Vormen en drukken als spreekbeelden

Categorieën: 1973-1986 Docent lerarenopleiding, Rijksuniversiteit Groningen | Archief | Eigen boek (1984-1987) | Opstellen | Uitgangsopstellen
Trefwoorden: eigen boek

Eerste uitgangsopstel voor een verzameling teksten waarin ik mijn begrippenapparaat (het vertonend aan de lezer) gebruik.

Jaap Schot, 1984

De drukvorm

In onze Nederlandse taal spreekt men over ‘vorming’ van de persoonlijkheid en over (sociale) ‘druk’, die mensen op elkaar uitoefenen. Vormen en drukken zijn in dat verband spreekbeelden, daarmee wil ik zeggen dat men de woorden ‘druk’ en ‘vorm’ hier figuurlijk gebruikt of “als model”, maar het gebruik ervan is zo gewoon dat niemand er meer bij aan de letterlijke betekenis denkt. We kunnen het een hydraulisch model noemen, maar: watermoleculen zijn bewegelijker dan mensen.

Ik ga nu in dit opstel van dit spreekbeeld een denkbeeld maken, dat wil zeggen dat ik uitdrukkelijk nu wel de letterlijke betekenis der woorden erbij ga betrekken. Ik ga het beeld uitschrijven en doordenken. Ik ga na in welke mate uitspraken die ik dan doe, kunnen verhelderen wat er gebeurt met de mensen die gevormd worden en onder druk gezet en gehouden worden.

Er worden van kleine plastic bolletjes (polydinges, -stryreen of -urethaan of zo) van die vaste verpakkingen gemaakt, “piepschuim” noemen kinderen het geloof ik wel eens. Die bolletjes worden dan onder druk en in stoom in elkaar geperst in een harde vorm: de drukvorm. De samenstellende deeltjes , die bolletjes kunnen zijn, worden samengeperst.
Samengeperst worden betekent: tegelijkertijd en bij elkaar in de buurt, ruimtelijk bijeen met te weinig ruimte voor de oorspronkelijke vorm en omvang (inhoud) onder druk gezet worden, en wel onder een zo grote druk dat er vervorming plaats vindt, dat de oorspronkelijke, eigen, echte, bedoelde vorm verloren gaat resp. niet tot stand komt.
Ruimtelijk en tijdelijk bijeen hetzelfde doen en/of ondergaan, dat is wat we ‘samen’ kunnen noemen. Wat zou het woord meer moeten betekenen?
Haalt men zo’n verpakking uit elkaar, ontleedt men haar tot die kleine samenstellende deeltjes die, zonder onderdrukking bolletjes zouden zijn geworden of gebleven, dan merkt men dat die kleinste eenheden de meest verscheiden vormen hebben gekregen en dat ze steeds in al hun naaste ex-bolletjes passen. De ex- bolletjes zijn geen bolletjes meer en worden het ook niet meer, de veerkracht die daarvoor nodig zou zijn ontbreekt. Juist doordat die veerkracht er niet is en die vreemd gevormde deeltjes in elkaar passen en elkander daardoor op hun plaats houden, blijft zo’n verpakking vormvast.
Het geheel blijft in die vorm doordat de deeltjes in hun vorm blijven. Vooral de deeltjes die binnen in het geheel zitten lopen bijzonder weinig kans “beschadigd” (veranderd) te worden, zolang maar alle deeltjes hun verkregen onnatuurlijke, maar gevolgen hebbende vorm behouden.

[Terzijde: Het is van groot belang te beseffen dat van bolletjes geen vorm te bouwen is, tenzij er een kracht is die hen bindt: knikkervormige magneetjes zijn er tegenwoordig in de handel, ‘Clickets’ is geloof ik de merknaam.]

Dat is het beeld. Met behulp van dat beeld beschrijf ik werkelijkheden zoals ‘de samenleving’, ‘een leger’, ‘een organisatie’. Zulke werkelijkheden bestaan door het zo-zijn van de personen/functionarissen die hen vormen door er deel van uit te maken. Zulke werkelijkheden oefenen kracht uit door de energie en vaardigheden die de deelnemers eraan bijdragen. Marten Toonder noemde zulk een werkelijkheid in een van zijn verhalen ‘het monster Trotteldrom‘.

