Wijsvinger

Categorieën: 1986, 1 april – 1989, 31 december | Archief
Trefwoorden:

Jaap Schot, 25 februari 1987

Opstel over de mens als persoon die begrijpt, verstaat en bedoelt en als individu dat kent.

Let wel: de sporen van ons verleden, dat wat we ons kunnen herinneren en dat wat we aan vaardigheden kunnen, zijn voor ons als individu niets anders dan gereedschap. Hetgeen we kunnen, hoeven, moeten we daarom nog niet. Wat ons als eerste reactie op een bericht invalt (omtrent een gebeurtenis in onze omgeving) hoeven we niet ernstiger op te vatten dan een bericht via een medium (pers, tv, radio). De mening die onze persoon ons suggereert is evenzeer alleen maar een mening als de mening van een andere persoon.

Als vrij mens houden we afstand tot neigingen in ons, van onze persoon afkomstig, herkenbaar als aangeleerd, desgewenst herinnerbaar als toen en daar geleerd. Dat geldt voor neigingen om te vechten zowel als voor neigingen om ons koest te houden en ons te laten beroven van wat ook. Neigingen om anderen te overtuigen en om hen allerlei mee te delen, zijn ook vaak als persoonlijke neigingen te herkennen. Voor een mens zijn ZIJN EIGEN persoonlijke neigingen uitdrukkelijk VAN BUITEN AFKOMSTIG.

1

De persoon is een maaksel van, en uit, het verleden. Het verleden is voorbij. Alleen de propaganda om hetgeen was, bepalend en richtend te laten zijn voor wat is, en wat komen zal (moet), die propaganda is er en er is de dwang om dat verleden te laten gelden vanwege anderen, vanwege andere personen, vanwege hetzelfde verleden dus, werkend door anderen heen, anderen die falen in het in hen dood laten lopen van het verleden.
De ouders, opvoeders en regelaars matigden zich het recht aan de toekomst, die ons heden is en vaak niet eens ook hun heden, te bepalen en in te richten. Hun regelingen gelden doordat wij, de levenden, er de moeite (de txaenz) niet voor over hebben om zelf vorm en richting te geven aan wat ons gegeven, ons mogelijk is.

2

Teksten zijn aanwijsinstrumenten, zoals vingers die wijzen naar dat waarop wie aanwijst de aandacht van de ander wil richten. Gewone, gebruikelijke teksten zijn wapens, discussiëren en debatteren zijn vormen van vechten.
Taal gebruiken is vechten. Dat geldt voor het gewoon gebruiken van de taal (opgevat als een eindige verzameling gebruikelijke termen en beelden) ook als dat taalgebruik ‘stil in jezelf’, niet uitsprekend of uitschrijvend gebeurt. Ook als de tekst niet tot iemand anders gericht wordt, is het formuleren van die tekst een gevechtshandeling. We gebruiken gangbare termen, gangbaar en daardoor niet zozeer verstaanbaar als wel ‘niet als om bij door te vragen opgevat’. Gangbare besprekingen klinken bekend, zodat men zowel medestanders als tegenstanders zal menen te kunnen herkennen.

Wanneer we onze aandacht richten op de taal die we gebruiken en zodoende opmerken en aanwijzen dat het vechttaal is, die ons vechtteksten bewust maakt, dan zien we in elk geval ons brein bezig, beter: we zien de output, de productie van dat (ons) brein: we kunnen opmerken dat we ons bijna geen feit bewust gemaakt krijgen zonder dat er meteen ook een beoordeling mee bewust wordt: het (ons) brein blijkt meteen ongevraagd onze omgeving al begrepen en naast een wensplaatje gehouden te hebben. Ongevraagd deelt het ons als het eerste en enige mee hoe het resultaat is van begrijpen en vergelijken (met dat wensplaatje): dat resultaat is het enige wat verschijnt op het beeldscherm van ons bewustzijn. Dat product van ons brein verschijnt dan in de vorm van een mengsel van neiging, gedachte en gevoel op het beeldscherm van ons bewustzijn.

Dat mengsel wisselt sterk van samenstelling en die samenstelling is per persoon kenmerkend.

