Jaap Schot, 18 januari 1985
Ik schrijf uit wat er mij door mijn brein in het bewustzijn wordt gebracht. Veelal door, altijd via mijn brein. Ik neem zelden waar tijdens het uitschrijven. Ik schrijf uit wat ik inzie, veel meer dan wat ik zintuigelijk waarneem. Het waarneembare is het oppervlak en het oppervlak van de wereld is beschilderd, zoals het binnen in de kathedralen van de Roccoco beschilderd was, om de blik te vangen. Het smeren van witkalk over al deze beschilderingen leidde de aandacht weer eerder naar de structuur van het gebouw. Ik schrijf over en zoek naar de structuur van het gebouw dat ik ‘wereld’ noem.
Ik vat de nieuwsberichtgeving op als een bewegende, wisselende voortdurend veranderende beschildering van de gelijkblijvende oppervlakken van het bouwwerk ‘wereld’. Het collectief bewuste, de output van de bewustzijnsindustrie, het gesprek van de dag en de stemming van de jaren -ig, dat duid ik aan met die term ‘wisselende beschildering’. Mijn televisie-ontvangtoestel verandert niet met de ontvangen programma’s. Zo verandert de wereld niet met de modieuze onderwerpen en ook niet met de mode in wereldbeschouwingen.
Het is heel verhelderend, erg openlijk, dat men spreekt van wereldbeschouwingen. In het gebruik van die term uit men zonder schaamte het inzicht dat het hier niet om de hele waarheid omtrent de wereld gaat, maar om aspecten, Ansichten hoogstens, maar nog waarschijnlijker om vanuit een gering aantal waarnemingen onder toevoeging van allerlei wensen en vrezen en andere verzinsels en spinsels, aangemaakte verhalen over het geheel. Fictieve verhalen, in de vorm van beschrijvingen, beschrijvingen waarin af en toe wel wat feiten te plaatsen en te passen zijn.
Fictieve verhalen die echter toch herkenbaar blijven als middelen om de wereld voor de gelovigen aanvaardbaar en leefbaar te houden zonder de wereld te veranderen. De verhalen zijn bedoeld om het vertwijfelen bij de gelovigen te voorkomen.
Een ander doel van die verhalen voor wie geloven willen is het op zich nemen van een taak en een streven mogelijk maken, zodat de gelovige altijd kan nagaan wat hij heeft te doen. Het gaat hier dus over fictieve verhalen die als instructie dienen.
Een zeer gevaarlijke vorm van invoeren van dit soort verhalen is: ze door jonge mensen zelf te laten schrijven (als variant op een algemeen bekend, bestaand, oud verhaal) en dan deze schrijvers te gaan houden aan hun eenmaal uitgeschreven ‘belijdenis’ en ‘plan’. Lieden die op die manier zich hebben vastgeschreven staan onder sterke druk hun eigen onvrijheid door te geven aan anderen.
Zij onderwerpen zich aan het gekeurd worden van hun gedrag door anderen. Hoewel hun levensplan slechts een versie van de door hun opvoeders en leiders aangehangen oude verhalen mocht zijn, stellen zij zich toch als oorspronkelijk achter hun uitspraken, hun beloften, hun gelofte.
Binnen zulk een gebondenheid wordt hen dan een hoeveelheid soevereiniteit, een hoeveelheid macht, een verantwoordelijkheid, een leidende positie gegeven, toevertrouwd.
Die soevereiniteit (“wat je binnen de perken met je macht doet, moet je zelf weten”) noemen ze ‘vrijheid’.
Ze spreken van ‘vrijheid in gebondenheid’.
Die uitdrukking benoemt zeer passend de soevereiniteit, maar vernietigt meteen ook het woord vrijheid als eenduidige naam voor wat slechts de natuurlijke toestand is van de natuurlijke mens. Let wel: de natuurlijke mens is ongelijk aan de mens in natuurlijke, ongerepte omstandigheden. De dieren in de dierentuin zijn buiten de natuur, maar als ze niet in gevangenschap geboren zijn en/of niet tot tam worden in staat of te brengen, dan zijn ze niet tam. Het zijn gevangenen, geen slaven. Ze zijn niet in de natuur waarin ze thuis horen, waarvoor ze zich door een Schepper bestemd noemen in het verhaal waarmee ze zich het bewustzijn verschaffen van wat niet is, maar wat behoorde te zijn.
