We zijn allemaal automaten

Categorieën: 1986, 1 april – 1989, 31 december | Archief | Overige teksten
Trefwoorden: onbewerkte versie

B>type manipula.txt

.pl60

.op

.mb0

.mt2

.hm1

.he                              file manipula.txt / schijf rood 6 / blz. #

24 juni 1987

 

Ik bevind me in een omgeving vol gokautomaten, vol door mij niet te

manipuleren, want voor mij onkenbare (minstens door mij niet gekende) uit

kinderen aangemaakte (of gegroeide) automaten (robots / computers). Van de

output van die automaten moet ik leven. Van die output heb ik ook last en

overlast.

We zijn allemaal automaten, dood, leeg en in onbruik, behalve bij sommige

anderen, die bij toeval bij ons passende manipuleertrucs hebben ontdekt of die

deze trucs (ons opvoedend) bij ons hebben aangebracht.

We zijn voor elkaar voornamelijk gokautomaten: je weet nooit van te voren of

er iets uit de ander komt en zo al, dan toch niet wat.

Zulk een leven tussen en van gokautomaten nodigt uit (/ noopt / brengt / zet

aan / leidt ) tot gewelddadig omgaan met je omgeving (in casu je omstanders,

je tijdgenoten, je ‘naasten’ met name, dat zijn namelijk degenen, de enigen

met wie jij in aanraking komt).

De onaanspreekbaarheid en het niet te manipuleren zijn van de anderen via

gezamenlijke waarden, laten geen andere keuze voor wie niet krijgt, dan met

geweld te schudden aan deze automaten naast hem.

 

Er is de ordelijke politiek van het beinvloedbaar maken van die omgevenden

(door dreigen met geweld) en er is het directe, onmiddellijke, eigen

geweldplegen.

Het ordelijk politiek geweldplegen wordt door weinigen in hun bezit gehouden

en die weinigen zijn vaak niet bij machte tegemoet te komen aan de

eenpersoonswensen van degenen die zij zogenaamd vertegenwoordigen.

        Voorbeeld: welke plaatselijke politicus kan mij verlossen van de

        bomenterreur van mijn buurhufter? Voor het politiek / justitioneel

        beinvloeden van die hufter is iedereen afhankelijk van landelijke

        wetten en landelijke politici zijn in zulke zeldzame twisten niet

        geinteresseerd, die weinige betrokkenen zijn geen stemmerskracht.

 

Naast direct en indirect geweld is er het zich terugtrekken uit alle strijd

als alternatief (voor wie zich doden en voor lui in mijn omstandigheden, die

gegarandeerd een inkomen krijgen).

 

Iedereen reageert alleen maar op zijn eigen omstandigheden en maakt zich een

bij die omstandigheden passende “filosofie”. Die eigen filosofie zegt iemand

uit, in veel tekst, zoals ik, of in tussenzinnetjes en korte opmerkingen,

zoals de meesten.

 

We zijn allemaal robots / computers, dood, leeg en in onbruik zolang en

inzoverre we niet door anderen, tijdgenoten, in gebruik zijn genomen.

Er draaien in / met / via ons (aan ons vreemde) programma’s waarmee we het

voor ons voortbestaan (en draaien) nodige om ons heen: de levende natuur

(// het electriciteitsnet) overbelasten en vernielen.

 

Zodra, zolang en inzoverre de anderen ons in onbruik laten of buiten gebruik

stellen (en werkloosheid is daar maar een voorbeld en een deeltje van) draaien

we op wat er in ons geheugen aan programma’s zit of we draaien helemaal niet.

Niet ‘draaien’ betekent hier: niets onnodigs doen. Het voor hun leven en

welzijn nodige blijven de meeste mensen in onbruik wel doen, inzoverre ze dat

zorgen voor zichzelf ueberhaupt ooit geleerd hebben en zich hebben aangewend.

Onze situatie in de civilisatie is echter deze dat al het voor ons leven en

welzijn nodige door anderen als beroep (dienend voor geld) wordt gedaan,

technisch beter dan wij het zelf ooit zouden kunnen en met productiemiddelen

die andermans bezit zijn en die wij niet mogen gebruiken.

Er is dus voor ons die in onbruik zijn vrijwel niets nodigs zelf te doen: er

is geen noodzaak voor, we zijn er niet toe in de  gelegeneheid, we mogen het

niet en we kunnen het zeer vaak ook niet, we zouden het ook met de beste

productiemiddelen en gereedschappen niet kunnen, misschien zouden we het ooit

kunnen leren, maar onderwijs is ook een schaars gemaakt goed, is ook een

beroepslieden-prestatie, een dienst voor geld.

Dat onze situatie zo is komt er op neer dat er voor ons, ongebruikten, wel

onze tijd te vullen is, maar verder ook niets. Wat we als tijdvulling zelf

voor onszelf, alleen, kunnen doen is niet door en in en tijdens onze

opvoeding, scholing en opleiding verbonden met het gevoel van ‘iets waard

zijn’. We kunnen nergens trots op zijn.

