Wij bevinden ons op een planeet, die rondjes draait

Categorieën: 1973-1986 Docent lerarenopleiding, Rijksuniversiteit Groningen | Archief | Eigen boek (1984-1987) | Opstellen | Uitgangsopstellen
Trefwoorden: eigen boek

Jaap Schot, 25 november 1984

  1. Wij bevinden ons op een planeet, die rondjes draait rond een ster en daarbij ook nog wentelt om haar as.
    Dat is wat ik heb horen zeggen, ik kan het niet controleren.
  2. Het levende op die planeet, die we aarde noemen, is ontstaan, niet gemaakt.
    Dat is wat ik heb horen zeggen, ik kan het niet controleren.
    Ik heb ook horen zeggen dat er wel een maker is van al wat is, van het levende zowel als het niet-levende, het levenloze, van het gestructureerde zowel als van het amorfe.
    Er wordt zelfs gezegd dat die maker van al wat is nu nog zorgt voor en belang stelt in alles wat er op aarde gebeurt en inzonderheid voor elk menselijk individu. Wie dat wil kan altijd wel enkele gebeurtenissen vinden die als inmenging, bemoeienis, belangstelling geduid kunnen worden. Zelfs wie daar geen kans toe ziet hoeft niet na te laten in dat verhaal van die zorgende maker te geloven, want die maker beproeft dan door onzichtbaarheid het geloof van de gelovige, en zo kan de gelovige levenslang doorgaan.
  3. het levende is aan zijn lot overgelaten, al was er helemaal niemand om als overlater te fungeren. Voor zover ik zien kan is er geen verzorger en geen belangstelling van buiten de levende wezens op aarde voor hen.
    Voor zover ik kan waarnemen is er geen bedoeling van een bedoeler met het leven op aarde als geheel, laat staan met het leven van enig apart individueel exemplaar van enige soort.
  4. Een individu ondervindt van nature geen andere aandrang dan het voorzien in wat nodig is voor zijn leven en welzijn. Bij deze aandrang van binnen uit geldt : als je moet, dan wil je wel en als je doet, dan beleef je dat als lustvol functioneren.
    Hoe je handelt in die natuurlijke staat is puur afhankelijk van de omstandigheden en je eigen vaardigheden: waar je voor in de gelegenheid bent en waar je toe in staat bent, van de kansen die je hebt en van de kans die je verkiest te grijpen.
  5. Van nature is er geen invloed van anderen op wat ik hoef en op wat ik doe om in die behoefte te voorzien.
    Niemand heeft van nature enige reden of enig recht om van mij te leven of over mij te heersen, om mij te knechten dus.
    Er bestaat geen recht, er bestaat alleen kracht. Er bestaat ook geen macht. Er bestaat alleen kracht, dat is: beschikking over lijfelijk geweld van jezelf en/of van gehoorzamende anderen tegenover derden.
    Er bestaat geen psychisch geweld, geen psychische kracht: suggestie, hypnose en dreiging worden je niet aangedaan, je onderwerpt jezelf er aan. Daarmee is vanzelfsprekend niet gezegd dat een individu niet telkens weer en voortdurend krachten om zich heen heeft die tegen hem gericht worden en die hij niet kan overwinnen of zelfs maar hun werking kan ontgaan.
    De ervaring leert echter dagelijks voor wie het zien wil, dat zelfs de onoverwinnelijke, niet te ontgane kracht van de wetten van de staat, in uiterst veel gevallen wordt ontgaan door individuen die gebruik maken van de beperkte omvang van de opletmogelijkheden van de staat.
    Algemener verwoord: ook voor de zwakkeren zijn er mogelijkheden om te leven. Geen roofdier(soort) kan al zijn prooidieren opeten.