Ze zijn niet in de natuur, maar ze hebben ook niet zich geschikt in hun gevangenschap en ze nemen geen kapo-baantje op zich. (Een Kapo was in de Duitse Concentratiekampen iemand die, zoals een klasseoudste op school of een kameroudste in militaire dienst, als gevangene was opgescheept met het afdwingen van gehoorzaamheid van zijn medegevangenen aan de bevelen van de cipiers, de leraren, de officieren.
Zo iemand wordt voor het gedrag van zijn medegevangenen ‘verantwoordelijk gesteld’, ‘haftbar gemacht’, strafbaar gemaakt. Dat is een afschuwelijke situatie, de medegevangenen zijn het niet waard er jezelf voor op te offeren, ze kunnen je niet beschermen en willen dat ook niet. De bewakers van het systeem hebben macht over je en kunnen je als vrij mens (vrije geest) weliswaar niet straffen, maar zullen je wel mishandelen. Ik weet geen algemene uitweg voor een vrij mens, vaak zal het uitgekozen worden als verantwoordelijk te stellen figuur, voor een vrij mens een doodvonnis betekenen, in een KZ snel, in de wereld ‘in stappen: uitstoting uit de maatschappij, verarming, afdaling in de civilisatie, verwijten en verlating in de cultuur (in de familie: jij bent een mislukkeling, ein Versager.)
Het antwoorden op “wat wil je worden?” en op “wat is het geloof dat jij belijdt?” komt neer op het ingaan op het uitgekozen worden voor een Kapofunctie. De Kapo (KampPolizei) was bewapend met een knuppel. Met dat wapen is de Kapo, de man van het middenkader, machteloos tegenover de bewakers, machtig tegenover zijn medegevangenen. Het doel van iedere gevangene is: overleven, we gebruiken om duidelijk te zijn de term van Darwin, Darwin’s theorie past bij die individuen die in gevangenschap bijeen zijn. De vraag “waartoe overleven?” valt buiten het bestek van de theorie. Ieder individueel dier wordt geacht daarvoor zijn eigen onbenullige reden ingebouwd gekregen te hebben.
Een moderner populaire biologentheorie slaat deze vraag over, laat haar weg, door de genen voor te stellen als de houders van de reden tot zelfhandhaving. Het individu hoeft die reden dan niet langer onbewust te hebben en bewust te kunnen maken. Daar zijn we dan dus van af.
Deze theorie is te horen in teksten bij natuurfilms, zulke teksten zijn, wegens hun grote verspreiding, als te bespreken output van de bewustzijnsindustrie belangrijker dan uitgewerkter en doordachter, maar evenzeer waarheidsvrije, fictieverhalen, projecties van de menselijke situatie in de wereld, die wellicht in esotherische geschriften te vinden zijn.
Een grote steun bij het weigeren van die Kapofunctie is het fictieve verhaal van het bestaan van een levende God, die belang stelt in het doen en laten van ieder individueel mens en die als alwetende na afloop van het hele gebeuren, zelfs al zou dat de hele tijd van leven omvatten, dat doen en laten zal beoordelen, gebruikmakend van door hem aan elk individu bekend gemaakte beoordelingscriteria. Als er zo’n god bestaat, is er een belang buiten overleven en is er een beoordelende instantie die buiten de tijdgenoten en buiten de soortgenoten gelegen is en hen te boven gaat (transcendeert).
Het eigen lijfelijk bestaan is nu niet langer het hoogste, wat de civilisatie er van gemaakt had, de stam als eenheid brekend, door niet langer de stam te straffen (te schaden en te mishandelen dus) maar de enkeling.
Met deze geisoleerde enkelingen zaten de concentratiekampen vol, met stammen zouden ze niet vol te krijgen zijn geweest, die zouden zich hebben verdedigd voorafgaand aan de gevangenname. Met deze geisoleerde enkelingen zit de wereld vol.
