Wanneer we over een onderwerp een tekst formuleren kunnen we binnen het onderwerp zaken, betrokkenen, verschijnselen en onderdelen gescheiden aantreffen, zowel als binnen de tekst volzinnen die deel uitmaken van van elkaar los staande beschrijvingswijzen.
Voorbeeld: het onderwijs in land X kan worden beschreven als een organisatieproduct van de interactie tussen verschillende instellingen (IETSen en onderdelen van IETSen/organisaties). In de DDR is het onderwijs een product van het interageren van de SED, de FDJ, de pioniergroepen, de Elternactive enz. enz.. Dat zijn allemaal bemande grootheden, instellingen. Die volzinnen in de tekst waarin deze grootheden als onderwerp of voorwerp gebruikt/genoemd worden, maken deel uit van datgene wat in de beschrijvingswijze “met IETSen” over het onderwerp kan worden uitgezegd.
Ik acht het nuttig de aparte beschrijvingswijzen, waarvan de ‘beschrijvingmetIETSen’ er een is, niet slechts van elkaar te onderscheiden, maar ze ook los van elkaar te gebruiken en hun aparte bestaan te benadrukken door ze in een apart hoofdstuk van een tekst te plaatsen.
Met dat apart gebruiken en uitputtend gebruiken (dat wil zeggen het pogen volledig te krijgen de verzameling ware uitspraken die er met deze termen zijn te doen) van deze beschrijvingswijzen naast elkaar maakt de schrijver zichzelf en de lezer bewust van het feit dat er tussen de uitspraken met behulp van verschillende begrippensystemen over een en hetzelfde onderwerp vaak niet slechts de samenhang is via het onderwerp, maar ook de gescheidenheid via de feiten die aanleiding geven tot het kiezen van de verschillende beschrijvingswijzen/begrippensystemen. Het maakt wel degelijk uit of iemand als ouder bij het onderwijs betrokken is of als functionaris. Het maakt wel degelijk verschil uit of iemand bij het onderwijs aan een klas betrokken is of bij het onderwijs aan een leerling of bij het onderwijs aan een heel volk.
Een onderwerp is een Ausschnitt (een kunstmatig uit de werkelijkheid gesneden stuk) of een als apart, los bestaand gegeven iets. De werkelijkheid dat is het geheel van alles wat gevolgen heeft. ‘Los’ betekent dan ook hier niet: zonder invloed van en invloed op wat er buiten is. Er buiten, dat betekent: elders in de ruimte, niet: elders in de tijd. Wat nog niet is heeft nog geen gevolgen, nog geen invloed op wat is, wat niet meer is, heeft geen invloed op wat is. Al wat is heeft invloed op sommig ander zijnde, niet op al het andere dat is, zelfs niet via via. Niets is aldoordringend, aan alle invloed is een einde; is een einde, niet : komt een einde.
Een onderwerp is een Ausschnitt, uit een deel van de werkelijkheid dat samenhangt, waar de los bestaande delen elkaar beinvloeden, wordt een stuk gesneden. Ergens, en wel te verstaan niet bij de natuurlijke grenzen van haar beinvloeden en beinvloed worden, wordt het beschouwen en beschrijven van het gekozen onderwerp beeindigd.
Een concreet voorbeeld: het onderwijs in de DDR wordt beinloed door het onderwijs in de rest van de wereld, met name dat in de andere landen waarvandaan en waarheen goederen kunnen worden verhandeld en waarmee concurrentie en wedstrijd (in sport en wetenschap) plaatsvindt, om status, om aanzien.
In de westerse kapitalistische wereld worden de mensen ertoe gebracht hun talenten te ontwikkelen in wedstrijd met hun buren, door zich te specialiseren. De inkomsten van de toppresteerders worden zo hoog opgeschroefd dat er schade en tekorten ontstaan voor diegenen die ‘slechts’ in het nodige voor leven en welzijn der mensen voorzien: de leveranciers van grondstoffen en van nederige, ongespecialiseerde, geen bijzondere begaafdheden eisende diensten. Deze verhouding geldt voor de enkelingen binnen de niet-socialistische civilisatie zowel als voor de ontwikkelde, minderontwikkelde, onderontwikkelde en onontwikkelde landen en volkeren in dat vrije westen.