Het beeld houd ik naast het samenleven en samenwerken van mensen in van die grootheden waarvoor zij geschikt moeten worden gemaakt door vervormd (geschoold en opgevoed) te worden. Er is een fundamenteel verschil tussen het in zulke kunstmatige vormen samenleven van mensen enerzijds en het vormen van een vormvast geheel door van die ex-bolletjes anderzijds: die mensen bewegen nog een beetje ten opzichte van elkaar. Men spreekt van sociale mobiliteit, van een loopbaan, van carrière maken. Wat die bewegende mensen elkaar aandoen door dat bewegen en waardoor en waartoe ze bewegen, is waarschijnlijk het meest besproken onderwerp in romans en in sociale wetenschappen.

In dit boek gebruik ik de onderscheiding tussen ‘natuur’, ‘cultuur’ en ‘civilisatie’. Bij dit beeld uitgelegd, komt de onderscheiding hierop neer:

  1. Van nature hebben de mensen een bolvorm en levenslang streven ze er als natuurlijk wezen naar die bolvorm aan te nemen en te hernemen. Tegen druk die hen anders vormen wil, verzetten ze zich. We zouden kunnen zeggen dat het natuurlijke ideaal is: de universele doe-het-zelver, de mens die geheel in zijn eigen nooddruft kan voorzien.
  2. De cultuur is een samenleving die geregeld is in tradities. Die tradities schrijven aan de mensen gedragingen voor en zodoende een vorm. Wat er voorgeschreven is voor iemand, hangt af van zijn geslacht (sekse) en van zijn positie in zijn familie. Door geboorte komt een mens in een cultuur terecht in een openstaand, wachtend, voorgevormd hokje. De rechten en plichten van een broer liggen in de traditie vast, ook al is die broer (nog) niet geboren. We kennen dat nog in de troonsopvolger, hoewel dat een aspecifiek voorbeeld is. Ook aspecifiek, maar als voorbeeld hier bruikbaar, is de wijze waarop het erfrecht geregeld is.
  3. De civilisatie is de samenleving, waarin men niet langer slechts dat is wat men door geboorte en relaties is. Het is de samenleving waarin voorrechten bestaan, waarvan men er in de loop van zijn leven steeds meer kan krijgen. Voorrechten kan iemand soms ook weer kwijtraken. De voorrechten worden aan de betrokkenen door hun tijdgenoten toegekend. De civilisatie heeft uitwendig een vaste vorm en inwendig een vaste opbouw (hiërarchisch). Ze bevat ook vele voorgevormde ruimten (posities) met vaste vormen. Maar de civilisatie is een samenlevingsvorm waarin men zich kan bewegen en kan zoeken naar een plaatsje met meer voorrechten, zodat men daar meer op een bol zou kunnen gaan lijken, als men inmiddels niet vergeten was dat dat misschien wel het doel was waartoe men zich bewoog ten opzichte van anderen.

De civilisatie bestaat voor een overgroot deel uit voorgevormde hokjes van ongelijke grootte, die gevuld worden met bolletjes: men spreekt van functies, banen, beroepen en formatieplaatsen. Bij dat vullen (of door scholing en opvoeding reeds eerder) worden de bolletjes in alle gevallen vervormd en niet zelden beschadigd en voorgoed mismaakt en invalide. Het breken van de wil (als bij paarden) is het middel om de veerkracht er uit te halen. Het doel van de belanghebbende ingezetenen van de civilisatie is: het vullen (bemannen) van een samenhangende verzameling apparaten met tevreden werknemers. Apparaten bedoeld om diegenen te dienen die voor het bestaan van die apparaten betalen. Dat wil zeggen, indirect, een tegenprestatie leveren. Hier te lande heden ten dage betaalt Jan Publiek in zijn hoedanigheid van Koning Klant. De vroegere regeling dat men of heer of knecht was, levenslang, heeft men laten vallen. De knechten hebben, zonder fulltime heer te kunnen worden, gelegenheid gekregen om de aan hen gezamenlijk overgelaten ruimte onderling ongelijk te verdelen. Praktisch is dat alle ruimte binnen de drukvorm. Die drukvorm is enerzijds een “waargemaakte” gedachte en anderzijds ook het resultaat van druk van andere drukvormen (die ik soms ook wel IETSen noem). Iedereen die met geld omgaat, is nu parttime heer (als hij het geld besteedt namelijk) en parttime knecht (als hij voor geld dient, in het een of andere apparaat).

