Verklaring van het woord ‘persoon’

Categorieën: 1973-1986 Docent lerarenopleiding, Rijksuniversiteit Groningen | Archief | Eigen boek (1984-1987) | Opstellen | Vervolgopstellen
Trefwoorden: eigen boek

vervolgopstel ter verklaring van een woord, gebruikt in een basisopstel

Jaap Schot, mei 1984

Aan kinderen vragen ze: “Wat wil je worden?”. In verband met verjaardagen en Sinterklaas vragen ze : “Wat wil je hebben?”. Deze soort vragen naar wat iemand zelf wil, blijven aan hem gesteld worden. Het zijn vragen die een individu – een “wild” (=vrij) exemplaar van de diersoort mens – niet kan beantwoorden, omdat het geen vragen zijn naar zijn nooddruft ten tijde dat de vraag gesteld wordt. Dit soort vragen is afkomstig van, en wordt gesteld aan, personen.
De persoon van een mens verhoudt zich tot zijn geest, zoals de kleren die een mens draagt zich verhouden tot zijn lichaam.

(persoon : geest) = (kleren : lichaam)

Zoals militairen in een oorlog aan het front niet omgaan met menselijke individuen, maar met uniformvullingen, zo gaan mensen in de civilisatie (hier synoniem met ‘de maatschappij’) niet om met individuen, maar met personen. De geüniformeerden ervaren zich – door gewenning – niet meer als, in uniformen verpakte, naakte lichamen. Zo ervaren de deelnemers aan het maatschappelijk leven zich niet langer – ook door gewenning – als individuen, die zich een persoonlijkheid hebben aangemeten (gekregen).
Het omhangen van het naakte lichaam met het uniform van het leger waarin men vecht, vond buiten het front en langgeleden plaats. Dat men zich dat heeft laten welgevallen was de eerste en beslissende stap op weg naar het front, vanwaar geen terug mogelijk is. Het afleggen van het uniform is desertie, en het laten vallen van de persoonlijkheid wordt door de omstanders als een geval voor psychiaters opgevat.
De persoonlijkheid moet men als individu om zich heen behouden teneinde te kunnen blijven deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. De persoonlijkheid is een middel voor het individu. Met het “zijn” (= het om zich heen hebben hangen) van een persoonlijkheid camoufleert, kleedt, een individu zich. Die kleding is een bescherming tegen de soortgenoten/ tijdgenoten waarmee men in aanraking komt, net als de echte (stoffelijke) kleding. De persoonlijkheid is de onstoffelijke kleding van het onstoffelijke dat de mens is naast (maar op voorwaarde van het bestaan van) zijn stoffelijke lichaam.
Als we, zonder in bizar geloof te vervallen, zeggen dat een mens lichaam en geest is, dan is zijn kleding voor zijn lichaam wat zijn persoonlijkheid is voor zijn geest.
We kleden ons volgens voorschrift met daarop ‘gesuperponeerd’ de uiting van onze eigen smaak. Aan de rand van het kiezen van onze kleding speelt ook nog mee het ons voorzien van een microklimaat. We kleden ons ook nog een heel klein beetje tegen de kou en tegen het nat, maar men hoeft slechts door de stad te wandelen op een winterdag om te zien dat noch vrouwen noch mannen noch door anderen aangeklede kinderen voornamelijk gekleed zijn vanuit die verstandelijke overwegingen en doelen.
Als we kind zijn, worden we aangekleed en wordt ons verteld WAT we (als persoonlijkheid) zijn. Ouders delen b.v. hun kinderen mee: “Wij zijn katholiek”. Diezelfde ouders trekken hun kinderen die kleren aan die in die tijd en in die streek in de mode, gangbaar, regel zijn. Kinderen die anders gekleed worden, worden door hun klasgenootjes of door de buurkinderen daarom gepest, getreiterd, uitgestoten uit spelletjes en uitgescholden. De ex-kinderen blijven zich houden aan de voorschriften, de bevelen, de ‘druk’ van de omgeving omtrent wat men aan moet trekken. Zo blijven ze zich ook houden aan de eis van hun omgeving om een persoonlijkheid (persoon) te zijn. Nu hier te lande is de eis dat men een eigen smaak heeft voor wat betreft kleren, en aan persoonlijkheidsontwikkeling of -ontplooiing doet. Om zelf zijn koopwaar, kleding, muziek, meubilair enz. te kunnen kiezen, heeft men een smaak nodig. Om zelf een maatschappelijk streven te kunnen kiezen, heeft men waarden nodig.
Waarden zijn voor de persoonlijkheid in de maatschappij wat letters zijn voor de woorden in het spel ‘Scrabble’: samenstellende delen. Ieder individu vormt uit de hem ter beschikking, ter keuze, (voor-)liggende letters zijn woorden. Die woorden moeten mogen, dat wil zeggen: de andere spelers moeten ze goedkeuren, liefst luisterend naar vaststaande regels (de traditie in een cultuur), maar in de civilisatie zijn geen tradities en dus is men overgeleverd aan de willekeur of soevereiniteit van de medespelers.

De woorden die de spelers van het Scrabblespel al spelend met elkaar leggen vormen geen zinnige tekst. De spelers kunnen groot voordeel hebben van elkaars prestaties, maar tot samenwerken nodigt het spel niet uit. De populariteit van spelen als dit (ik denk ook aan Monopoly en ganzenbord) zou wel eens kunnen berusten op het aansluiten van wat men als spelers met elkaar doet bij wat men in alle ernst in dat echte levensspel doet, dat ‘het maatschappelijk verkeer’ heet.

