterij doorzien, waarmee de bedrijvers van sociale wetenschappen (vooral economie, maar ook sociologie en psychologie) zich bezighouden.
Ik begon dan ook te proberen waarheid te onderwijzen, de werkelijkheid aanwijzend welke door die wetenschappen wordt besproken. Dat was mijn taak in mijn baantje, dacht ik eerlijk.
Wat mij, -lerend van proefwerk naar proefwerk en van tentamen naar tentamen-, niet duidelijk geworden was, begon ik door te onderwijzen in te zien :
dat ik van veel van wat ik had geleerd geen voorbeelden en geen ervaringen had, kwam mede doordat veel niet over werkelijkheid gaat, maar over ideologie, over wensen, leugens, bedenksels en verlangens en over troostende en verwarrende concepten.
Veel van wat onder het mom van wetenschap wordt gezegd, blijkt deel uit te maken van een woordenstrijd, van de propaganda, van het grote twistgesprek, dat de woordenkant is van de voortzetting van de oorlog met andere middelen, de voortzetting die politiek heet.
Toen ik bij de teksten die ik aan mijn leerlingen voorgelegd vond in de leerboeken, voorbeelden zocht om de werkelijkheid aan te wijzen, begon mij die propaganda duidelijk te worden. Tot die tijd had ik verondersteld, dat er verschijnselen besproken werden, die ik vanuit de positie van leerling en student niet kon waarnemen, maar die door de onderwijsgevenden en door de schrijvers werden waargenomen. Er is in het onderwijs geen tijd om langzaam te studeren, dus moet er door wie leert, veel in vertrouwen aangenomen worden. Wee echter de jonge, beginnende leraar die nog niet door heeft dat hij als bevoorrechte staat tegenover de nieuwkomers, die hij moet opvatten als mensen die hem bedreigen, omdat zij op hun beurt voorrechten aan het verwerven zijn.
De meeste leerlingen zijn ook alleen maar aan het meedraaien.
Er zijn er percentueel heel weinig die (b.v. van hun vader) geleerd hebben “waar het aas ligt”.
Heel veel leerlingen en studenten hebben er geen weet van dat ze in leerboeken en lessen met propaganda bestookt worden.
Niet dat ze dat niet hebben horen zeggen, maar wat men hoort zeggen raakt alleen de oppervlakte. Het is heel wat anders wanneer men de werkelijkheid leert kennen en de waarheid die men kent gaat beseffen. Soms had ik de indruk dat er leerlingen waren die doorzagen dat ze gebruikt werden, maar daar al op inspeelden, door aan het leren een minimum aan energie te besteden. Het inzien dat ze onder propagandavuur lagen, zou hen ertoe verplichten zich er aan te onttrekken en dat zou veel meer tijd, aandacht en energie kosten dan de manier van het langs zich heen laten glijden die ze nu practiseerden.
Een aantal studenten huldigt stilzwijgend de opvatting dat er geen ontkomen is aan de gepropageerde wereld en dat het dus maar het verstandigste is om tot deze wereld zich te bekennen.
Deze studenten willen geen ontmaskering van de propaganda.
Ik was en ben zeer enthousiast voor die ontmaskering.
Lange tijd dacht ik dat de meedraaienden die geen tijd en gelegenheid hebben om dat ontmaskeren zelf te doen, dit enthousiasme met mij zouden delen.
Nu vermoed ik dat zeer velen een diepe afkeer hebben van het volledig beseffen van de eigen onmacht ten opzichte van wat er is en wat er gebeurt.
Er is een verlangen naar macht en een gevoelen en besef van onmacht ten opzichte van de stand en gang van zaken in de wereld.
Een van de samenstellende delen van de propaganda voor wat is en gebeurt, is nu juist dat de mensen leren denken over wat buiten hun individuele kunnen ligt als ‘belangrijk’ en over wat binnen hun individuele kunnen ligt als ‘klein’, ‘kneuterig’, ‘onbenullig’, ‘onbelangrijk’, ‘kortzichtig’.
Daardoor wordt het gevoel van onmacht voorgeprogrammeerd en tot een negatief gevoel gemaakt.
