Zijn en samenzijn

Categorieën: 2000, 1 januari – 2004, 31 december | Archief
Trefwoorden: IETSen | IQ | meningen | ouwehoeren | samenleving

Jaap Schot, 1 december 2003

Dat ik ben zoals ik ben, wat ik ben, dat is veroorzaakt door wat mij overkwam (raakte en aangedaan werd) en wat ik daarvan leerde, wat mij daarvan heugt (bewust voor het allerkleinste deel). Ik ben in tegenstelling tot al die schrijvers en vertellers die daar zo ruim boeken mee vullen, vrijwel zonder bewust te maken herinneringen aan mijn jeugd en mijn verleden überhaupt. Dat wil niet zeggen dat die sporen (= dat toen geleerde) van dat verleden niet als verwerkmachientjes in mijn hersens zitten te werken. Mij doet gebeurtenis G denken aan wat ík ooit zag, meemaakte, hoorde vertellen, in de lezer wordt niet dat van mij, maar iets anders, namelijk dat van hem wakker geroepen.
In ons wakker geroepen wordt de neiging tot dit of dat gedrag. Als ík op een feestje kom zoek ik naar de zoutjes waarmee ik me in deze ellende kan troosten, anderen zoeken iemand op die voor hen aanspreekbaar / interessant schijnt, om welke reden dan ook.
Het voelt voor iedereen die dat is, heel erg goed aan tevreden met of zelfs trots op zijn zo-zijn te zijn. Ontevreden en minder gelukkig is wie merkt dat hij is geworden tot een ouwehoer [over auto’s en voetballen of over het koningshuis, bekende Nederlanders en mensen in het nieuws van deze dagen] en zonder soortgelijken (andere ouwehoeren) zit. Meestal zijn er de media om zich aan op te laden, maar als die er niet zijn en zelfs geen archieven (oude kranten en wachtkamertijdschriften), dan is Leiden in last.
Hetgeen de ouwehoer weet, weet hij om het te vertellen om zijn gelijkheid met de anderen te bewijzen en de stilte te voorkomen. Niet dat er stilte is, maar op feestjes is de achtergrondmuziek soms zo zacht, dat ze niet in staat is alle gedachten van opkomen te weerhouden.
Zalig die ouwehoeren die dit medialurken en neuzelen als normaal en gezellig ervaren en er tevreden mee en trots op zijn. Zij hebben geen probleem en zijn elkaar die anderen die het opkomen van een probleem helpen voorkomen.

Als geweten / begrepen wordt hoe ik ben geworden zoals ik ben, verander ik daar niet door. Of er ergens iemand rondloopt die mijn gedrag kent en op basis daarvan een oordeel (positief of negatief) heeft over mij, raakt mij dat niet, verander ik daar niet van. Zelfs zijn mededelingen daaromtrent zijn zonder uitwerking, als ze geen dreiging of aanbod bevatten. Zodra, zolang en in zoverre ik zelf weet en begrijp hoe het zo gekomen is, mijn zo-zijn van nu, helpt dat ook niks. Ik tref mij aan zoals ik ben en daarmee tevreden of ontevreden. Ook die laatsten, tevredenheid en ontevredenheid, heb ik opgelopen. Ánderen waren tevreden of ontevreden en zijn er , hoe dan ook, in geslaagd mij, vroeger ooit, hun tevredenheid/ ontevredenheid ín te planten.
Mijn zo-zijn is een gegeven. Voor de ander en voor mij.
Het zo-zijn van ieder ander is een gegeven. Voor mij en voor die ander. Ik ben niet op aarde om aan wie dan ook te rukken en te trekken, teneinde enig zo-zijn te veranderen of te behouden.

Zalig de met zichzelf (= het eigen zo-zijn) tevredenen.
Onzalig wie met (bij) anderen zijn, met wier zo-zijn zij niet tevreden zijn, omdat het niet bij hen past, hen geen medespel / tegenspel in hun zo-zijn levert.

Weinig gezegend zijn de echtelieden die bij elkaar komen te wonen en niet buiten elkaar om hun afstelling op pauzegesprekken (over auto’s en sport en politiek) en op theekransjesgebabbel kunnen uitleven. Weinig gezegend ook wie in hun buurt moeten leven en/of zelfs opgroeien.

Puur ongeluk ervaar ik als ik in de buurt van, laat staan mét zo’n ouwehoer (mannetje over sport of vrouwtje over zwangere of overspelige bekende Nederlanders) tijd moet doorkomen.