Trots is sowieso iets wat massaal wordt bestreden. Het wordt slechts door de

rechtse en materialistische IETSen als onweegbare waar verkocht voor

lidmaatschap en betrokkenheid bij die IETSen: nationalisme, rijkdom, pracht en

praal, populariteit, dat zijn dingen waar iemand nog trots op mag zijn.

Lidmaatschap en topprestatie als basis dus. Lidmaatschap komt neer op er iets

voor over hebben, voor dat IETS: bijvoorbeeld: Kennedy: “vraag niet wat je

land USA voor jou kan doen, maar vraag je af wat jij voor je land kunt doen.”

Superslim is het verkopen van nederigheid als iets om trots op te zijn, dat

doet de Kerk, het Christendom. Nederigheid vertonen kost geen geld en het

laten vertonen van nederigheid ook niet, want niet de Kerk hier en nu, maar

God later en elders zal het de nederigen lonen. Die nederigen die trots willen

zijn op hun nederigheid vertonen deze en zij hebben hun loon hier op aarde al,

want ze worden door de mensen gezien, ze oogsten aanzien. Duurder is het

wanneer iemand trots wil zijn op hetgeen hij zich van het geld waarvoor hij

diende (resp. en waarschijnlijker, waar hij anders aan kwam, beslag op wist te

leggen, zich wist toe te eigenen) kan veroorloven en aanschaffen. Voor dienen

voor geld is werkgelegenehid nodig en dat is een door de arbeidsproductiviteit

steeds te verhogen schaars gemaakt en schaaars gehouden goed.

Ook een slimme truc is het die ik toepas: trots zijn op het doorhebben van

deze stand en gang van zaken. Ja, kom nou, slim kan ik ook doen.

De andere manieren om aan redenen voor trots te komen maken je afhankelijk van

het applaus en dat wil zeggen van de door jouw dienen te veroorzaken bijval en

welwillendheid van anderen. Dat mij vernederen, dat mij ter keuring vertonend

gedragen, zou mij mijn trots nu juist ontnemen. Dat omzeil ik dus.

 

Trots is niet het product van vergelijken. Trots is het bij het aankunnen van

jouw situatie passende gevoel. Zoals lust het bij het goed laten functioneren

van je lichaam passende gevoel is. Het aankunnen van je situatie is ongelijk

aan het almachtig zijn ten aanzien van het veranderen aan je situatie,

exacter: aan je omstandigheden en omstanders. Ik kan me veel meer voor mij

positieve veranderingen aan mijn omstandigheden denken dan ik kan aanbrengen,

tot stand brengen. Slechts wie het voor hem onmogelijke niet kan denken kan

zich almachtig voelen. Passende almachtsgevoelens zijn dus wat dommig.

 

Trots op het beter zijn (op welke dimensie dan ook hoger scoren) dan anderen,

berust op de veronderstelling dat je aan het spel der civilisatie mee moet

doen, je vergelijkend: in concurrerend vertonend verbruiken als heer en in in

competitie toppresteren als knecht.

Wel, dat meedoen wordt fysiek wel van velen afgedwongen, mentaal echter kan

het niet afgedwongen worden. Wie trots is binnen het spel, is slecht of dom.

Wie trots is op winst, op winnen, op meer hebben of meer zijn, op de eigen

positie in het spel en door het spel, doet vrijwillig en bewust mee, [ik zeg

dan: hij is een slecht mens, want hij doet mee aan een heel slecht spel,] of

is zo dom niet in de gaten te hebben dat de geest vrij is, dat een gevangene

is, maar geen slaaf hoeft te zijn, wie gedwongen wordt mee te doen aan het

spel en / of fysiek gevangen zit buiten het bezit (de voorrechten) van anderen

in de eigen (voor)rechten en bezittingen.

 

In onhanteerbare (minstens onvoldoende hanteerbare) omstandigheden levend,

tussen onaanspreekbare en niet voldoende manipuleerbare anderen, is het nodig

een eigen reden voor trots, voor positief zelfgevoel te onderkennen.

De civilisatie eist nieuws, eist een oorspronkelijkheid die tegenwoordig

slechts bereikbaar is voor wie aan de onderzoeksapparatuur een positie hebben

gekregen, omdat het toppresterende knechten zijn.

Voor wie oorspronkelijkheid zo laat definieren is trots op oorspronkelijkheid

niet langer bereikbaar op eigen kracht.

De IETSen (kerken, naties, partijen) verlenen lof (laten trots toe) voor wie

binnen zijn, lid zijn, meedoen, bijdragen, deelnemen. Wie bijdragen mogen hun

deel nemen van de eer die afstraalt van het grote, de deelnemers van nu te

boven gaande GEHEEL. Voor dit deelnemen na en door bijdragen zijn velen

opgevoed, geschoold, opgeleid, geconditioneerd. Wie naast deze conditionering

niet iets anders aanmaakt, inziet, doet er wijs aan het IETS dat hem deze

altyernatieve bron verstopte te gaan gebruiken als bron voor een neembaar

deel. Wie tot nationalisme of roomsheid of welk ander -isme ook is

geconditioneerd en er niet van af wil (naar zijn zeggen: kan) doet er

verstandig aan zich niet lang te verzetten: if you can’t (or do not want to)

beat it, join it.