3

In het geval dat we meteen kunnen en mogen doen wat er ons als neiging bewust is, is er van bewustzijn nauwelijks enige tijd en in enige mate sprake. Dat weten, dat bewustzijn komt pas echt tot volle wasdom (uitgroei) als we niet kunnen of mogen doen wat we willen. Het gevoel komt pas tot wasdom als het denken over wat we willen (en niet mogen en / of niet kunnen) niet tot een oplossing voert, onze frustratie, ons vastzitten niet kan opheffen. Voelende mensen hebben een brein dat zowel het handelen als het doordenken al bij voorbaat voor hen opvat als onmogelijk resp. tot niets leidend. Dat brein geeft meteen het enig resterende: het gevoel, de emotie, het lijden enz..

Voor de op dit voelen afgerichte gelovige godsdienstigen is er dan een uitweg bedacht: ze kunnen bidden. Daarmee voeren ze hun negatieve gevoel weer van hun beeldscherm af. De lezer van de roddelpers heeft een nog slimmere oplossing: als voer voor zijn brein worden niet langer de ongelukkige gevoelens opwekkende werkelijk ter zake van hun leven doende feiten ingevoerd, maar totaal met hun situatie onverbonden gegevens over anderen. Het geloof, nodig om de bidtechniek van afvoer van negatieve gevoelens toe te kunnen passen, is verdwenen. Die negatieve gevoelens kunnen worden voorkomen waar en als de mensen in kwestie het materieel goed genoeg hebben om te overleven. Het treft hen dan niet, dat negatiefs, het raakt hen niet. Het leed is elders, op een andere tijd en bij anderen.

4

“De mens zelf” weert dat wat zijn brein hem in het bewustzijn geeft vaak af. Niet zelden ook gehoorzaamt hij, laat hij via zijn persoon het verleden, de lui uit het verleden, aan de macht. Die mens zelf kan ook doorvragen, tegen zijn eerste opwelling in verder onderzoeken en analyseren.

Veel berichten over wat er allemaal aan rampen gaande is en dreigt, zijn puur onverwerkbare informatie: het besprokene raakt ons die het horen nog niet. Het is niet zo volstrekt onbegrijpelijk dat deze berichten gewoon genegeerd worden door breinen die overtuigd zijn van de nutteloosheid van pogen en doordenken.

Het opmerken van de bovenbeschreven verschijnselen wijst op het feit dat je “als mens zelf”, als individu/ geest, zit opgescheept met een brein dat zich tussen jou en de waarneembare werkelijkheid bevindt, een brein dat in het verleden aangemaakt, samengesteld, gevormd is door wat je toen is overkomen en aangedaan en door wat jij, je oude zelf, toen met anderen en in reactie mee hebt gemaakt. Bij dat mee maken en reageren heb je in het  beste geval toen al alles wat je toen wist en kon gebruikt.

5.1

Mede uit je verleden stamt dan ook alles wat je nu aan wensen, gedachten en gevoelens in je op voelt komen, wat je bewust krijgt, waar je toe neigt, wat je invalt als voortbrengsels van je brein. Het verleden is voorbij. Hetgeen was kan je niet meer raken, je bent er veilig voor. Je hoeft er dan ook nu geen rekening mee te houden. Bij het doen van wat iemand anders niet wil dat jij doet, dien je er alleen maar voor te zorgen dat hij er niet achter kan komen dat je het doet of deed. Dat hoeft alleen wanneer die ander nog steeds sterker is dan jij en je bereiken en schaden kan.
Echter: je leerde en ziet in dat wat “ethisch” is en gegeven de omstandigheden geldt, altijd en overal en voor iedereen geldt of nooit, nergens, voor niemand. “Ethisch” is dan dat wat stam- en tijdgebonden gewoonten en smaak te boven gaat.