Bezien we nu de enkeling, dan zien we dat deze leeft in natuur, in cultuur en in civilisatie tegelijk: in deeltijd, met deelaandacht en met deelenergie. We kunnen de enkeling leren kennen als individu (natuurwezen), als persoon (mengresultaat van door cultuur en door civilisatie opgelopen (ver)vorming) en als functionaris (opvuller van een voorgevormde cel van de drukvorm). Men noemt die drukvorm wel de maatschappij, zoals in de uitdrukking ‘de maatschappij eist’.
Zolang en in zoverre de enkeling nog individu is, is hij veerkrachtig en ervaart en bespeurt hij de druk die cultuur en civilisatie via zijn naasten (dat is via de mensen met wie hij omgaat) op hem uitoefenen. De druk wordt via de aangrenzende anderen op een ingezetene uitgeoefend. De druk wordt doorgegeven ván buiten naar binnen. Voor de enkeling is de herkomst, de oorsprong van de druk niet te achterhalen. Enkelingen die veel ruimte innemen, worden soms als de oorsprong van de druk genoemd. Ook acht men vaak de doorgegeven druk afkomstig van de doorgevers, de naaste anderen.
Als cultuurwezen ervaart de mens de druk van de civilisatie om zich te vergelijken met anderen. De civilisatie beloont b.v. het zich afzetten tegen – en het zich, wedstrijdend en concurrerend, meten met – de anderen. De anderen waarmee hij in (en vanuit en volgens) de cultuur een eenheid, een groep, een gezelschap vormen wil.
In de hedendaagse gedemocratiseerde civilisaties zijn de meeste mensen als Koning Klant en als Rente Regina parttime soevereine heersers over elkaar. Knecht zijn ze, geknecht worden ze, gedurende die uren waarin ze voor geld dienen (loonarbeid verrichten). Of, zoals vele vrouwen vooral, schijnbaar in de cultuur levend, zonder loon in het huwelijk dienen teneinde via het geld waar de man in de civilisatie voor dient mee te kunnen consumeren van de goederen en diensten die in de civilisatie worden geleverd. Er is een voortdurend gevecht tussen natuur-, cultuur- en civilisatie-instructies in ieder van ons. Tenzij wij erin slagen de instructies van cultuur en van civilisatie als van buiten ons afkomstig te herkennen (te erkennen plus te kennen). Door ze te herkennen als aangebrachte oppervlakte, bevrijden wij ons van al die instructies, inclusief de strijdige.

Aan de woorden die ik in het bovenstaande opstel heb gebruikt, kan ik een groot deel van mijn begrippenapparaat in mijn bewustzijn trekken en dan uitschrijven. Daartoe zal ik van dit opstel een volledige alfabetisch-lexicografische woordenlijst compleet met de gebruiksvoorbeelden (een concordantie) maken. Daarvan maak ik dan een begrippenlijst. Die begrippen leg ik dan uit door ze ieder te gebruiken in een verduidelijkend opstel. Die verduidelijkende opstellen kunnen ieder op hun beurt weer via een begrippenlijst nieuwe begrippen en beelden op schrift helpen brengen. Eindigen moet alles op zintuigelijke gegevenheden en/of voorstellingen, beelden, ensceneringen. Aanduiden gaat via aanwijzen en/of dat wat was in herinnering roepen.
Een tekst, mijn tekst, is als ze een boodschap is, een gecodeerde boodschap. Dat wil zeggen dat aan onderwerp en aan code tijd, aandacht en energie besteed moeten worden. De aandacht van de lezer moet gericht zijn op die beide, onderwerp en code, niet op iets anders. Bijvoorbeeld niet op de schrijver, niet op de stijl en dergelijke van het geschrift, en niet op de lezer of diens relatie tot schrijver, code of onderwerp.

