Jaap Schot, 26-28 december 1984
De centrale leefregel die ik mij stel is: mij beperken tot zeggen wat waar is en mij beperken tot consumeren en doen van wat nodig is voor eigen leven en welzijn.
Deze leefregel zou te formuleren zijn als: “waarheid en vrijheid in soberheid”, als alternatief voor “armoe, kuisheid en gehoorzaamheid.”
vrij zijn is gelijk aan
het niet geleefd worden door anderen
het niet bestuurd worden door anderen
het niet in de macht van anderen zijn
vrijheid is niet : het te buiten gaan van wat waar is en/of van wat nodig is voor eigen /leven en welzijn.
vrijheid is dus ook geen toestand waarin je niet weet wat te doen en waarin je ooit iets niet zeker weet.
Wie vrij is weet iets of hij weet het niet. In vrijheid is weten kennen, want herinneren is geen weten van wat is, maar van wat was. Dat weet de vrije mens.
Onzekerheid kan alleen bestaan omtrent het niet hier nu gegevene. Veelal zal het onzekere dan ook het door anderen (door het IETS) gewenste, gebodene, verbodene, voor waar aangenomene, geldige zijn.
Het IETSonderdeel is er trots op samen met het hele wetersdorp over de informatie te beschikken, in onderscheid van de vrije individuele mens, die er zijn eer in stelt in z’n eentje waarheid zeker te weten, onafhankelijk van de inwoners van het wetersdorp (= de lui uit het personenregister achter in de boeken der IETSonderdelen, der informatiestapelaars en der informatieverwerkers.
Er is het vrije individu niets aan gelegen die hoeveelheid waarheid die hij kent goedgekeurd, erkend en daarna toegevoegd te zien aan de informatievoorraad van enig IETS. Informatie is de formele rest (het lijk, het stoffelijk overschot) van kennis. Oorspronkelijke teksten zijn uitwerpselen van kennende geesten.
Informatie verhoudt zich tot kennis, zoals zijn lijk zich verhoudt tot de levende.
Wie vrij is, heeft geen ‘smaak’ (ongelijk aan het zintuig) nodig. Smaak is nodig voor de keurende soeverein. De keurende soeverein let op de VORM, eist van de maker van producten ook vooral vorm en uiterlijk (verpakking). Het uiterlijk der dingen is dat wat hij keurt en het is dat wat anderen van zijn bezit zien.
De vertoning is het kortstondige bezit van de toeschouwer en dat laat de toeschouwer de optredende (de ‘performer’) dan ook merken. Wat aan de burgersoeverein vertoond wordt als kunst (of kunstje) of kleinkunst moet vooral moeilijk zijn, het resultaat van veel ingespannen leren en oefenen. De vertoner moet zich zelf mishandeld (hebben), dat vindt de burgersoeverein passend als vertoonde onderwerping van de vertoner aan hem als vorsttoeschouwer.
De burgersoeverein wil onderworpenheid en arbeid zien voor zijn goede geld, met het uitgeven waarvan hij zich wreekt voor de eigen inspanningen.
Het toeschrijven van ‘vervelend’ of ‘goed’ zijn aan de gekeurde, is meteen diverse dingen tegelijk:
– het is een blijk ervan dat de keuring niet op het voorgestelde maar op de voorsteller gericht is,
– het is meteen een zijdelingse aanval op iedereen die anders over de voorsteller of over het voorgestelde denkt (oordeelt), want de vorm waarin het oordeel is uitgesproken maakt het oordeel los van de beoordelaar en maakt wie anders oordeelt tot blind of doof of behept met een wansmaak.
De keurende mens is de vechtende mens, die zijn wil op wil leggen aan de beoordeelde en aan de omstanders.
De kleine soeverein doet het kwaad, het slechte. Ik heb geen reden om mij in hem een kwade aard te denken, als bron van zijn wangedrag. Zijn wangedrag is geen uiting, het is puur gewoonte, aangeleerd, reactie en meedoen. Deze nonindividuen hebben het ook zelf over de geest van de tijd.
De gewonen en de burgersoevereinen verschillen van elkaar. De burgersoevereinen hebben (een auto, een rashond en zondagse kleren bij voorbeeld) om meer te zijn dan een ander, die niet heeft, de gewonen hebben die dingen ook, maar dan teneinde niet minder waardig te zijn.
De gewonen hebben de goot en de nood niet nodig om naar boven toe bij af te steken, de burgersoeverein heeft die wel nodig.
De burgersoeverein beleeft wellust aan de macht die hij als soeverein bezitter van geld, goederen, baan en positie heeft, verdedigd door de gewapende politie tegen de gewelddadigen die niet hebben en willen vandaliseren en stelen en revolteren. De burgersoeverein is tegen alle nietinstitutioneeel geweld. De tegenstander van de burgersoeverein kan aan zijn tegenstanderzijn geen morele superioriteit ontlenen. De vijanden van minne kereltjes kunnen zelf ook wel minne kereltjes zijn.
De centrale keuze is die tussen ‘waarheid spreken’ enerzijds en ‘kunnen zeggen wat je wilt en wat je goed uitkomt bij je doen en laten en bij je stemmingen en gevoelens’ anderzijds. Waarheid formuleren, verwoorden en spreken zijn vormen van biologisch spelen. Zulk spelen is een vorm van functioneren. Dat is te merken aan het feit dat ik er lust aan beleef, dat het me geen energie kost, maar het stromen van energie oplevert. De meeste mensen die ik tegenkom en om mij heen bezig zie in dezen, kiezen ervoor geen waarheid te spreken, maar zich het recht voor te behouden te zeggen wat ze willen. Dat er af en toe een ware uitspraak zal zitten tussen alle uitspraken die zij doen, betekent nog niet dat ze af en toe waarheid spreken. Waarheid spreken is wellicht een verkeerde uitdrukking, beter is het te spreken van waarheid zijn. Aan de andere kant is ook de uitdrukking ‘waarheid zijn’ nooit de oorzaak van begrijpen wat er mee bedoeld wordt. Beter gezegd : ook de uitdrukking ‘waarheid zijn’ horen gebruiken veroorzaakt in de hoorder niet het kennen van wat er mee benoemd wordt. De meeste mensen behouden zich het recht voor te zeggen wat ze willen, en wat ze wilden merken ze achteraf wel aan wat ze gekozen hebben te zeggen. Het is in de civilisatie niet mogelijk te leven en uitsluitend waarheid te zijn. Wie dat doet, wordt er net als Jezus uit gegooid. Het is van de tijd en plaats afhankelijk in welke vorm dat gebeurt. Zo stellen mensen zich agnostisch, zeggend niet te weten, op tegenover het bestaan van de God van de civilisatie waarin ze leven. Dat is dus hier de God van de Joden en Christenen, elders Allah en bij de hindoes weer een ander. Die opstelling van niet te weten nemen ze niet aan ten opzichte van de goden van de volkeren die onderworpen werden. Nergens vinden we agnostici ten aanzien van Wodan en Donar of ten opzichte van Zeus en van Pallas Athene. Wie de oorlog verliest, diens goden wordn als bedenksels herkend. Ook een vorm van bewijs voeren. De goden van onze civilisatie hebben geen godennamen. Deze civilisatie werkt niet met een Pantheon, maar met onpersoonlijke grootheden, zoals ‘privacy’, ‘burgerrechten’, ‘inflatie’ en dergelijke.
0 reacties