5.2

Het brein, dat is: dat wat zit tussen jou en de werkelijkheid die jij direct zou kunnen waarnemen, is op je zintuigen, op je bewustzijn als een neerslag, een aanslag op je bril. Nee, dat is niet juist: je zou als je geen brein had meteen in aanraking zijn met wat je raakt. Nu krijg je berichten over wat je raakt, informatie geen kennis, je voelt het niet, je hoort er over van je brein.
Je brein is als een verslaggever (en commentator vooral ook). Je brein-aan-het-werk is onwaarneembaar voor je en het beeldscherm van je bewustzijn is even ondoorzichtig als het beeldscherm van je tv.. Je kunt geen antwoord geven op de vraag: hoe kom ik daar nu bij, hoe kom ik nu aan die neiging enz.. Je kunt er wel gratis verhalen bij geven, maar die zijn niets waard. Ze vertellen over wat was en veroorzaakte, maar ze geven geen aangrijpingspunt voor verandering.

6.1

De vraag is nu: kun je je brein laten praten, laten lullen, ignoreren, herkennen als niet-jij, herkennen als een begrijpend, dus vertekenend en reducerend instrument, als een instrument dat jij beter buiten gebruik kunt laten af en toe.
Het gaat er niet om alle (mentale) gereedschap en alle (mentale) materiaal weg te gooien: je alle vaardigheden af te leren en alles wat je ooit aan informatie leerde en wist, te vergeten.

Het gaat er alleen om te beseffen dat jij apart van en buiten je brein (be)staat, dat jij er eerder was dan je breinvulling en uit dat besef te handelen. Met andere woorden het gaat er om je brein af en aan te kunnen zetten. Het in en buiten gebruik te kunnen stellen. Dat is misschien niet de beste verwoording: in ieder geval is het nodig af en toe afstand te nemen van dat wat je brein je bewustzijn in laat vallen, je aan neigingen doet hebben, je aan emoties (ergernis, woede, verdriet enz.) ingeeft.

6.2

Zoals je een ander kunt laten praten, kunt ignoreren, -en dat kun je heel goed-, zo kun je ook de uit je verleden resterende inhoud van je eigen brein ignoreren. Die sporen van wat was, die wensen als het ware te werken als instructies, draaiboek en programma. Die sporen zijn sporen, niet meer. Hen laten gelden, ja hen jou laten besturen en aansporen, dat is niet meer dan een gewoonte van het individu. Dat ignoreren is technisch mogelijk en het is bevrijding, verlossing. Je moet het zelf doen, dat ignoreren, dat ‘er afstand van nemen’, een ander kan het niet voor je doen. Een ander kan niet zien waaruit jij handelt, uit wat is, met gebruikmaking van wat je nog ter beschikking staat aan sporen van wat was, intelligent, of uit wat was, als een robot/computer, die wat hij kan doen, ook moet doen, maar zich niet kan veranderen.

Ik heb er veel txaenz aan besteed om dit zo te kunnen menen. Mijn brein kan hetgeen ik met deze woorden aanwijs voor de lezer, op tientallen manieren formuleren, mij als tekst in bewustzijn geven. Het doet dat ook en ik schrijf dat plichtsgetrouw uit.

7.1

Ook ik loop nu het gevaar dat deze door mij aangekweekte structuur, deze gedachten en andere invallen producerende bouw, van mijn brein, voor mij ook tussen mij en de werkelijkheid schuift. Ook mijn tekst is niet meer dan een vinger die wijst naar de maan (het onderwerp). Ik lees nu in flarden van de massa woorden in de boeken van Krishnamurti dat wat ik zelf bedoel (aanwijs) met mijn teksten, met de teksten die mij invallen, die uit mijn brein komen. Mijn brein is nu heel mooi consistent bezig, als het dat zelfgemaakte programma gebruikt.
Mijn begrippenapparaat is het vat waarmee ik waarheid schep.