Het niet verzorgen der laagpresterenden drukt de prijs van de westerse artikelen op de wereldmarkt en de socialistische landen zullen zich hun verlenen van het mensenrecht op arbeid aan iedere burger moeten kopen met minder consumptie van goederen en diensten uit het buitenland zowel als die uit het binnenland, die als alternatief voor goedkope exportgoederen en exportdiensten worden gemaakt. De socialistische landen zullen hun inwoners ook moeten aanzetten tot toppresteren teneinde niet buiten staat te geraken om ueberhaupt handel te drijven met die rest van de wereld waar het ongelijk verdelen van het geproduceerde geen middel is maar doel, of zo men wil: doel van het spel dat men daar speelt als achterkant van het zogenaamd efficient produceren. Het aanmaken en leveren van goederen en diensten wordt in dat vrije westen gedaan met winstoogmerk, niet om de reden dat het nodig zou zijn voor het leven en welzijn van de tijdgenoten. Niet enige noodzaak, maar de aanwezigheid van koopkrachtige vraag bepaalt wat er gedaan en gemaakt wordt. Voor geld is alles gedaan te krijgen. Armen worden aangemaakt, zo niet om, dan toch door de rest van extra luxe te voorzien.
Wanneer deze druk vanuit het buitenland er niet was, zouden de socialistische landen niet vanuit hun leer, kunnen komen tot het aanzetten van de mensen tot toppresteren. Toppresteren is de omgerichteagressiereactie van knechten op hun situatie onder de keuringsmacht der heren, der bazen. De knechten zijn zelf begonnen met het initieren van kunstjes die ze de heren aanbieden om voor ze te doen. De knechten specialiseren zich op het doen van onnodige, door de heren goedgekeurde kunstjes om te ontkomen aan het nederige ongespecialiseerde dienen.
De socialistische revolutie is de revolutie die een terugkeer bedoelt naar de verhoudingen in de cultuur buiten de invloed van de civilisatie. Het gaat er om het bestaan van heren en knechten op te heffen en daarmee verdwijnt het doen van onnodige gespecialiseerde kunstjes om den brode in opdracht van wie betalen (dat is: heersen als Koning Klant).
Niet langer zullen in de bevrijde samenleving de knechten zich onderling in competitie opjagen tot topprestaties. De excessen van dat opjagen zien we in de sport in doping en zelfmishandeling en mensenmisbruik. We zien het in de wetenschap in de absurde en aan Auschwitz herinnerende onderzoeken aan dieren en mensen. We zien het in de industrie in de bioindustrie en in de manier waarop het milieu wordt belast en daarmee de producerende bevolking, zowel de arbeiders in de fabriek (beroepsziekten) maar ook de omwonende bevolking via de besmetting van hun groententuinen met zware metalen b.v.. De zorg om de ander en om zichzelf als dier vervallen teneinde concurrerend te kunnen produceren.
Deze druk zegt men, komt vanuit het de hele wereld omvattende economische systeem. Het is passender op te merken dat dit alleen maar de civilisatie is, de in de propaganda als “beschaving” geprezen komst van de militaire dictatuur van heersers. Nog steeds leren de kinderen in onze scholen dat de Romeinen in ons land de beschaving brachten aan barbaarse germanen. De Romeinen brachten gewoon een militaire dictatuur, ze koloniseerden en ze maakten van de onderworpen volkeren zuipers en gokkers, zoals later de Europeanen dat gemaakt hebben van de indianen, en van de oerinwoners van Australie, Zuidamerika en Afrika.
En zoals nu de Indonesiers doen met de inwoners van Westelijk Nieuw Guinea. De spelers van het spel zijn altijd eender, ongeacht sociaaleconomischmilieuvanherkomst, ras of sekse. Het spel is altijd eender, ongeacht de tijd, de begeleidende teksten, de wapens, de organisatiegraad, de aantallen betrokken of wat ook.
Ook dit blijft buiten bespreking wanneer het onderwijs in land X wordt behandeld. In het algemeen kan men vaststellen (constateren, opmerken) dat het ter bespreking kiezen van onderwerpen een middel is om de tussenliggende waarheid kwijt te raken, onbesproken en onbewust te houden.
