Jaap Schot, 19-22 april 1999
Wat waar is betreft dat wat aan de hand, gaande, voor ogen, een verschijnsel hier nu is. [‘Wat’ kan hier, in de uitdrukking ‘wat waar is’, slechts een verwoording betreffen, een verwoord begrijpen, geformuleerd, al of niet uitgesproken. Op iets anders passen wij de term ‘waar zijn’ niet toe; niet op een tekening, niet op een foto, niet op een reactie, zelfs niet als die in woorden is gevat. Slechts een melding in woorden kan waar zijn, nee IS waar, een onware uitspraak kan geen melding zijn, kan slechts de vorm van een melding hebben. Een melding kan slechts datgene betreffen dat daar dan waargenomen wordt, een herinnering kan niet een melding zijn, van het zich herinneren kan melding gemaakt worden, maar van een herinnering kan nooit meer een waarneming gemaakt worden en slechts een waarneming kan worden gemeld.] Waarheid is altijd actueel, is niet overdraagbaar en is niet te bewaren. Er is geen spul dat ‘Waarheid’ heet. ‘Waarheid’ is slechts een woord dat in goede volzinnen te gebruiken is. Het woord is slechts een stukje spreekgereedschap.
Het vernemen van een melding levert de hoorder /lezer geen kennis op, slechts informatie; de hoorder komt iets aan de weet, hij neemt van dat iets geen kennis, hij neemt wat hij hoort beschrijven niet waar. [ONDERWIJS heet die situatie waarbij de onderwijzer (teneinde de beschrijvende taalvaardigheid aan de waarneming van de leerling toe te voegen) schijnbaar meldt wat hij tegelijk met de leerling waarneemt. Zijn taalonderwijs heeft dan de vorm van de bezigheid ‘melden’.]
De waarheid heeft geen boodschappers, verdedigers en/of aanwijzers nodig. Iedereen kan hetgeen er (gaande) is vrij (meerzintuiglijk) waarnemen of het feit constateren dat hij dat waarnemen niet kan en DUS het onderhavige niet kent.
Niemand hoeft dus ook maar in het minst onzeker te zijn van wat dan ook. Iedereen heeft altijd volstrekte zekerheid omtrent wat hij wel en niet kent. Niemand hoeft dus ook maar iets te geloven of ergens aan te twijfelen. Iedereen kan zich beperken als denker tot het werken met wat hij kent. Vrijwel niemand kan zodoende / dat doende grote sprongen en diepe duiken maken, als denker, maar moet dat dan? Wie wil dat, ten koste van zijn zekerheid en/of ten koste van het waar-zijn van wat hij aan tekst aanmaakt? Het antwoord is vrij duidelijk voor wie om zich heen kijkt: menigeen, elke opschepper die met woorden werkt. Maar het loont voor mij niet mij zulke opscheppers tot onderwerp te nemen en/of op hen te reageren.
Iedereen KENT het feit dat hij kent, als hij waarneemt en KENT ook het feit dat hij niet waarneemt als hij ‘hoort vertellen’ zelfs als dat vertellen melden is. Wie iets meerzintuiglijk en hanterend waarneemt weet omtrent dat wat hij waarneemt in zekere, van die zintuigen afhankelijke mate zeker te zijn en wie iets niet zo waarneemt weet m.m. eromtrent onzeker te zijn. Met een onderwerp ‘als kende men het’ bezig zijn (door te denken alsof men het daar dan waarnam) komt in vele vormen voor: in de vorm van betwijfelen, geloven, veronderstellen, zich herinneren (bijvoorbeeld op basis van zelf op televisie gezien hebben, zelf gelezen hebben, zelf hebben horen zeggen), hopen, verlangen, vrezen, enz.