Niemand hóeft met mij om te gaan, wie het wel wil moet de kosten ervoor opbrengen: minstens luisteren en lezen wat ik aan tekst aanmaak. En niet tegen mij aan ouwehoeren. Ik ben geen ouwehoer: aan mijn lijf (oor) dus geen gepraat zoals passend in de pauzes en theekransjes van ‘normale’ mensen, gewone mensen.
En als er geen belang gesteld wordt in mijn gedachten, in Gods naam: blijf dan bij mij vandaan: het is zo zonde van mijn tijd. Als ik een huisdier zou willen hebben, – een levend wezen dus, dat mij kent en ten aanzien waarvan ik plezier in zijn gezond zijn kan beleven -, dan nam ik wel een kat. Honden kan ik niet uitstaan.

Nee, ik sta niet neutraal tegenover geouwehoer en hondengedrag. Ik neem noch ouwehoeren noch honden hun zo-zijn kwalijk, maar ik haat dat gedrag. Er is niks kwalijk te nemen, ze zijn zo, de honden vanwege hun genen en de ouwehoeren vanwege ‘wat ze aanleerden en misten’. De ouwehoeren zijn dus ouwehoer om dezelfde redenen waarom ik er geen ben en geen in mijn buurt kan verdragen: om wat ik aanleerde en miste.

Zo min als de ouwehoer verlangt naar benullig zijn, zo min verlang ik ernaar te kunnen meegenieten van de gezellige veiligheid van het gelul. De mannetjes ouwehoeren in hun pauzes en de vrouwtjes ouwehoeren in hun theekransje vluchten soms voor de meningen verdedigende en opdringende anderen, voor elkaar (als misschien wel latent, nog verborgen, zo iemand, zo’n overtuiger, zo’n ‘Jehova’). Ik heb wel eens gehoord dat in menig gezelschap het praten over politiek en godsdienst onwelgevallig, ‘not done’, verboden, onbehoorlijk is.
Daar gaat dit over.

Zulke ‘meningen opdringende lieden’ hebben ook een thuis, ook huisgenoten, en het is niet ondenkbaar dat die het afleren ook maar iets te zeggen waarover een mening bij die figuur te verwachten is. Theekransjespraat dus, anders staat er iets over in de Bijbel of in ‘zijn filosofie’.

Ouwehoeren op z’n vrouwtjes, theekransgelul, is dan (daar in de buurt van zo iemand die medestanders zoekt voor zijn mening, omdat die een mening is en geen constatering) het veilige gedrag. Gedrag waar je heen kunt vluchten.

Voor een constatering (“de zon schijnt en ik ben nog niet klaar met dit opstel”) zoek ik geen (zoekt niemand ooit) bijval.

In zo’n geval is dan het aanleren van de gewoonte (minstens mee) te ouwehoeren verklaard, qua herkomst, bij deze ene persoon. Iedere ouwehoer heeft in zijn persoonlijkheid zijn eigen geschiedenis van opkomst en bloei van zijn geouwehoer. Dat verklaart zijn zo-zijn, zijn zo doen, zijn dat doen. Verklaren verandert niets aan het verklaarde. Als de herkomst van een steen bekend is, ligt hij er nog steeds en heeft hij nog steeds dezelfde eigenschappen.

Hetgeen wij aanleerden maakte ons passend daar, toen wij het aanleerden. Wij, mijn gezelschap en ik zijn niet daar, toen in die omstandigheden we zijn niet toen met die anderen. Wij zijn hier nu met elkaar. Wat we voor (onze veiligheid en zo) bij en door anderen, elders aanleerden, hoeft, ja behoort, niet tussen ons in te staan. Met en via dat aangeleerde hoeven we niet ons gedrag te kiezen, te vormen, te beperken.

Dat is evident.
Maar het is ook 100% maatschappelijk ongewenst.
Want ‘de maatschappij’ dus iedereen als vertegenwoordiger van de belangen daarvan, als belanghebbende er in, EIST dat wij ons gedrag via dat aangeleerde kiezen. Daarom hebben ze ons dat laten leren. Dat onderwijzen was, net als dat leren: AANPASSEN.

En na de jaren zestig zijn “we” weer opgehouden dat helder te zeggen, te laten horen, aan onszelf en alle anderen. De samenleving heeft de opstandige jongeren (gemiddeld IQ is immers 100 en dat ís me toch laag!) ertoe verleid te ‘denken’ dat het voldoende is hen hun mening 100% te gunnen en wel als in het democratisch debat (de verbale burgeroorlog) te laten vertegenwoordigen inbreng. De maatschappij, de staat, de samenleving, eist niets meer, inhoudelijk, iedereen mag, ja moet zijn, wat er toevallig uit hem geworden is, thuis, op straat, op school, vooral in de pauzes, tussen de leeftijdgenootjes, waar dan ook. Iedereen moet en mag van ieder ander ‘respect’ eisen voor zichzelf als dat toevalsproduct. Dat toevalsproduct dat nergens aan hoeft te passen, wat de maatschappij betreft.