Wat mensen elkaar aandoen

eerste vervolgopstel bij het uitgangsopstel ‘drukwerk’, naam b:eerste.vvo
betreft het woord AANDOEN, dat in het uitgangsopstel (ugo) eenmaal als heel woord voorkomt.
Het komt daar voor in de zin ‘Wat die bewegende mensen elkaar AANDOEN door dat bewegen …’

===///===

Hetgeen ons aangedaan wordt, overkomt ons door het doen (het handelen) van anderen, op hun eigen initiatief of op dat van anderen.

[Om van ‘iemand iets aandoen’ te spreken is het niet voldoende wanneer ik nalaat te voorkomen dat die ander door iets getroffen wordt. Juist in de civilisatie, waar men vecht om de ongelijke verdeling van het nodige en van de luxe gaan de mensen aan dergelijke onderscheidingen groot gewicht hechten. In de civilisatie zijn leven en welzijn van de ander naast je niet meer uiteraard jouw voordeel. Helpen is geen vanzelfsprekend gedrag meer, er moet over gesproken worden met verhalen als van ‘de barmhartige Samaritaan’, het moet worden georganiseerd, via het Rode Kruis en Amnesty International b.v. en het treed voornamelijk op bij emotionele oprispingen, zoals bij het zien van t.v.-reportages over hongersnoden.]

Sommigen denken zich alles wat hen overkomt als hen aangedaan. Als er gaan andere mensen kunnen worden aangewezen als daders, dan kunnen er als daders geesten en goden verzonnen worden. De waarneming dat wij niet zelf de oorsprong zijn van wat ons overkomt is evident. Het is dan niet intelligenter de omgeving vanwaaruit dat wat ons overkomt komt te vullen met ‘krachten’ (gepostuleerde oorzaken achter bewegingen, dus gebeurtenissen), en ‘factoren’, dan het is om die omgeving te vullen met daders. Die daders worden dan niet zelden opgevat als aanspreekbaar, verbiddelijk, met offers te be”nvloeden.
Heel dicht daarbij, maar nog net niet samenvallend ermee, zit de gedachte dat de omgeving op jou betrokken is, dat degene die jou iets aandoet, aandacht aan jou besteedt, dat hij/zij jou kwaad gezind is.
Kwaad gezind, want men spreekt slechts in het geval van iets negatiefs van ‘aangedaan’ worden. Wat iemand aangedaan wordt, is onaangenaam voor hem. ‘Iemand iets aandoen’ komt altijd neer op ‘iemand schade berokkenen’.
Ervoor zorgen dat iemand iets voor hem positiefs overkomt, wordt anders genoemd: ‘zegenen’ of ‘helpen’ of ‘steunen’ of ‘bevoordelen’.
Belangrijker bij de woordkeus dan voordeel/nadeel is het feit dat het initiatief ligt buiten degene aan wie iets aangedaan wordt: degene aan wie iets gedaan wordt.
Mensen maken voelenderwijs zeer duidelijk onderscheid binnen al datgene wat hen overkomt, namelijk tussen ‘wat mensen je aandoen’ enerzijds en de rest van wat je overkomt anderzijds. Wanneer we spreken van ‘wat ons OVERKOMT’, dan laten we na te beweren dat er iets of iemand ‘zit’ achter het gebeurende dat ons raakt.
Alles wat gebeurt valt uiteen in twee gedeelten: dat wat gedaan wordt enerzijds en dat wat alleen maar gebeurt anderzijds. Dat er iets ‘zomaar’ kan gebeuren zint sommige mensen niet, zij hebben iets tegen het zinloze, tegen dat dus, met andere woorden, wat in geen enkel plan een plaats heeft. Zij hebben iets tegen het gebeuren van dingen die tot geen enkel doel als middel dienen. Alles moet een zin hebben, d.w.z. middel tot een doel zijn. Een doel van wie dan ook (de Duivel als bedoeler is nog beter dan het blinde toeval, dat niets bedoelt.)