Liegen is slechts waar geen strijd is moreel af te keuren. Overal waar geciviliseerden aanwezig zijn is strijd (strijden ze, ze kunnen dat, sociaal mobiel bezig als ze zijn zich te rangschikken, niet nalaten. Zo min als bezitters kunnen bezitten zonder te dreigen, met het verdedigend geweld waarmee ze hun bezit beveiligen.). Wetenschappers die waarheid vinden worden onverwijld van het toepassen van hun kunnen herkennen en benutten beroofd voor zover dat kan en dat is ver, nu voor het beoefenen van wetenschap als verkennen (verdere verschijnselen gaan kennen, dus) apparaten nodig zijn die niet eigendom van de wetenschappers zijn. Deze wetenschappers worden bedreigd met het beroofd worden van de (“hun”) gelegenheid verder te werken. Die gelegenheid kan hen worden ontnomen, die toestemming om met het grote speelgoed te spelen. Dat speelgoed is van de bezitters, niet van hen. De vaardigheid te herkennen en door te denken met wat men ooit kende, is onvervreemdbaar ( = kan niemand je afnemen ), maar de gelegenheid om het onderwerp te benaderen en de apparatuur te gebruiken, die kan wel worden ontnomen en onthouden en zo is ook de wetenschapper een slaaf in zelfbezit geworden : iemand die kunstjes doet voor de bezitters. Met name het kunstje ‘wetenschap beoefenen’, beroepsmatig, zoals een beroepssporter zijn sport. Wetenschappelijkheid als mentaliteit gaat daarbij verleren, precies zoals de sportiviteit als mentaliteit in de beroepssport verloren gaat.
Ontkennen kan men slechts wat men kent, zoals men slechts kan ontwarren wat in de war is, kan ontdekken wat bedekt is.
Geheim houden kan men slechts wat waar is en slechts voor wie het niet kan bereiken (—–> waarnemen). Wat ik niet kan waarnemen kan men niet voor mij geheim houden, het IS voor mij “geheim”, van nature. Waar niks ligt is geen geheim te houden bergplaats.
Hoe meer van dit soort uitspraken ik aanmaak, hoe verder duidelijk wordt wat de gevolgen zijn van het zich (in dit geval mij) beperken tot wat men kent, wat men zintuiglijk krijgt. [‘Krijgt’ is hier alleen maar de achterkant van ‘gegeven – zijn’.] Je kunt slechts waarnemen wat je gegeven is, wat je aan waarheid krijgt dus. En de horende kan de dove de Vijfde van Beethoven niet doorgeven.
Is er onwaarheid te spreken zonder verzinsels ? Ja, ik kan gewoon nu schrijven: ik zit niet te schrijven. Dat is dan onwaar en ik heb geen verzinsels gebruikt, maar begrippen waarmee ook ware uitspraken te doen zijn: ik, zitten en schrijven. De lezer van onwaarheden van deze soort wordt verwezen naar hem gegeven verschijnselen. Veel moeilijker zijn uitspraken met begrippen zoals ‘verzinsel’, ‘begrip’, ‘verschijnsel’ en ‘onwaarheden’. Onze zintuigen hebben daar geen greep op, met behulp van onze zintuigen, of exacter, via onze zintuigen, hebben we daarvan niets gegeven. We zijn zo gewend aan deze soort woorden / begrippen dat we die moeilijkheden ermee niet meer zien en vergeten zijn hoe moeilijk het aanleren ervan wel was, heel lang geleden. En we hebben nauwelijks opgemerkt hoe doortrapt en gemeen de techniek was waarmee het abstractum ‘de samenleving’ ons deze woorden leerde gebruiken. We moesten ze leren en bij het proefwerk bleek dat ons halfslachtige, niet begrijpende en op napraten berustende gebruik ervan werd doorgelaten. Zo bracht men ons ertoe deze gangbare, verhullende, niet beschreven, niet omschreven en niet gedefinieerde ( = niet afgebakende ) woorden / begrippen te gaan gebruiken.
