Wetenschap in civilisatie

Categorieën: 1990, 1 januari – 1994, 31 december | Archief
Trefwoorden: begrippenapparaat | civilisatie | Locke (John) | woordvechten

Jaap Schot, 7-8 maart 1994

Vanavond (7 maart 1994) VPRO “Noorderlicht”: een socioloog die anders zei dan Locke dat de wetenschappers alleen dat bespreken, want onderzoeken, wat ze in handen (en onder ogen en zo) hebben.
Hij zei het anders en wel omdat hij zo echt thuis is in deze wereld, in de civilisatie. Zo’n man van ‘wat niet in Parijs is, bestaat niet.’
Er zijn voor hem geen anderen en er is voor hem geen buiten. “Ons onderwerp, hoewel niet-menselijk, is binnen” , zei hij, met andere woorden. Hij had gelijk, van binnen uit sprekend.

Wetenschap beoefenen is dan: onderwerpen in bezit nemen.
Buiten is hoogstens plaats van herkomst van de onderwerpen, geen verblijfplaats. Wat binnen is, is niet op eigen initiatief naar binnen gekomen, het is naar binnen gehaald, het is van binnenuit genomen, het is door ons, die binnen zijn uitgesneden, voor wat de vorm betreft dus: geschapen, kortom: wij hebben het geschapen.

Wij zijn geen ontdekkers, wij zijn scheppers. slechts wat in de verzameling is, is in de verzameling, telt mee. Onze besprekingen betreffen de verzameling, niet de dingen daarbuiten. Over wat buiten onze verzameling is, gaat ons spreken niet, want wij beperken ons tot wat we zeker weten, wat wij kennen. De inhoud van de wetenschap is kennis, het grootste deel daarvan werkt, in ons, als wij bezig zijn, maar blijft onverwoord, onbesproken. Wij werken met ons kennende verstand (een pleonasme, die uitdrukking ‘kennend verstand’, want waar geen kennen is, is geen verstaan, is geen verstand, verstand is weer zo’n zelfstandig naamwoord dat een zelfstandig ding suggereert dat er niet is) exacter: ons ‘kennende verstand’ werkt als wij wetenschap bedrijven, zoals onze benen werken als wij lopen en nog exacter: zoals onze darmen werken als wij spijsverteren. Die ik van “ik verteer spijs”, die is er ook maar bij wijze van spreken, in ieder geval is die ‘ik’ geen dader, geen auctor, geen ‘iemand die doet, maar ook kan nalaten’, geen iemand dus een wilsdaad pleegt of stelt.

PAS OP MET ALLES WAT SLECHTS BIJ WIJZE VAN SPREKEN BESTAAT6.

Ook over de sociologie van de wetenschap, het waarneembare vechtend bezig zijn, had hij gelijk. Vechten is vechten, overal en altijd eender, vandaar Machiavelli’s toepasbaarheid ook in de laboratoria.

Die mensen die binnen in de civilisatie zijn en dat niet weten, – zoals de vissen niet weten dat ze in het water leven, doordat het zo gewoon en onveranderlijk en levenslang is -,
die zien, nu ja benoemen geen onderscheid tussen feit en constatering. Het is iets soortgelijks als dat slordige spreken van onschuldig tot veroordeeld. Nee, de dader is al de dader na de daad, ontdekt of niet, veroordeeld of niet.
De dader is zeker de dader, de veroordeelde is dat misschien.
Zo heeft ook de wet de misdaad, de fout niet gemaakt. Wel maakt de wet de overtreding, het bezit maakt de diefstal pas mogelijk. Het vooroordeel is waar of onwaar, het is alleen onbewezen.
Iedereen kent het feit dat natuurwetten geformuleerd, niet ontdekt werden. Ontdekt, opgemerkt, ineens, terwijl ze er altijd al geweest waren en ze tot in der eeuwigheid verwacht worden, dat werden de verschijnselen.