De propaganda richt de aandacht op het interageren van vertegenwoordigers van IETSen op het wereldtoneel, de gewone mensen zijn publiek, gebruiksvee, kanonnenvoer en gijzelaars (gegijzeld bijeen in steden, die doelen zijn van voorgeprogrammeerde en aangekondigde atoomaanvallen).
Zelfs als er geen atoombommen zouden bestaan en het hele nieuws een bedrog was, dan nog was dit de stemming waarin de mensen door middel van de media (pers, t.v. en radio) worden gebracht.
Slechts door deel te nemen van en bij te dragen aan een beweging die op het wereldtoneel mee kan spelen, kan een geciviliseerde zich doen gelden en doen meetellen.
Het heeft lang geduurd voordat ik in het begrip “spontane summatie” vatte dat er daarnaast iets bestaat en werkt.
De ontmoedigde beseft dat zijn bedoelen kwantitatief niet de moeite waard is. Ook zijn goede daden en zijn wandaden, zijn deugden en zijn ondeugden, dragen als hoeveelheid geen gewicht.
Ze leggen geen gewicht in de weegschaal waarop ’s werelds goed en kwaad worden gewogen.
Vroeger leefde menig individu met de gedachte dat zijn individuele daden en nalatigheden door de Alwetende na zijn dood zouden worden beoordeeld naar hem (het individu) bekende criteria.
Hemel of hel stonden hem individueel te wachten of wedergeboorte (reincarnatie) in deze of gene levensvorm of onder deze of gene omstandigheden.
Wat zulk een gelovig individu deed met wat hij kon was van belang voor hem en interessant voor de Alwetende Gerechtige.
Hetgeen hij kon doen en laten was niet te verwaarlozen, zoals het dat is voor de moderne massamens, die geleerd heeft met relatieve hoeveelheden te rekenen (bij voorbeeld met berekende risico’s in het opzetten van industrieen, atoomcentrales, strategieen enz.).
De druppel op de gloeiende plaat is een van de populairste beelden.
De som van alle doen en laten van een individu is, tegen de achtergrond van zijn meer dan vier miljard tijdgenoten, totaal te verwaarlozen. Dat is het onaanvechtbare inzicht van de rekenaar.
Nu weten we allen dat het geloven in reincarnatie en in het laatste oordeel slechts geloven is. Geloven op de manier zoals we dat deden voordat we van die “dood van God” wisten, kan dus niet meer.
Er is geen weg terug. De geloven zijn misbruikt als bedriegelijke voorspiegeling van compenserende gerechtigheid achteraf, na hun dood, voor de armen en ontrechten1 hier op aarde. Wie terug wil naar de toestand waarin men geloofde, laadt de verdenking op zich terug te willen naar de tijd van het massaal bedriegen van de ondersten in de gelaagde samenleving die de civilisatie is en zal zijn.
Mijn kennis komt voort uit zien, niet uit hanteren, want tot hanteren heb ik geen gelegenheid, misschien ook niet de kundigheid.
Ik heb niets te melden wat niet door iedereen waargenomen kan worden.
Verlossing zit er niet in wanneer men volhoudt dat het nodige (voor leven en welzijn) gedaan moet worden door een zo klein mogelijk percentage van de arbeidende bevolking voor alle anderen.
Zolang dat het uitgangsgegeven blijft, blijft er voor de andere arbeidenden slechts onnodigs te doen over:
luxe, dwaasheid, misdaad, oorlog, waanzin
of: afhankelijkheid als werkeloze.
Een economische recessie is een stagneren van de vernieuwing van de aanmaak van onnodigs, van nieuw speelgoed, van nieuwe diensten om van te genieten. Een economische recessie is een blijk van het tijdelijk aan de grenzen zijn van het in waanzin bedenken van onnodige bezigheden.
Er blijft namelijk ruim voldoende aanmaak van voedsel, kleding en huisvesting, er is geen gebrek aan brandstof, zelfs niet aan ruimte op de planeet om ons allen ‘vrij’ (voor ons gevoel) te kunnen bewegen.