We leerden praten met etiketten op nooit geopende dozen. We maken volzinnen met behulp van grammatica en betogen met behulp van logica en consistentie en de zwakte van onze tekst zit hem in het feit dat we met etiketten praten. Als er ooit iemand de tijd voor zou krijgen en aannemen (en dat is dan: van zijn kant de zijne geven) om die dozen te openen, dan ging er heel veel mis. Dat ‘openen van die dozen’, daarmee bedoel ik: rustig, woord voor woord het bijpassende begrip zoeken en begrip voor begrip het bijpassende verschijnsel. Dan blijkt dat ik met het woord ‘wiskunde’ niet meer kan bedoelen dan ik van wiskunde heb leren kennen en me daarvan kan herinneren: niets noemenswaards dus. Maar het is wel hetzelfde woord als dat wat die wiskundige gebruikt. Het is dezelfde maat en soort doos, met hetzelfde etiket, maar vrijwel leeg en bijgevuld met aan de ideale inhoud totaal vreemde emoties en vooroordelen.
Nou, anderen zullen die txaenz niet voor ons over hebben om onze dozen te openen en de inhoud te onderzoeken. Maar dat betekent dan wel dat ze als ze hun verstand gebruiken, onze teksten laten voor wat die voor hen zijn: totaal ongecontroleerde zendingen die ook door de afzender nooit zijn verzorgd. Verzorging door de afzender zou nu ook al geen enkel nut meer hebben, iedereen is gewend het verschijnsel van de gesloten blijvende dozen te negeren. ‘Verstaan onder’, ‘bedoelen met’ en ‘betekenen’ zijn wel als woorden / uitdrukkingen bekend, maar men laat het maar voor wat het is, tenzij het in een debat als gevechtshandeling is te gebruiken om van een ander het openen van een door hem gebruikte doos te eisen. Maar dat is een gewaagde oorlogshandeling: wee de vrager, als de gevraagde een doos met verzorgde inhoud, een doordacht begrip blijkt te hebben gebruikt. Dan rest nog slechts hem onvoldoende tijd te laten en uit te roepen dat hij geen college mag gaan geven.
Het verstandigste wat ik in deze heb weten te verzinnen is dit: zelf het initiatief nemen tot het onderzoeken van de inhoud van een aantal dozen die ik zelf heb leren verzenden door op het etiket te wijzen (want zo gaat dat ‘verzenden’).
Het verzorgen van de inhoud van die onderzochte dozen leverde me onderscheidingen op waarvan ik niet verwacht dat anderen die verstaan onder wat ik zeg. Ik heb bij het vullen (en deels ook leegruimen) van die dozen vooral gelet op hetgeen met de begrippen begrepen en dus via de woorden en begrippen aangeduid ( = met woorden aangewezen ) wordt. Begrippen die niet aan iets ervarens / bestaands vastzitten zijn er ook, maar dan wordt het bedoelde volstrekt privaat.
Sinds ik niet meer mee hoef te doen, mee mag doen, met het voor anderen waarneembaar gebruiken van begrippen en woorden [met onderwijzen bedoel ik] heeft mijn streven om bewust te hebben wat ik bedoel geen enkele betekenis voor anderen meer. Ik ben volstrekt alleen en uit beeld, uit ieders beeld. Als medemens ben ik al zo’n jaar of 16 dood. Alles wat ik denk en doe is zonder gevolgen.
Ik heb me de luxe kunnen veroorloven ervoor te kiezen mij te beperken tot wat ik ken, dat is: hier nu aan het waarnemen / ervaren ben. [Wat ‘ervaren’ ook mag betekenen. ‘Ervaren’, dat is nou zo’n etiket dat ik heb leren gebruiken. Dat is nou zo’n woord waarmee ik een lege doos verstuur. Het lukte me nog niet om uit de gebruiksgewoonten omtrent dat woord (die ik aanleerde) iets over de betekenis ervan te achterhalen.] En vaak kan het me ook allemaal geen zier meer schelen.
Ik hoef geen kunstjes meer te doen om van de bezitters via de staat het voor mij nodige te krijgen. Niet hoeven is in deze gelijk aan niet mogen. Alles is tot een kunstje voor bevoegde beroeps gemaakt. Wat je niet afgedwongen wordt, mag je niet.
Bestaat er zoiets als een onvrije gedachte?