  6. Wij mensen leven in omstandigheden waarin biologische soortgenoten zich ten opzichte van ons gedragen als roofdieren ten opzichte van hun prooidieren. Daarbij voegen deze roofdiervarianten van de mens echter het vreemde listige verhaal dat wij toch allen soortgenoten zijn. Het is interessant hier op te merken dat indertijd toen de roofmensen nog volstrekt oppermachtig waren, ze dit verhaal niet vertelden, maar de prooimensen duidelijk onderscheidend benoemden, als ‘gajes’, ‘schuim’, ‘gepeupel’, ‘grauw’, ‘schorriemorrie’, janhagel enz. enz. .
    In onze gedemocratiseerde civilisatie leven wij allen als part- time prooimensen en als part-time roofmensen. Wat ik civilisatie noem kwam tot stand toen en doordat die verhouding tussen mensen ontstond die er ook bestaat tussen roofdieren en hun prooidieren. De civilisatie begon toen er mensen van andere mensen gingen leven, niet zozeer als kannibalen, maar van de resultaten van andermans arbeid.
    Waarom vinden de roomsen (de houders van de leer der civilisatie bij uitstek) juist kannibalisme zo erg? Een vermoeden kan zijn: omdat het zo duidelijk is wat er in de civilisatie ook gebeurt.
    Hetzelfde argument geldt in verband met het bedrijven van seks en porno met kinderen. Dat is zo overduidelijk het schenden van de natuur, dat ‘men’ het niet wil zien doen.
    Zo is ook het doodhongeren van miljoenen negers tegelijk een onaangenaam gezicht, het volk wil dat niet zien gebeuren. Als men het dwingt om het te zien gebeuren als en zolang het gebeurt, dan wil het volk geld geven om er een eind aan te maken.
    Daarna gaat het volk weer verder met het veroorzaken van dat doodhongeren, namelijk met de wedstrijd in het bezitten en vertonend verbruiken van voor de bezitter onnodige goederen en diensten en het vertonend onbenut laten van gelegenheden tot het voorzien in het nodige voor leven en welzijn der nietbezitters, die daardoor hongerenden worden.
  7. Vele mensen leven met inspirerende verhalen in plaats van met het bovenstaande als breininhoud. Daardoor krijgen zij vanuit hun brein ook andere gedachten dan die welke ik hierboven uitschreef. Voor slaven zijn de inspirerende verhalen ‘zingevingen’, verhalen dus waarin zij als bruikbaren en gebruikten voorkomen en meespelen. Zij zetten zonodig zich in, ze doen met zichzelf, hun beste krachten, de beste tijd van hun leven, wat een generaal met soldaten doet: inzetten. Veelal vinden zij een werkgever, leidinggever, leidsman, voorganger of enig ander meerdere, die hen inschakelt. Ze doen dan iets, en als ze ophouden met dat iets goed te doen, dan is dat te merken. Dat ervaren ze dan als niet of moeilijk te missen te zijn. Daar worden ze helemaal blij en warm van vanbinnen, hun werk als wat dan ook “betekent veel voor ze”.
  8. Denkt iemand zich vrijwel al zijn tijdgenoten/soortgenoten weg, dan wordt de aarde meteen een vakantieoord. Een vakantieoord met voldoende voedsel, zonovergoten en warm (want als het dat niet is ergens, dan gaat zo iemand daar gewoon weg.) Wat de aarde niet is, is een couveuse, het voedsel is niet keurig gereedgelegd, zoals in de winkels in de stad.
  9. Wanneer men in die mensenarme omstandigheden geen plaatje naast de werkelijkheid houdt, leeft men tevreden en zonder verhalen, theorieen en fantasieen af te scheiden.
    Die verhalen en theorieen en fantasieen komen pas tot stand bij frustratie. Pas wanneer ik hetgeen ik wens lange tijd niet kan verkrijgen, vormen zich in mij verhalen en plannen en fantasieen. Hoe kan het dat ik heel lang overleef en toch iets wens wat ik niet krijgen kan? Dat kan alleen iets betreffen dat niet noodzakelijk is, want anders is er maar een week of wat om die verhalen te verzinnen en dan volgt de dood door gemis van het gewenste. Zodra en zolang er ruimte genoeg is, zal het missen van iets noodzakelijks leiden tot het zich verplaatsen over het aardoppervlak, we zoeken het nodige elders. Dat is toch erg voor de hand liggend.