Slechts in situaties waarin iemand wordt aangeklaagd voor wat hij in het grote spel deed, de processen in Neurenberg 1945 b.v., wordt er ooit gewezen op het feit dat de succesvolle speler geen initiator maar doorgever en doorlater van werkende krachten is. Ter verdediging wordt daarop gewezen.
De aangeklaagden worden dan door de aanklagers en rechters opgevat als initiatoren, opdat het systeem, de civilisatie, ongestoord en onbesproken verder kan bloeien. Binnen de overwinnende “beschaving” blijft gelden dat wie niet meespeelt subversief bezig is en dat wordt afgekeurd (zo bestaat er bijvoorbeeld ‘onamerikaans gedrag’, zodra er weer eens een McCarthyperiode nodig is en zo bestaat er ‘misbruik van sociale voorzieningen’ als er weer eens de zweep over de knechten gehaald moet worden omdat de cultuur weer even won, in de vorm van sociale gerechtigheid en sociale wetgeving, al of niet overgoten met een religieus verhaal.) Diegenen die in de eigen civilisatie het geweld uitoefenen (dat soms bezuinigen heet, soms het zuiveren van het overheidsapparaat van subversieve elementen, soms nog weer anders) houden vol dat ze noodzakelijke impopulaire maatregelen treffen.
Iedere civilisatie levert zijn Eichmannen en Van Heutszen op; die Hitlers die hun oorlogen toevallig winnen, worden tot grote historische figuren, tenzij ze kort na hun dood gebruikt worden om er het niet meer weg te moffelen kwaad aan toe te schrijven. Voor het HOE van het geciviliseerd omgaan van enkelingen binnen en in naam van IETSen leze men Macchiavelli’s “De vorst”.
Het is niet nodig of de moeite waard ze de studenten ook maar aan te bevelen, deze manier van werken met zuivere beschrijvingswijzen in plaats van met het mengsel van flarden ervan dat ieder van hen ervaart als zijn ‘woordenschat’ en zijn ’theoretischekennis’.
Het is wel mogelijk om zelf scripties, beschouwingen, verhandelingen te produceren waarin ik deze werkwijze toepas. Ik ben nog altijd van plan een overzichtelijke verzameling van zulke beschrijvingswijzen aan te leggen. Waarschijnlijk lukt dat echter niet, er zal wel geen afgesloten verzameling van te maken zijn. Ook dit plan zal wel abortief blijken en nooit worden uitgevoerd.
In ieder geval heb ik in deze tekst al een van de voor menig sociaalwetenschappelijk onderwerp mogelijke beschrijvingswijzen aangewezen: de beschrijvingmetIETSen. Voor niemand die zich hierdoor op een spoor heeft laten zetten is het nu nog moeilijk om vele andere te vinden.
Wanneer we een sociaalwetenschappelijk onderwerp nemen, is dat altijd een stuk uit de werkelijkheid die minstens mede uit daden bestaat. We kunnen dan altijd een hoofdstuk ervoor uittrekken om de betrokkenen op te sommen en altijd als we deze niet aanduiden met hun eenmalige eigennamen en hen als eenmalig individu als dader opvatten, zullen we hen bijvoorbeeld benoemen als geplaatsten in de cultuur of als functionarissen of als heerofknechtrolspelers. In Kouwer’s “Spel der Persoonlijkheid” vinden we ook nog tientallen zeer onzinnige manieren om naar mensen als bezige daders te verwijzen, manieren die meteen een verklaring achter het doen en laten en in de dader suggereren.
Ik vermoed dat het doen en laten van mensen in maatschappelijke context zeer wel als zeer rationeel te herkennen is, wanneer we er maar van uit durven gaan dat de betrokkenen zich in ‘Riskinhetecht’ een of meer opdrachten hebben (laten) geven en die nu naar beste weten aan het uitvoeren zijn. Verwarring en het vermoeden dat er irrationaliteit en onverstand in het spel zijn, ontstaan door de foutieve aanname dat de doelen die men zich stelt stammen uit verstand van het voor eigen leven en welzijn nodige. De mensen zijn in hun leven vrijwel niet betrokken op hun leven en welzijn, daar wordt en werd door anderen levenslang in voorzien; te beginnen met de moeder die hen voedt en verzorgt tot en met de begrafenisonderneming die het lijk onder de zoden frommelt. Voor de gewone ingezetene in de civilisatie is er alleen nog spel als gelegenheid om in te functioneren, dat wil zeggen om spanning en lust in te beleven. Ten positieve noch ten negatieve wordt er ook maar iets ernstigs bedoeld. Zelfs als ze, ook onbedoeld in een oorlog zijn terecht gekomen, willen ze nog dat de soldaten zich aan conventies houden, HET IS IMMERS MAAR SPEL. Alleen uit die vooronderstelling, dat het voor hen ‘immers maar spel is, zijn ze te begrijpen. Spelen is de bezigheid van heren en de knechten zijn maar speelgoed. In de gedemocratiseerde civilisaties zijn ze allen parttime heer en parttime knecht. Daardoor zijn ze ook allen parttime slachtoffer van hun eigen waanzinnige spel.