Mijn schep voor waarheid, het vat waarmee ik waarheid lepel, put, is een prima schep, vat, lepel. Mijn theorie is een prima middel om waarheid te winnen, mijn begrippenapparaat plus taal is een goed geheel om ware uitspraken mee te formuleren. Andermans ‘begrippenapparaat plus taal’ kan evengoed of beter zijn. We scheppen niet allen dezelfde waarheid, zoals we niet allemaal hetzelfde water scheppen en drinken. We leven niet allen van dezelfde waarheid en niet allen van hetzelfde water. De waarheid waarvan ik geestelijk leef is evenzeer waarheid als de waarheid waarvan een ander geestelijk leeft. Het water zijn van mijn dronk sluit niet het water zijn van jouw dronk uit. Evenmin sluit het waar zijn van wat ik met mijn begrippenapparaat plus taal formuleer het waar zijn uit van wat een ander formuleert met zijn begrippenapparaat plus taal.

7.2

Het is maar een spreekbeeld, maar het is ook niet minder dan dat. Het spreekbeeld in kwestie is als een vinger die wijst naar de maan. Het gaat er niet om die vinger, dat spreekbeeld te bespreken. Het gaat erom txaenz. te besteden aan het onderwerp waar ik naar wijs: het los van elkaar zijn van het individu (“de mens zelf”) en het uit het verleden stammende dat het brein vult en het zijn structuur geeft, de structuur die de output ervan mede vorm geeft. Het individu krijgt, wij als individu krijgen, elke dag een verse dag. Gisteren en alles wat was, dat geldt niet meer, dat is voorbij, dat is weg. Dat is als werkelijkheid waarneembaar.
De propaganda leert anders: de propaganda van wie ooit wonnen, ooit iets veroverden, ooit iemand onderwierpen, ooit enig voorrecht verkregen, ooit iets (of zich) vestigden, vast zetten. Dat is de kern van de civilisatie: het vastleggen van de toekomst. In imitatie van de veroveraars, de vorsten, de bevoorrechten, hebben we allemaal uitentreuren geleerd dat we dat wat we vandaag vaststellen, regelen, veroveren, verkrijgen, moeten vasthouden.

8

De propaganda is tegen veranderen.
De propaganda is tegen telkens opnieuw beginnen, elke keer met een verse dag, elke keer weer met een vers, vrij, vrij te laten, kind. Op het blijven gelden in de toekomst berust het, dat het zich vestigen, zich iets veroveren, iets regelen, “positief” is, txaenz. waard. Iedereen die voorrechten heeft, iedereen dus, is een steunpilaartje, een bouwsteen voor en een verdediger en voorstander van de bestaande orde (= het verdelen en de resulterende verdeling van de voorrechten).
Die propaganda voor de civilisatie is enorm veel intensiever geworden sinds Europa door de USA veroverd is. De gekoloniseerden om ons heen, in het vrije westen, zijn er totaal gek van.

De lui die uit Europa naar Amerika gingen enkele eeuwen terug waren gepreoccupeerd (in oppositie) met het verschijnsel vorst, hiërarchie. Die preoccupatie is er nog in hun nageslacht. Zoals de communisten even materialistisch zijn als de kapitalisten, zo zijn wie “vrijheid” prediken evenzeer op hiërarchiseren gericht als de Nazi’s, de feodalen en de oude Romeinen bijvoorbeeld. Die hele propaganda nogmaals hier uiteenzetten is onnodig. Tot in het allerkleinste is doorgedrongen dat wat eenmaal gevestigd werd, een mening, wat eenmaal ingenomen werd, een standpunt, moet worden verdedigd, gehandhaafd, vergeleken met soortgelijks en daarmee moet worden gemeten.

9

Het is met het zich ontworstelen aan die propaganda zoals die is gestold in je eigen brein als met het uittrekken van een breiwerkje: bij willekeurig elk gat kun je beginnen, als je maar lang genoeg aan draadjes trekt, haal je het hele lapje uit, breng je het geheel terug tot de draadstructuur. Of je nu de wetenschappelijke ‘objectiviteitsinspiratie’ neemt of iets anders, gewoon doordenken, voortdurend wetend dat denken aanwijzen is van wat is, dan kom je uit die gevangenschap, die gevangenschap in de gestolde propaganda, die propaganda voor de civilisatie, voor het met alle geweld ijveren om het ongelijk verdelen van voorrechten, van toestanden van ongelijk bevoorrecht- zijn.
(Ongelijk bevoorrecht is een pleonasme, dat besef ik.)

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This