Wie dit zelf kan lezen is al zolang en zo ver in de civilisatie dat hij zich aantreft in het bezit van een ‘smaak’. Dat wil zeggen: van kledinggewoonten voor zijn lichaam en inrichtingsgewoonten voor zijn huis en in het algemeen van steeds gebruikte overwegingen bij het doen van aankopen. Ook treft hij zich aan in het bezit van een verzameling keuzegewoonten voor maatschapppelijk relevant (= door anderen als te hunner keuring voorliggend opgevat) gedrag. Die verzameling keuzegewoonten noemt hij: zijn persoonlijkheid.
Het kiezen van zulk maatschappelijk ter zake doend gedrag komt neer op het in gebruik nemen van wat men ‘waarden’ en overtuigingen noemt, als overwegingen bij die keuzen. De tijdgenoten worden door elke keuze ingedeeld in begunstigden, geschaden en niet-betroffenen. En ze worden ingedeeld in medestanders/ bondgenoten, tegenstanders en onverschilligen. Onverschilligheid t.a.v. waarden en overtuigingen is ongeliefd bij betrokkenen (bij voorvechters, aanhangers en bij bestrijders beide dus: “of ge nu koud of heet waart, maar nu ge lauw zijt, nu zal ik U uitspuwen”). Maar onverschilligheid is onontkoombaar, geen mens kan alles tot zijn gebied (tot het terrein, waarop hij keuzes moet maken) rekenen. De mens heeft als lichaam een gebied nodig waar hij zijn vuil durft weggooien, water waarin hij zich schoon durft wassen. Zo heeft de mens als geest onderwerpen nodig die hem onverschillig laten. In ieder geval (nodig of niet) neemt ieder mens een aantal van die onderwerpen voor zich als niet-gebied.
Waarden doen IETSen bestaan. Door spontane summatie of bewuste bundeling vormen de waarden van waaruit gehandeld en nagelaten wordt – alleen, of in vereniging – een beweging. Tegenwoordig zijn de vrouwen(emancipatie)beweging en de anti-kernenergiebeweging voorbeelden van bewegingen met weinig samenstellende waarden. De Roomse Kerk en het Nazisme zijn voorbeelden van bewegingen die heel veel waarden aanwijzen als reden om bij hen te horen.
Dingen (overtuigingen en waarden e.d.) die mensen vinden en die ze gebruiken om hun doen en laten mee te kiezen, hebben soms helemaal geen duidelijke naam. Slechts de, door die keuzes, benadeelden zijn geneigd zulke dingen die anderen vinden een naam te geven. Zo schelden bij voorbeeld de kerken en sommige politieke partijen op het ‘materialisme’ van de mensen, het ‘Anspruchsdenken’. Het bundelen van die gedragskeuzecriteria noemt men dan bij voorbeeld ‘commercialiseren’. Het bewust bundelen van waardegebruiksgevolgen is iets (een bezigheid, een ondernemen, een baan) waarvan die bundelaars leven. Voor hen is het duidelijk dat een waarde gebruiken iets is, waar de gebruiker niet alleen maar voordeel van mag willen hebben. Voor zijn waarden, voor zijn persoonlijkheid dus, moet een individu iets over hebben, zo stellen diegenen die bundelen wat er door het gebruik van die waarden is.
Deze belangstellende bundelaars zijn de bron van de suggestie dat een individu zich dient over te slaan, onbewust van zichzelf als individueel exemplaar van zijn diersoort dient te zijn, zijn natuurlijke naakte geestzijn dient te vergeten, ten gunste van zijn persoonlijkheid. Bij nader inzien beschermt je persoon je voornamelijk tegen de personen om je heen. Zoals men zich als naakt lichaam moet schamen, zo moet men zich ook als naakte geest schamen. Voor de naakte geest is het hele maatschappelijk gebeuren niet-gebied. De naakte geest is – voor wat waarden betreft – totaal onverschillig, ongeïnteresseerd, onbetrokken, niet geëngageerd.
Je kunt niet naakt over straat gaan en op je werk verschijnen. Zo kun je ook niet zonder persoonlijkheid daar verschijnen. Er wordt hier te lande heden ten dage geen patriottisme van je geëist, zoals b.v. in de USA, er wordt geen enkele gespecificeerde uitgesproken eis aan je gesteld. Evenals de eisen aan kleding gaat het er tegenwoordig alleen maar om dat je iets draagt. Slechts plaatselijk, situatiegebonden zijn er duidelijke eisen. Dat geldt voor kleren en het geldt voor waarden. Naakt en waardenvrij, dat mag niet. Verder mag alles, mogen alle combinaties, zijn b.v. consistentie en verenigbaarheid en doordachtheid van de verzameling waarden die iemand gebruikt, zijn eigen zaak. Ook staat het een mens vrij of hij zich nog bewust maakt, dat hij zich kleedt (resp. een persoonlijkheid is) als middel tot een doel – in dit geval, veiligheid – dat hij zich als individu niet in vrijheid stelt, maar als nooddruft in zich als gegeven aantreft. De maatschappij eist van het individu dat hij een smaak heeft, en een persoonlijkheid is.

Daarom kleedt de mens zich in stof en in waarden.

(De maatschappij, dat zijn zijn tijdgenoten en wel die waarmee hij in aanraking is.)

*) [red.] Vergelijk dit met:

Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen.

(Openbaring 3:15-16 NBG-vertaling 1951)

Gerelateerde teksten

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This