Er is in economische crises niets nodigs tekort.
Economische recessies zijn alleen maar perioden waarin het onrecht van het ongelijk verdelen, de motor van de civilisatie, even ook blijkt aan de mensen die zo zorgvuldig trachten dit buiten hun blikveld te houden.
Er is geen enkele reden droef te zijn over zulk een stagnatie in de uitgroei van de waanzin:
– de grootheidswaanzinnige projecten (star-wars)
– het begeren
– het grote verslaven.
De fout, het kwaad is: dat het voorhanden nodige niet ruimhartig verdeeld wordt.
Het is onnodig de mensen het nodige voor hun leven en welzijn te onthouden, het is zo’n verachtelijke diersoort, dat ze wel aan het werk te krijgen zijn met hun begeerten naar luxe, hun verslavingen en hun dwaasheid als motoren, als beweegredenen.
Dat is in het kort mijn inzicht in de stand en gang van zaken in de wereld.
De gebruikelijke besprekingen van de stand en gang van zaken in de wereld zijn als beschrijvingen van stukken van een barok- of rococokerk: vanwege de massa der details is de structuur volstrekt onkenbaar geworden.
De economie is geworden tot econometrie,
de psychologie is vervangen door de psychometrie,
de idolatrie is vervangen door de idolometrie,
verdedigingskunde is tot wapenkunde geworden,
kortom: doelvervreemding is alom waarneembaar.
De verhaaltjes die als verklarende achtergrond voor het economisch doen en laten der mensen naar voren worden gebracht zijn al te doorzichtige drogredenen. Daarvan heeft men geen last meer als men de begrippen operationaliseert en meetbaar maakt.
Dat geldt voor alle -metrieen : de waaromvraag wordt omzeild.
Op die klip kan men dus ook niet lopen.
Wie zou het onnodige willen missen?
Laten we de vraag anders stellen, ieder voor zich:
“welke onnodige consumptie wil ik nalaten?”
Het antwoord op die vraag is ieder van ons waaneembaar gegeven.
Ieder van ons beantwoordt dag in dag uit die vraag in daden.
Wanneer iemand ophoudt met een onnodige consumptie, vermindert hij werkgelegenheid.
Werkgelegenheid voor degenen die geen gelegenheid hebben iets nodigs te doen.
Wat er nu gebeurt in de rijke delen van de wereld is nog niet eens dat de consumptie van onnodigs verminderd wordt, om welke redenen dan ook, in de lagelonenlanden wordt geproduceerd wat we hier verbruiken, maar waarvoor we niet het onderhouden van zulks producerende landgenoten over hebben. Als die landgenoten niet werken, krijgen ze wel een uitkering, maar die is lager dan een loon en bovendien zal vrijwel iedere koper van een product uit een lagelonenland aan die uitkering minder kwijt zijn dan aan het loon dat immers gericht via het product in de prijs daarheen stroomt. Zo is menigeen toch al gauw een gulden minder kwijt en hij kan dan bovendien nog rechts stemmen, zodat die uitkeringen omlaag kunnen worden gebracht.
Dat is het tegendeel van solidariteit. Die solidariteit heet echter in de mond van degenen die de economie moeten goedpraten ‘protectionisme’ en dat is een naam die een verwerping van het benoemde inhoudt.
Vrijwel zeker kunnen anderen tientallen veel betere voorbeelden van goedpraterij uit de economie, de psychologie en de sociologie noemen.
Ik hoef alleen het begrip ‘goedpraterij’ te verduidelijken en kan de rest aan de lezer overlaten.
Ik heb geen bijzondere waarnemingsmogelijkheden, die anderen niet zouden hebben.
Mijn kerninzicht is dus, samenvattend:
dat de kernbegrippen ‘nodig’ en ‘onnodig’ zijn en
dat de economische regelingen en verschijnselen de basis zijn voor de verklaring van wat de mensen in de civilisatie doen en laten.
Met dezelfde regeling van het economische hadden er ook heel andere concrete inhouden kunnen ontstaan, een andere technologie, een andere wetenschap, een andere kunst.