Het verzonnen (fictieve) verhaal van die levende God en dat Laatste Oordeel maakte de enkelingen weer weerbaar.
Vandaar dat de voortgang van de civilisatie pas weer op gang kwam toen de godsdienst als bron van deze verzetskracht was vernietigd. En dat alleen zou niet voldoende zijn geweest, daarnaast werd en wordt de aandacht afgeleid van de structuur van de wereld en wordt de mensen die er in leven gesuggereerd dat het hun wereld is. Het laatste wat hen bewust mag worden is het feit dat ze gevangenen zijn, gevangen in wat hen aan bezit en rechten gelaten, vergund, gegeven is.
De planeet aarde is eindig.
Wat op aarde de wereld binnen gehaald is en nu door mensen bezeten wordt (in eigendom gehouden wordt, anderen ter toeeigening onthouden wordt) is eindig. Wat door iemand bezeten wordt, is voor de anderen die ontoegankelijk. Het bezitbare is eindig.
De anderen zitten dus gevangen in hetgeen niet bezeten wordt. Daarbuiten, buiten wat niet bezeten wordt, is alle toeeigenen diefstal, stelen of stropen, misdaad, vergrijp.
Een deel van wat niet bezeten wordt door anderen bezit ik. Dat bezit is mijn deel van het bezit. Voor dat deel van het bezit, voor mijn bezit, in zoverre, ben ik deel van de bezittende mensheid en daarmee ben ik medeplichtig. [Terzijde: ik of mijn kloosterorde of mijn kerk, of mijn partij of mijn land of mijn volk; zo eenvoudig laat die medeplichtigheid zich niet teniet doen. We leven in een toestand van niet in de gelegenheid zijn om niet medeplichtig te zijn.]
Voor het medeplichtig zijn aan het gevangen houden van onze tijdgenoten hoeven wij, die iets bezitten, slechts te willen bezitten wat wij bezitten. Meer dan die vastbesloten wil is niet nodig. We hoeven niet meer te willen dan we hebben, we hoeven hetgeen van onze tijdgenoten is niet te begeren. Het simpele hebben alleen maakt ten volle medeplichtig.
Om het systeem van ongelijk verdelen te kunnen laten draaien moet het de mensen ingezetenen mogelijk gemaakt worden veel meer te bezitten (dat is: aan het bereik van anderen te onttrekken) dan ze van nature zouden kunnen. Daarom is er politie, die niet door de kleine bezitters zelf (die medeplichtig moeten blijven aan het verschijnsel bezitten) betaald, ingehuurd, hoeft te worden.
Slechts de zeer rijken kunnen eigen bewakingspersoneel en lijfwachten bekostigen. Als niemand als enkeling meer kon bezitten dan hij in z’n eentje zonder hulp verdedigen kon, dan was het systeem ernstig in gevaar. De bezittende eenheden zouden groter worden, de staten kleiner. Zolang de mentaliteit niet veranderd is, lijkt mij zo’n situatie nog niet nastrevenswaard.
Men leeft dus met inspirerende en het gedrag richtende verzonnen verhalen, waarin men gelooft. Dat geldt vooral voor de niet erg succesvollen, voor hen die niet aan het winnen zijn. De verhalen in kwestie maken het leven zonder te winnen dragelijk, ze troosten een beetje en ze geven de gelovige de mogelijkheid om zich ook eens een keer te verzetten, zonder dat de meetbare schade die hem dan wordt aangedaan alleen staat. Naast die schade, die de mensen hem aandoen, staat het voordeel dat hij voelt of verwacht.
Hij voelt het positieve gevoel van ‘ik stuurde mijzelf en ik werd niet gestuurd, ik was zelfstandig’ en hij verwacht, zijn loon in de hemel, dat is: de onverwijlde instemming door God hier en nu met zijn gedrag. Daar zit een moeilijkheid voor de gevangene, die kan dat hier en nu zo moeilijk in dat verhaal invoeren, want hij heeft als het er op aankomt een hiernamaals buiten zijn aardse bestaan voor hemzelf als enkeling nodig, omdat zijn soortgenoten/ tijdgenoten hem levenslang gevangen kunnen en zullen houden, zodat hij geen tijd/ruimte heeft voor het leven in de hemel voorafgaand aan zijn sterven als lichaam/geest.