De redenering dat wanneer iedere enkeling maximaal zijn eigen leven en welzijn zou bevorderen, het allen zo goed mogelijk zou gaan als de omstandigheden maar toestonden, klopt.
Voorondersteld mag echter naast deze redenering alleen maar niet dat de mensen aan het voorzien in hun eigen leven en welzijn bezig kunnen en willen zijn in de civilisatie, dat wil zeggen in het spelen van de rol van heer en/of de rol van knecht. De mensen in civilisatie bevelen in hun rol van heer niet om dat gedaan te krijgen wat voor hen van nut is, maar wat voor hen verhogend en voor de knecht, de leverancier, de dienstverlener, of iemand anders vernederend is. Op zijn beurt als heer bevelend neemt de zojuist als knecht of anderszins vernederde, bij het besteden van zijn geld wraak voor zijn vernedering en heeft als zijn enige beweegreden bij zijn bestellen: het herstellen van zijn psychisch evenwicht. Voorondersteld hoeft overigens ook niet te worden dat de spelers van de rol van heer het nadeel van de vernederde zouden wensen. Alleen tijdens het rollenspel hoeft hij vernederd te worden, daarbuiten wensen ze hem en de zijnen als het ware alle goeds. In werkelijkheid is de vernederde buiten beeld, alleen de heer die de huidige koperconsument vernederde is in beeld in het onbewuste van deze koperconsument. In het bewuste van de koperconsument is het genieten van het verkrijgen van hetgeen hij koopt, soms ook het genieten van het consumeren. Het bewustzijn wordt, dat spreekt toch vanzelf, gegeven een levenslange oefening om zich slechts met positieve eigen gevoelens bezig te houden, niet belast met de vernedering die gecompenseerd moet worden en met de bijwerkingen van wat er ter compensatie wordt gedaan.
[De godsdiensten die in civilisaties huizen, christendom, hindoeisme en islam bijvoorbeeld, hebben de gelovigen een slecht geweten aangepraat bij dit meedoen aan het heerknechtspel. De afkeuring van dat spel komt voort uit de cultuur die erdoor vernietigd werd en vormt slechts een ingredient van deze godsdiensten, die overigens ook in gebruik zijn om de stand en gang van zaken in de civilisatie goed te praten en voor te stellen als onaantastbaar en ‘Godgegeven’. (Men denke hierbij bijvoorbeeld aan de gelijkenis van de talenten en aan het opvatten van welstand uit winst als ‘een zegen van God’.)
Door dit kwade geweten treden er in nogal wat mensen vertekenende mechanismen op: ze vullen bijvoorbeeld niet hun bewustzijn met het positieve dat zij in wraak en in het op hun beurt vernederen kunnen beleven, maar genieten van het aanklagen van de anderen, hun leed koesterend en uitspreidend voor het aangezicht van anderen.
De civilisatie herneemt altijd weer, doordat de winnende en succesvolle en verslaafde spelers een ‘economische crisis’ organiseren, de ruimte in de beweegredenenverzameling der mensen die heroverd is door de cultuur, al of niet met behulp van de godsdiensttermen verwoord. Wanneer de dreiging van armoe weer levendig gemaakt wordt, groeit vanzelf weer de angst en daarmee de bewondering voor hen die goed zitten op de maatschappelijke posities en geen angst hoeven te hebben en zekerheid kunnen geven aan hun gunstelingen. Hun gunstelingen zijn diegenen die hun best doen zonder te letten op de bijverschijnselen naast het van dienst zijn, behagen, gehoorzamen, believen, strelen, bevredigen enz. van de machtigen.
0 reacties