We spreken van ‘het hebben van gedachten’. Dat is de gebruiksgewoonte ten aanzien van dat woord. Denken zou dan (zij het pas via het begrijpen en verwoorden) resulteren in het kunnen uitspreken van volzinnen en kleine betogen, die we ‘gedachten’ noemen. ‘In het kunnen uitspreken’, we kunnen ook nalaten uit te spreken wat ons invalt ( ‘wat ons invalt = wat aan van die in ons, door ons brein verwoorde gedachten voor ons, met ons geestesoor te horen is). We spreken niet alles wat ons invalt uit, omdat er censuur, een spreekverbod, het gebod om stil te zijn, is (geldt dus), en/of door ons geïnternaliseerd is. We zwijgen onder dwang. Wie vrij zou blijven, zou blijven spreken zoals kinderen die leren praten aanvankelijk doen. Ononderbroken kwebbelen. Dat is het wat ons brein in ons doet, we houden onze mond, we houden niet ons brein: de gedachten zijn vrij. Wat ik met mijn geestesoor te horen krijg van mijn brein is voor anderen niet te horen en ik kan dus mijn brein de narigheid van censuur besparen. Een spreekverbod hoef ik niet om te zetten in een denkverbod. Wat is overigens het nut van gedachten, verwoord en wel, klaar om uitgesproken te worden, als er niemand is die ze kan of wil horen? Taal gebruiken heeft onvermijdelijk een sociale, een gemeenschappelijke kant, mijn taalgemeenschap heeft (bezit) de taal die ik gebruik. Zonder die gemeenschap is mijn taal er niet (meer), was mijn taal er nooit gekomen.
Er zijn niet slechts traditionele gebruiksgewoonten ten aanzien van woorden, woorden hebben een betekenis. Uitspraken moeten niet slechts een vorm hebben, ze moeten ook een onderwerp hebben, ze moeten ergens over gaan, we moeten iets bespreken als we spreken. Een papegaai maakt geen deel uit van de taalgemeenschap.
Ook wie slechts de gebruiksgewoonten van de woorden van een taal kent en toepast, spreekt niet. Wie niet iets bespreekt, spreekt niet. Ook wie een plan bespreekt moet ervoor zorgen dat ergens dat plan iets bestaands, iets huidigs, betreft, daar aan raakt. Een plan niet bestaande stoelen te plaatsen, die gemaakt zullen worden van niet bestaand materiaal dat onstoffelijk is, zulk een virtueel plan is niet meer dan niks.
Taalgebruik is slechts een component van spreken. Het over iets hebben en ten aanzien van het horen iets bedoelen (bij de hoorder iets willen veroorzaken) zijn twee andere onmisbare componenten.
Begrijpen, dat is: in de dozen die we hebben stoppen ( = opvatten als dit, resp. als zo) komt tussen kennen en weten (= als informatie hebben) in en verwoorden maakt niet pas melden (wel pas bespreken) mogelijk. Melden kan ook zonder taal gebeuren, een waarschuwende kreet, die niet samenvalt met een kreet van schrik, die door anderen wordt opgemerkt en als reden om aandacht te besteden wordt gebruikt. In dat geval van een zo gebruikte kreet van schrik is er geen melding want geen daarop gericht initiatief van degene door wie de kreet werd geslaakt.
Het zo-zijn van mijn tekst is het vermenigvuldigingsproduct van
– het zo-zijn van mijn waarneming van mijn onderwerp
– het zo-zijn van (mijn opvatting van) wat ik bespreek
– het zo-zijn van wat ik ken van mijn taal
– mijn dit willen veroorzaken bij de hoorder /lezer
Krijgen [in de betekenis van als zintuiglijk en hanteerbaar gegeven hebben en aanvaarden, nemen, waarnemen] maal opmerken [in de betekenis van er aandacht aan wijden, txaenz aan besteden] maal opvatten [ook wel ‘begrijpen’ genoemd] maal interpreteren maal analyseren maal aanvaarden maal benoemen van dat daar maal het vermenigvuldigingsproduct van het voorgaande verwoorden maal die verwoording censureren maal passend maken bij mijn bedoelen en bij mijn beeld van de lezer = mijn uit te schrijven (brief)tekst, die ik dan na enige keren redigeren kan versturen. [ = is hier: ‘levert op:’.]