Het lijkt alsof mensen verschillende werkelijkheden bespreken, in feite verschillen ze voor wat betreft de hoeveelheid onderscheidingen die ze maken, veel beter gezegd: de hoeveelheid verschillen die ze 1. opmerken en 2. de moeite waard achten te benoemen. Velen zijn eeuwig bezig om tegen beter weten in vele verschillende dingen onder een noemer te brengen.

Is dat ‘onder-één-noemer-brengen’ niet na te laten, kunnen we dat niet missen?
Antw.: nee, dat kunnen we niet missen, want ieder exemplaar wordt behandeld volgens de regels die zijn opgesteld voor zijn soort. Het ‘onder-één-noemer-brengen’ is bureaucratisch, administratief, dus in de rangschikking, niet te missen. De vrije en de slaaf worden ononderscheidbaar als we ons beperken tot het waarnemen van oningedeelde exemplaren. Vrij-man-zijn en slaaf-zijn, dat zijn geen eigenschappen, dat zijn door ons bijgevoegde behandelingsvoorschriften, eisen aan wie behandelt.

In het woordvechten worden beide gebruikt:
– het teveel onder een noemer brengen en
– het invoeren van de schijn van verschil, door het benoemen van hetzelfde met verschillende namen (al of niet nog verbonden met het optreden van datzelfde verschijnsel in verschillende omgevingen, verbanden, contexten. Het te weinig onder een noemer brengen, het niet onder een noemer brengen waar dat nu juist verhelderend zou zijn. Voorbeelden daarvan vindt men te over in de Thesaurus.

In dit stuk, hier, ben ik ineens mijn onderwerp kwijt. Wat moet er nou onderscheiden worden en wat niet? Daar gaat het om. Voor het woord verschijnselen waren mijn gedachten nog bij het onderscheiden dat moet en hier zijn ze ervandaan.
Wat is er gebeurd?

Ik ben er weer: ik heb even gekeken: wat echt bestaat en wat bij wijze van spreken bestaat, dat bijvoorbeeld moet worden onderscheiden.

De verschillen tussen het door verzinnen en het door waarnemen in bespreking gebrachte, die verschillen zijn binnen de civilisatie onbespreekbaar. Dat moeten ze zijn, dat is technisch nodig, teneinde de onwaarheden die de civilisatie dragen door algemeen geldig geacht te worden, te beschermen tegen het door kinderen als ‘de afwezige kleren van de keizer’ herkend worden.

De betrokken onderzoeker had het doen en laten van onderzoekers in hun laboratoria, op hun werkplek, aan het werk, waargenomen en genoteerd. Voor het begrijpen van dat waargenomen bezig-zijn was het begrippenapparaat van de inspirerende wetenschapsfilosofie niet bruikbaar, zo bleek hem. Had hij een groot aantal voetbalwedstrijden bestudeerd, dan had hij ook niet de spelregels plus de sportiviteitsinspiratie als het geschikte begrippenapparaat gevonden. Ook dan had hij de ingeslepen vaardigheid plus het feit ‘dat voetbal oorlog is’ nodig gehad.
Wetenschappers in laboratoria heden ten dage zijn knechten, geciviliseerden, aan het vechten dus, om rang en dat is: aan het werven om toestemming om te blijven spelen met de apparatuur en de budgetten. Dat werven gaat niet door zichtbaar te genieten van zijn gelegenheid om zijn weetgierigheid uit te leven. Van het anderen zien genieten, genieten geldgevers en bestuurders niet, dat inspireert hen niet tot het vergunnen van wat ook.
Voetballers, sporters, zijn gladiatoren, die zichzelf en elkaar in lijfelijk gevaar brengen en beschadigen. Dat zie ik zelf op televisie. Dat prikkelt de toeschouwers aangenaam en trekt hen naar de stadions waar de sporters rondlopen als en tussen reclamezuilen. Andermans gevaar vinden ze leuk en spannend, de toeschouwers, en niet andermans plezier aan en vertoon van techniek en sportiviteit.
Het zo bestuderen van een verzameling Christenen zou de student ook niet op het spoor brengen van de Tien Geboden en de leer van Jezus van Nazareth.

6) Ga dat bij alles wat je uitschreef even na.

Gerelateerde tekst

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This