  10. We kunnen het optreden van wensen ten aanzien van onnodigs verwachten daar waar in het nodige voortdurend voldoende voorzien wordt. De werkelijkheid is niet dodelijk, maar vervelend, [‘langweilig’ in het Hoogduits], saai, te arm aan prikkels, aan gelegenheden om lust te beleven aan het functioneren in het verzorgen van zichzelf, in het voorzien in wat men zelf hier nu nodig heeft. Wanneer dan ook landbouw en veeteelt en/of het zich bevinden op een eiland waar men niet af kan het zich verplaatsen belet, gaat de zittende bevolking zich weg denken.
    Zodra de omstandigheden niet veel uitdaging meer inhouden gaat men naar kunstmatige prikkels zoeken. De culturen denken zich weg in feesten en in goden die over natuurgebeurtenissen gaan en die met offers en aandacht en bidden een hanteringsmogelijkheid geven over wat in werkelijkheid niet te hanteren is.
  11. Wij leven in een wereld waar de problemen opgelost zijn.
    Wij maken ons daarom kunstmatige problemen, we trouwen, we verslaven/gewennen ons aan van alles en nog wat en we kiezen ons liefhebberijen, die ons bezig houden.
    Wij zijn elkaar tot omgeving geworden en op het werk vinden wij vooral de sociale contacten zo belangrijk en bevredigend resp. de bron van onze stress en de gevolgen daarvan.
    De mensen in onze civilisatie dringen er steeds bij elkaar en ieder ander op aan zich aan te passen bij de anderen, bij zijn naasten.
    Het is niet zo fundamenteel dat er zoveel voorgevormde hokjes (banen, functies, rollen) zijn waar de individuen in gedwongen worden, het is minstens even belangrijk dat van iedereen geeist worst dat hij met ieder ander rekening houdt. Er is een verbod op agressie, zo heet elke onenigheid, elk openlijk vechten om verandering in doen en laten van de ander. Het geniepige vechten, het veroorzaken van stress bij de ander, dat is toegestaan.
    Enkele anderen die je kent willen veranderen, vult je leven evenzeer als de wereld willen veranderen. Ook het vechten in je werkomgeving, voor welk doel dan ook tegen enkele anderen met andere anderen als bondgenoten, vult het bewustzijn voortdurend.
    Anderen kiezen zich wat waarden, beginselen, normen en strevingen en kunnen daarmee zelfs een hobby uitsparen, zoveel geven zulke abstracties een mens te doen. Waarden enz. leveren een in voorstanders, tegenstanders en onverschilligen ingedeelde mensheid op, waarin de aanhanger zijn plaats kan hebben en zijn mannetje kan staan en zijn steentje kan bijdragen enzovoort.
    Van al deze activiteiten wordt niemand gelukkig, maar er hebben altijd wel wat mensen voordeel van en die zijn er dan ook voor.
  12. Dirt is matter in the wrong place. Vuil noemen we alle spul dat niet op zijn plaats ligt, rommel noemen we dingen die niet op hun plaats liggen. Er is niets mis met het spul of met de dingen, wij maken er vuil en rommel van door te vinden dat ze elders behoren te zijn.
    Overeenkomstig is het geval dat iemand een ander in de weg staat. Er is niets fout met wie daar staat en met die plaats waar hij staat, alleen die geprojecteerde weg over die staanplaats, die maakt de stand van zaken problematisch.
    Ook overeenkomstig is het geval van de juiste man niet op de juiste plaats zit, in de wereld van de beroepen, de banen, de formatieplaatsen in de organisaties.
    Tenslotte kunnen we hier nog het ongelukkige huwelijk noemen, op zich is er met beide betrokkenen waarschijnlijk wel te leven, maar niet voor deze partner.
    Zo is het ook met de stand en gang van zaken in de wereld, ook die is zoals ze is en daarmee basta.

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This