Jaap Schot, 23 augustus 2005
1. Romans zijn er voor en door lieden die hun txaenz willen besteden aan het leren kennen van eenmalige (verzonnen) ‘karakters’/ personen in eenmalige (verzonnen) situaties in actie en interactie, terwijl (en dit is wezenlijk!) schrijver, lezer en verzonnen karakter daarbij voelen en oordelen.
2. Uit mijn opstellen zal het duidelijk zijn dat ik niet tot die lieden behoor. Ik wijs het besteden van vrije txaenz aan eenmaligs af. De eenmaligheden waarmee ik in aanraking kom eisen een deel van mijn txaenz, dat heet, dat ís, ‘in aanraking komen met’. Daar nog weer eens een gratis hoeveelheid txaenz aan toe voegen door belang te stellen, dat zie ik niet als ‘te verdedigen’. Dát is het kader waarin ik formuleerde ‘voor deze lieden is niets een vóórbeeld van iets’. Maar dat is een opmerking die niet bestand is tegen het misverstand dat ik daarmee aandring op ‘als Linnaeus aan de slag gaan’ en soorten verzinnen. Een soort is een verzinsel en heersers (en als waren wij een heerser denken, dat wordt ons dagelijks onderwezen en voorgeleefd via de media) maken van soortkenmerken eisen waaraan een would-be exemplaar moet voldoen om voor een bejegening/ voorziening in aanmerking te komen.
3. Als is het gevaar van ‘kenmerken tot eisen maken’ er, toch wil ik wég van het anekdotische, eenmalige wijzen.
4. En de bezigheid ‘verzinnen’ dan? Zonder verzinnen blijft de denkende steken in dat eenmalige. Daar wil ik de denker vandaan wijzen en tegelijkertijd heeft ‘verzinsel’ bij mij een verwerpende bijbetekenis. Dat is dus verwarrend en verward.
0 reacties