De gelovige heeft dat leven na het aardse leven in zijn verhaal nodig en houdt dat dus vol, desnoods ‘agnostisch’, d.w.z. met een ‘ik weet het niet’. Vanzelfsprekend weet hij het niet, hij weet wel beter, hij kent de wereld en hij weet dat zijn geloof een geloof is, een van vele verschillende, bij voorbeeld dat van de reincarnatie, dat ook buiten dit leven nog een ‘punt van Archimedes’ ten aanzien van de wereld levert. Een vast punt buiten de aarde zou Archimedes in staat stellen de aarde uit haar voegen te lichten. Zo geeft een bestaande betrokken grootheid buiten de wereld der mensen aan de gelovige de mogelijkheid ‘de wereld te overwinnen”, om de woorden te gebruiken waarmee Jezus van Nazareth zei wat hij gedaan had en waarom de gelovigen niet langer hoefden te vrezen.
Ook voor wie nog eens terug moet komen op aarde, is de schade hier en nu, in balans te brengen met winst later. De gelovige Christen heeft het hiernamaals na zijn biologische dood als individu nodig. Daarom behoudt hij dat geloof, hoe uitdrukkelijk ook de geloofsbelijdenis der Christenen hen een wederopstanding des vleses belooft, -van het levende lichaam dus, van deze levende geest-, een weer op de benen komen, uit de geknielde of neergeworpen houding hier en nu op aarde beleefbaar dus.
Er zijn nu verschillende posities te onderscheiden waarin mensen wat dit betreft kunnen verkeren:
1. ze geloven zo’n verhaal dat hen een punt van Archimedes levert,
2. ze geloven niet zo’n verhaal omdat ze niet in fictiefs geloven,
3. ze geloven niet maar zien de bovenbeschreven gebruiksmogelijkheid in van zulke verhalen.
Allen kennen de werkelijkheid waarin wij leven: het gevangen zijn in wat resteert van wat de anderen ‘hun recht (=hun soevereiniteit) en hun bezit noemen en als zodanig kunnen (laten) verdedigen. Dat kennen veroorzaakt niet het zich bewustmaken van het gekende, van die waarheid dus, maar ligt wel ten grondslag aan het geloven en aan het actief uit het bewustzijn verdringen en, bij mij, aan het gedreven uitschrijven van mijn inzichten. Dat uitschrijven is een steeds onderhouden van de mogelijkheid om het mij bewust te laten worden. Het onderhouden leidt echter ook tot een steeds hechter doorverbinden van de samenstellende delen, in dit geval: de begrippen en hun relaties.
Dat herhaaldelijk uitschrijven van wat mijn brein mij in bewustzijn brengt, levert mij sporen van breinwerkingsresultaten op. Aan die sporen kan ik aflezen met welke begrippen en belden mijn brein in mij werkt. Ik kan er niet aan zien hoe het werkt, de sporen zijn sporen van resultaten, producten, niet van processen.
De werking van mijn brein blijft voor mij onwaarneembaar en daarmee bruikbaar als een scherm om er de meest voortgeschreden (geavanceerde) technische apparatuur op te projecteren.
Vandaar dat ik erover praat in de bescheiden verzameling termen waarmee ik de werking van mijn micro-computer/ tekstverwerker kan bespreken. Ik weet zo duidelijk en helder dat dit slechts beeldspraak is, dat ik zelf weinig waarde hecht aan die bespreking.
Als ik gebruik maak van wat de computer kan [woorden in teksten opsporen, ze alfabetisch ordenen, stukken tekst (ver)plaatsen binnen het geheel van een tekst e.d.] om vanuit een plan mijn teksten voor een lezer toegankelijk te maken, dan kan de lezer nooit meer opmerken dan hoe het plan was. Dat plan was een product van mijn brein, waarvan de werking verborgen blijft. Nooit zal een lezer kunnen opmaken: “zo dacht hij”, het blijft bij: “dat dacht hij”.