Wie een computer – robot zou willen leren spreken zou deze dus moeten voorzien van zintuigen en van ‘dozen met inhoud’ vast aan woorden. Die inhoud zou moeten bestaan uit beantwoorde ja-nee-vragen die door zintuiglijke gegevens konden worden beantwoord. Zo zouden wij eerst maar eens onszelf en dan onze kinderen moeten leren onderwerpen te bespreken.
Het aanmaakplan is als volgt:
opmerker —-> reactor —> meter (—-> -graaf) —> melder —> begrijper —> spreker. Zo maak je een spreker.
Tot en met melder is het allemaal al klaar in de techniek en die dingen liggen in de winkel. Iedere thermostaat is een opmerker van de temperatuur, een thermometer die niet noteert dus zonder geheugen, maar met een reactie door een ingebouwde oorzaak (een langer wordend stukje metaal bijvoorbeeld). Er zijn thermometers die de temperatuur op ieder moment noteren: thermografen. zo’n ding doet al iets met wat het opmerkt, dat is: met zijn veranderen door dat wat van buiten hem komend hem raakt. Het noteren hoeft alleen maar vervangen of aangevuld te worden, boven een bepaalde waarde, door/met het activeren van een of ander signaalapparaat (een bel of een zwaailicht of zo) en we hebben een melder.
opmerken = veranderen >[ = wat meer is dan] geraakt worden.
Hoe maken we van een melder een spreker. Een spreker, zo heb ik boven uitgelegd, moet nog niet ‘weten wat hij zegt’, dat is het ‘probleem’ van het bewustzijn, maar moet wel zelf zijn tekst aanmaken met gebruikmaking van begrippen / concepten / dozen met een vaste verzameling beantwoorde ja-nee-vragen, beantwoord op basis van zijn kennen van [ = veranderen door ] wat uit zijn omgeving hem als ervoor gevoelige raakt. En een spreker moet meer zijn dan een meldende automaat, een automatische melder. Ik eis nog even niet dat een spreker een geïntimideerde, een geciviliseerde,. dient te zijn, die uit die angst ook moet kiezen tussen melden en verzwijgen. Eerst wil ik een DENKENDE, begrijpende melder verzinnen, zodanig dat een technicus hem kan aanmaken.
Wanneer ik een spreker wil maken voorzie ik het ding van vele verscheidene zintuigen. Doordat wij mensen over handen beschikken is ieder zintuig dat wij hebben uiterst wendbaar en verplaatsbaar en dat gebruiken we bij het aanmaken van begrippen (concepten) om ‘die dozen te vullen met heel wat beantwoorde ja-nee-vragen’. Als we onze spreker-robot geen handen kunnen geven, hebben we vele verschillende proefopstellingen nodig, die ieder apart automatisch-gereedschap zijn om een of meer ja-nee-vragen te beantwoorden. Er zijn al robots naar Mars en naar de maan en op weg door de ruimte die ieder voor zich voorbeeld zijn van zulke basisapparaten om sprekers van te kunnen maken.
Nu vertel ik (als voorbeeld) hoe een spreker te maken is die kan vertellen wat voor weer het is, daar waar hij is. Op het begrijpen en spreken na zijn zulke automatische weerstations al helemaal aangemaakt. Ik neem als voorbeeld ‘neerslag’, het verschijnsel dat er iets uit de lucht valt. Zo’n weermeldingsautomaat moet vulkaanas kunnen onderscheiden van hagel en hagel van sneeuw en sneeuw van natte sneeuw en natte sneeuw van geheel vloeibaar, warmer water. Stel dat we het apparaat hebben dat dat onderscheiden reeds kan, wat moeten we dan nog doen om het ding tot een begrippen gebruikende spreker te maken?