Zo hebben dus de ouwehoeren net zoveel recht op respect als wie toevallig en/of met eigen inspanning doordachten zijn geworden. Respect voor alles. “Gelijke voorrechten voor iedereen” zei een oud collega van me eens. Niets is nastrevenswaardig, behalve ‘aan geld komen’, voor al dat andere is namelijk door de liberale rechtsstaat het respect zoveel mogelijk (= puur met woorden, handhaving is er niet) gegarandeerd. Iedereen kan jegens ieder ander dat recht om niet te hoeven veranderen voor zich opeisen. Een eindeloze hoeveelheid burenruzies en huiselijk geweld zijn het gevolg.

Niemand kan (gesteund door een gezamenlijk de hele samenleving doortrekkend, overal geldend ideaal) ouwehoeren minder achten dan het voeren van wat hij dan ‘goede gesprekken’ noemt. De verpletterende mediamachine maakte dan ook een wetenschapsquiz. En die is van precies hetzelfde gehalte als ‘twee voor twaalf’, ‘tien voor taal’ en ‘Triviant’. Platte weetjes omtrent wat dan ook. En dat naast ‘Lagerhuis’ van de VARA, God wat een Heerlijke Nieuwe Wereld. [Terzijde, Huxley wist er ook niks zinnigs naast te zetten, dat geshakespear is ver onder de maat.]

Goed, er zit dus niets anders op dan mensen te mijden. En dat is precies wat ik godzijdank kan doen.

Wie een kind baart is daarmee nog geen Moeder, wie leert praten is daarmee nog geen mens, geen taaldier. Niemand zal diegene lonen die een ervaren en goede Moeder wordt, biologisch zouden haar kinderen beter overleven en zich voortplanten, maar dat is in een overbevolking totaal niet meer aan de orde. Niemand zal diegene lonen die [in plaats van een ouwehoer of een gebruikte toepasser van wetenschappelijke technieken of een zendeling voor enig IETS met een ideaal] aan zijn verklaring van de herkomst van zijn zo-zijn het wegwerken van onnodige ‘Dressaten’ / gewoonten / neigingen / meningen toevoegt en zonder eigenschappen en gewoonten en vooroordelen in het heden zonder te reiken gaat functioneren in het KENNEN van zijn omgeving en zijn eigen nodigs.

Het functioneren in dat KENNEN levert LUST, zoals elk functioneren. Of iets functioneren is, is te herkennen aan:
1. het optreden van lust en
2. het onnodig zijn van enige extra beloning om het te blijven doen en
3. het erbij te storen zijn in tegenstelling tot wie aan vluchtgedrag bezig is. Maar dat weet de vluchteling niet. Vandaar dat ‘ken uzelf’ van de oude Grieken, die dachten dat dat zou helpen. Nou, nee dus.

Ik geef de voorkeur aan dit functioneren boven het uitleven van ‘wat ik aangeleerd heb’. Ik onttrek me hiermee dus aan het oordeel van anderen over mijn zo-zijn, dat is namelijk nu ‘natuurlijk’, = buiten de civilisatie en dus buiten het bereik (het gebied) van moraal en wet. Ik hoef ook met anderen niet meer af te stemmen, want ik speel niet met hen mee ‘maatschappijtje’, ‘beschavinkje’ , ‘samenlevinkje’, ‘gezellig kringetje’, ‘relatietje’ of ‘huwelijkje’ of welk spelletje in een ‘IETS’ dan ook.

Ik heb met die IETSen niet anders te maken dan met het weer. Als de regen mij raakt word ik nat, bij tegenwind moet ik harder trappen. Ouwehoeren in mijn buurt hinderen mij. Wat ik nog kwijt moest was: hen kwalijk nemen dat ze zijn zoals ze zijn en wel: gebruiksvee van de anderen. Zoals honden ‘denken’ dat ze bij hun baasje horen, zo denken deze groeisels uit kinderen dat ze in hun omgeving horen. [Dat geleuter over ontheemd zijn is daar het bewijs voor.] Er is niks te melden, niks te vragen, niks te bespreken is er tussen de wild levende wolf en de huishond. Tussen ‘wie zelf leeft’ en ‘wie gebruiksvee is’ (ja, ook de werkloze en zelfs de zwerver die niemand meer heeft, is gewoon gebruiksvee). Een zwerfhond is niet zomaar een wolf, wordt dat nooit, brengt zelfs ‘verwilderen’ meestal niet op.

 

 

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This