Steeds is de vorm die nodig is voor het bewustzijn een beperking voor de werking van mijn brein als communicator met dat bewustzijn. Begrijpen is minder wendbaar, want in vorm geperst, dan verstaan (verstandig kunnen omgaan met).
Ik kan me indenken dat mijn brein niet werkt met begrippen en niet met beelden, films (die mij als dromen bewust worden) en verhalen. Als dat zo is, dan is mijn brein wendbaarder en tot veel meer in staat dan tot wat ik via mijn bewustzijn aan mijzelf zou kunnen opdragen.
Het gepubliceerde is nog minder, want nog eens beperkt, door de toegepaste zelfcensuur, die bij mij voor mijzelf zeer duidelijk merkbaar is, zelfs voor wat ik in mijn dagboeken uitschrijf.
De stelling dat wij, doordat er bezeten wordt, elkaar gevangen houden, ervaar ik als een constatering, niet als een geloof of als een willekeurige wereldbeschouwing, die dan toevallig als troost faalt.
Wij hebben sommige output van potentiele bezittingen, b.v. de beschutting die een huis steeds staat te produceren, nodig voor ons leven en welzijn, van nature zijn wij er op aangelegd om die output te consumeren. Het komt me voor dat we daarover sprekend maar beter niet van ‘ontische schuld’, maar van ‘onontkoombare medeplichtigheid’ kunnen spreken.
De natuur kent geen goed en kwaad, dus ook geen schuld en onschuld. Zodra en zolang je je in je consumptie beperkt tot wat onmisbaar is voor je leven en welzijn, bevind je je binnen de natuur. Dat wil zeggen, je bevind je buiten de wereld en dus buiten het gebied waar schuld en onschuld bestaande, werkende begrippen zijn.
Zelfs de meest gewetensvolle kan zich niet schuldig voelen indien hij zich tot het van nature voor hem nodige beperkt.
Wij zijn gevangenen, beroofd van bij voorbeeld de gelegenheid om ons arbeiden te laten bestaan uit ongespecialiseerd voldoen aan de resultante van onze nooddruft en de omgeving waarin we ons bevinden. Wanneer we aan een gevangene vragen af te zien van onnodigs, vragen we waarschijnlijk al gauw om af te zien van iets waarmee hij compenseert (zich troost) voor wat hij nodig heeft maar door zijn gevangen zitten mist.
Als we proberen het gedrag van de mensen om ons heen vanuit dit gezichtspunt te beschouwen, dan wordt veel van hun omgaan met het leed van anderen begrijpelijk. IS ER EEN UITWEG? ..toevoeging d.d.19 jan 1985
De woordvoerende verdedigers van de wereld tegen het protest van de natuur in de mensen, zeggen van de natuur een halve waarheid: “er geldt alleen het recht van de sterkste”.
De andere helft van de waarheid omtrent de natuur in deze is dat geen dier, geen mens van nature, meer neemt dan het voor zijn leven en gezondheid nodig heeft. Het laat de rest van wat is aan zichzelf over en met rust. Wanneer een dier, een mens, heeft voldaan aan wat nodig was vanwege zijn nooddruft, aan zijn zo verachte ‘deficientie-behoeften’, dan treedt loomheid in en houdt de activiteit op. Daar zit ‘m de kneep.
Een natuurlijk mens is het grootste deel van zijn tijd voldaan, ontspannen. Loom, lui, ongemotiveerd en ongeinspireerd zijn de natuurmensen, zijn de mensen van nature, zodra en zolang ze het nodige hebben.
Dat wat de woordvoerders van de wereld aan de natuurlijke mens verzinnend toeschrijven, toedichten dus, is een neiging tot roven en plunderen. De gewone ingezetene van de wereld denkt de natuurlijke mens aan het werk te zien wanneer er tijdens rellen winkels worden leeggeroofd en branden worden gesticht. De gewone burger weet wel beter, maar het komt hem niet goed uit deze uitspattingen te herkennen en te erkennen als het uitstromen van in de wereld door het systeem ingebrachte spanning. (De spanning die ik heb aangewezen als afkomstig van de ingezetenen zelf in hun functie van Koning Klant, Jan Publiek enz.).
0 reacties