Antwoord: we moeten het ding het initiatief van een melder geven en wel ten aanzien van het [op voorwaarde dat het beantwoorden van een bepaalde reeks ja-nee-vragen klaar is] ten gehore brengen van bijvoorbeeld ‘het sneeuwt’. We laten het ding nog even praten zodra en zolang het iets te zeggen heeft en maken er geen slaaf van die pas wat zegt als hem iets gevraagd wordt.
Dan hoef ik nu alleen nog een paar van die ja-nee-vragen in kwestie betreffende sneeuwen te noemen als voorbeelden. De volledige verzameling voorwaardelijk [ in dit geval / voorbeeld voor het kunnen / willen / moeten , ja sowieso zeggen ‘het sneeuwt’] te stellen beantwoorde vragen hangt af van het zus of zo zijn van de constructie van die begrijpende sprekende weermelder.
Voorbeelden van voorwaardelijke beantwoorde ja-nee-vragen:
1. Vang ik iets op dat uit de lucht valt ? ja
2. Is wat ik opvang vrijwel geheel water (vloeibaar of vast) ? [dit stel ik vast door de scheefstaande opvanger te verwarmen, en eventueel smeltwater op te vangen en als H2O te herkennen. ja
3. Blijft wat ik opvang droog op het opvangvlak? ja
4. Is wat ik opvang indrukbaar ? ja [bij ‘nee’: hagel].
Het begrijpen van enig onderwerp doet aan het zo-zijn van dat onderwerp niets toe of af.
Deze voorbeelden zijn wel voldoende om te kunnen zien wat ik bedoel met ‘de inhoud van de doos’ die het uit te spreken (te lezen) etiket ‘het sneeuwt’ draagt. Die doos is het beeld van het begrip, het concept. Met sneeuwen heeft dat concept niets van doen. Het begrijpen van enig onderwerp [begrijpen in de betekenis van als vulling voor dat concept te gebruiken, als het ware als weer een voorbeeld van dat eeuwige idee te herkennen] doet aan dat onderwerp niets toe of af. Begrijpen is totaal ongelijk aan aangrijpen / aanpakken of ingrijpen / behandelen / manipuleren.
Bespreken en begrijpen zijn geen manieren van omgaan met een onderwerp (verschijnsel). Het zijn bezigheden los van het onderwerp, bezigheden die voor het onderwerp geen gevolgen hebben. Het handelend omgaan met het onderwerp staat ook geheel los van bespreken en begrijpen. Veel handelen gebeurt tegen beter weten in en/of ondanks onvoldoende weten. Als het omgaan met hun omgeving bij mensen samenhang vertoont met hun begrijpen en bespreken ervan, is dat toeval.
Bij zo’n begrijpende sprekende waarnemende machine is het spreken nog beperkt tot hetgeen melden heet: ware uitspraken doen zodra, zolang en in zoverre dat kan. Alle ware uitspraken betreffen de actualiteit. Stel: er staat een regenboog en ik zie die. Ik doe de ware uitspraak: “ik zie de regenboog.”. Dat is een melding. De hoorder met wie ik daar dan ben, kijkt en ziet de regenboog ook of niet. Na enige tijd is de bui gevallen en de regenboog verdwijnt. Dan kan ik niet meer melden dat ik een regenboog zie. Die uitspraak is niet meer waar en dus geen melding meer, maar slechts de lege vorm, een klankblok, waarmee ik mijn gezelschap tot kijken kan brengen, omdat ze net als ik aanvankelijk uitspraken voor meldingen houden, niet van meet af aan reeds op leugens bedacht zijn.
Van het verleden is slechts te melden dat het voorbij is. Van het (mogelijk) toekomende is slechts te melden dat het er (MISSCHIEN-nog) niet is.
Een machine die ware uitspraken aanmaakt, meer heb ik nog niet (in gedachten) aangemaakt. Een namaakmens is het nog niet, die zou nog oneerlijk moeten kunnen zijn [opscheppen, liegen, bedriegen], onserieus moeten kunnen zijn [prietpraten, fantaseren], zich rangschikken, zich een zelfbewustzijn toeschrijven en vrijdenken.
0 reacties