 

Trots op inzien is erg goedkoop te krijgen, is namelijk zelf te nemen, omdat

ze niet door anderen wordt verstrekt, en is zeer verdedigbaar.

Het is totaal onnodig dat dat inzicht nieuws is, dat kan het zelfs niet zijn:

wie een zaak, bijvoorbeeld onze situatie, die voor een overgroot deel voor ons

allen gelijk is, bestudeert, vindt de waarheid omtrent die zaak. Die waarheid

is niet van woorden en niet van begrippen gemaakt, is geen theorie, maar kan

in deze of gene termen en theorieen worden uitgezegd en ze kan zelfs worden

verzwegen. Het is wel nodig zich de (alle) ware uitspraken, bewoordingen,

omtrent deze waarheid, deze werkelijkheid, onze situatie betreffend bewust te

maken, ze te doordenken, te overdenken, ze te louteren, te zuiveren van oude

uit opvoeding, opleiding en scholing resterende propaganda-rommel.

 

Het in eigen gebruik nemen van de eigen vermogens, het op eigen initiatief en

kracht gaan draaien, het jezelf gaan gebruiken, dat is reden voor trots. Je

redt jezelf uit de handen van wie jou jong en weerloos vingen en bruikbaar,

manipuleerbaar maakten, voor zichzelf, voor de IETSen en voor alle, ook voor

kwaadwillige, anderen.

Een ander die jou zou redden uit die gevangenschap in bruikbaarheid, zou een

eerbaar bevrijder heten. Die eer kun je aan jezelf houden. Hij zou trots mogen

zijn op het jou bevrijd hebben. Die trots kun je voor jezelf nemen en houden.

 

IETSen zijn vechtmachines, om macht over mensen, die zij (collecterend)

gebruiken als txaenz-bronnen. IETSen vechten op het wereldtoneel tegen andere

IETSen: naties met naties, georganiseerde religies met georganiseerde

religies, georganiseerde religies met naties (regeringen), bijvoorbeeld.

Opvoeden tot bruikbaar bouwsteentje van een IETS houdt dan ook in: het

inbouwen van de gedachte, de mening, dat slechts veranderen aan de wereld de

moeite waard is als txaenz-besteding: veranderen aan de wereld en wel zodoende

waar makend de waarden en strevingen van het desbetreffende IETS.

 

Verlangen deel uit te maken van de veranderende (en behoudende) beweging is

een gevoel. Succes, falen, teleurstelling, meevallers en tegenvallers

veroorzaken emoties. De voor een IETS bruikbaar gemaakte mens is gericht op

zijn gevoelens en emoties: positieve en negatieve, oppervlakkige en

intensieve, diepe. Onderdeel van de bruikbaarmaking is het leren genieten van

emoties en gevoelens en, wat meer is: van het leren vrezen van het leven

zonder dit soort gevoelens, loyaliteiten, strevingen, wensen en emoties.

Het inzien levert geen voortdurende stroom van deze gevoelens en emoties,

integendeel. Al deze tot soldaat, tot strijder, makende emoties en gevoelens

verdwijnen en blijven uit bij en vanuit wie inziet. Bij en vanuit wie niet

inzien, gaan ze door. Die anderen vechten verder. Wie inziet, ziet hen als wat

ze zijn: robots / computers, gokautomaten; hun woeden vormt een bar klimaat.

Nou en ? Dit barre “sociale” klimaat hoeven wie inzien niet anders op te

vatten dan het fysieke, gewone, natuurkundige klimaat. Natuurmensen leefden

samen zonder zich te organiseren, iedereen wist dat het barre klimaat het

enige voorhandene was en buiten hun macht. Iedereen zorgde voor zichzelf, maar

helpen was en is een slimme vorm van gedrag. Als het stormt of waait hoef je

niet met je rug naar de wind mee te gaan staan blazen. Je hoeft ook niet tegen

de wind in te gaan staan blazen. Dat wisten zij, dat weten niet meer ten

aanzien van het sociale klimaat diegenen die voor het gaande houden van de

strijd der IETSen op het wereldtoneel gedresseerden.

Wie inzien zijn onbruikbaar door slimheid. Daar kunnen ze trots op zijn. Het

voortwoeden van de kunststormen die door de vechtende IETSen worden opgewekt,

mag voor wie inzien geen reden tot treurnis zijn. Die stormen bestaan uit het

spontaan gesummeerde en bewust gebundelde geblaas van de gebruikten, onder

aanmoediging van de spelers van het spel.

Op stormen en winden en briesjes is te zeilen. In oorlog, economische

crisistijden en in welvaart is te leven zonder mee te blazen (= zonder mee te

doen aan onnodigs, bijvoorbeeld aan vertonend verbruiken, aan

luxeconsumptie).

 

                                –//einde//–

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This