Wat niet kon ontstaan en niet kan ontstaan is de aanmaak van manieren om het nodige vrij voor iedereen beschikbaar te stellen.
De vooronderstelling is dat de anderen, de jongeren, de nieuwkomers, onder de dreiging van nood, van gebrek aan het voor hun leven en welzijn nodige, de civilisatie, de productie, de kunsten, de wetenschapsbeoefening, de beroepssport, de creativiteit in gedwongen moeten worden.
Economische crises zijn ook nodig voor het overeind houden van dit besef, juist ook in de rijke delen van de wereld. Als het hen niet om de vijftig jaar werd getoond, zouden de mensen niet geloven dat ze in een systeem leven, waarin mensen honger en kou en gebrek en ziekte worden aangedaan als ze niet arbeiden.
Ik denk dan ook dat economische crises planmatig worden aangemaakt of, als ze spontane verschijnselen binnen de civilisatie zijn, met opzet niet worden voorkomen.
De gewone man stemt altijd op partijen die weinig belasting beloven en weinig staatsinvloed op het economisch gebeuren beloven, dat wil zeggen: die uitdrukkelijk beloven de volgende crisis te laten komen.
Dat bedoelt de gewone man niet, zo verzekert hij ons, als we er sterk op aandringen dat hij zich over zijn politieke keuze uitlaat, maar dat is precies volgens de verwachting, want de gewone man bedoelt ueberhaupt nooit wat hij veroorzaakt en waartoe hij opdracht geeft.
De gewone man bedoelt alleen zo nu en dan een op korte termijn naar zijn hopen optredend gevolg van wat hij doet.
Een of enkele gevolgen uit de duizenden die hij veroorzaakt.
De gewone man denkt niet.
De gewone man is denklui, of kan niet denken, of is ontmoedigd, daarover doe ik geen uitspraak.
De gewone man laat zich de onderwerpen waarover de verkiezingen gaan steeds voorschotelen.
De gewone man volgt opinieleiders.
Opinieleiders zoeken populariteit.
Vele gewone stemgerechtigden zeggen openlijk dat ze bij de verkiezingen stemmen op mensen die ze sympathiek vinden, los van de aangereikte onderwerpen tijdens de verkiezingscampagnes, de verkiezingsveldtochten dus, weer die rhetoriek van de oorlog.
Dit alles is in het geheel niet absoluut nieuw.
Het levert dus geen oplossing, anders was die oplossing er sinds het voor het eerst naar voren gebracht werd.
Het herhalen ervan is dus zinloos.
Even zinloos is het betreuren van de beschreven verschijnselen.
Ook hopen en bidden kan men gevoeglijk nalaten, evenals proberen er bij anderen iets aan te veranderen.
Wat overblijft is hetgeen in de verhalen over het laatste oordeel en over reincarnatie als zinvol werd beschreven, namelijk het optimaal beheer van eigen tijd, aandacht en energie, zodanig dat als alle mensen het zo deden, dat beheren, niet het concreet doen en laten van wat jij doet en laat, de wereld in orde zou zijn, goedgekeurd zou worden door de alwetende, alminnende, levenwillende scheppergod.
Het is puur willekeurig en onbelangrijk welke verhalen of beschouwingen iemand bij zulk een genormeerd zelfbestuur gebruikt om de niet van woorden gemaakte waarheid uit te zeggen.
De waarheid dat het goed is genormeerd zelf de besteding te besturen van de eigen tijd, aandacht en energie, zichzelf minnend zoals de christelijke moralisten willen dat je je naaste bemint.
____________________
1) ONTRECHT is wie minder wordt toegestaan dan hij van nature met zijn kracht, die hem van buiten de mensheid, niet door zijn tijdgenoten gegeven wordt, kan doen. De ondersten in de civilisatie wordt tijd, aandacht, energie en zelfbestuur ontnomen zodat de hogeren meer kunnen besturen dan hen van nature gegeven is. Die hogeren kunnen door deze regeling plannen opstellen en laten uitvoeren, waaraan zij in hun eentje nooit uitvoering zouden kunnen geven.
0 reacties