Initiatief, religie en vertrouwen.

Het centrale in de passage “Wat die bewegende mensen elkaar aandoen door dat bewegen”, is dat de enkeling in de civilisatie totaal overgeleverd is aan zijn naasten, dat is : aan zijn tijdgenoten dan en daar. Per slot van rekening kan geen enkele enkeling of subgroep op tegen de gebundelde kracht der massa.

Daar komt nog bij dat de massa de enkeling niet beschermt tegen wat de mensen in zijn naaste omgeving hem aandoen. Voor het alledaagse geweld, psychisch en fysiek, wordt de enkeling, met name het kind, niet beschermd. Het terroriseren dat in gezinnen en op schoolpleinen plaatsvindt, valt buiten de bemoeienis van de politie.
De vroegste en de blijvende ervaring van de mens in de massa is dat hij overgeleverd is aan de anderen. Later merkt hij dat hij ook overgeleverd is aan ‘maatschappelijke krachten’. Mensen in de civilisatie geloven in het bestaan van ‘maatschappelijke krachten’, zoals de primitieve natuurmensen geloven in ‘geesten’ en in ‘weergoden’.
De concrete regen valt uit concrete wolken en het verzinsel Pluvius, de god van de regen, is totaal overbodig.
De concrete macht komt uit de concrete geweren in de handen van aanwijsbare, zichtbare tijdgenoten.
Het hele bedenksel ‘maatschappelijke krachten in maatschappelijke structuren’ is overbodig.
Het wereldgebeuren is even onbestuurbaar als de weersystemen waarvan de concrete wolken deel uitmaken.
Nieuws en weerbericht bevatten geen gegevens omtrent wat ons wordt aangedaan. Zelfs zij die in de waan verkeren ergens ‘aan de touwtjes te trekken’ doen niet meer dan proberen en gokken. Niet zelden stellen politici zelf vast dat ze dat doen wat haal- baar is, d.w.z. wat toch al het waarschijnlijkst zou gebeuren.

Zo onbe”nvloedbaar het grote systeem is, zo hanteerbaar zijn de concrete (ex-)kinderen en tamme dieren.
Het gebruiken van andere levenden als werkdieren, als gebruiksvee, kenmerkt de aangepaste en succesvolle mensen in de civilisatie.
De aangepaste succesvolle gebruikt de mensen in zijn buurt zoals een boer zijn vee.
Het grote KWAAD, dat de civilisatie is, is niet meer dan een spontane summatie van het weinig omvangrijke kwaad dat de succesvollen in de civilisatie ’thuis’, ‘in hun eigen bedrijf’, ‘op hun eigen terrein’ doen. De omvang van het kwaad is per persoon gering, de kwaliteit wordt door de omvang/kwantiteit niet be”nvloed.

Aandacht

tweede vervolgopstel bij het uitgangsopstel ‘drukwerk’, naam: b:tweede.vvo

betreft het woord AANDACHT, dat in het uitgangsopstel tweemaal als heel woord voorkomt.

Het komt daar voor in de zin: “…dat aan (het) onderwerp tijd, AANDACHT en energie besteed … worden.” en in de zin: “De AANDACHT van de lezer moet gericht zijn op die beide, onderwerp en code, niet op iets anders.”

===///===

Tijd, AANDACHT, energie, vaardigheden, geld enz..

Ik gebruik de bovenstaande trits heel vaak om aan te geven wat iemand allemaal kan inzetten (investeren) voor een doel. De inzetbare dingen die ik noem, zijn onstoffelijk. Tijd, aandacht, energie en vaardigheden zijn geen spul, hoewel er over gepraat wordt als over iets waar men veel of weinig van kan hebben of inzetten. Geld bedoel ik in dit rijtje ook als het (onstoffelijke) recht, de (onstoffelijke) invloed die iemand heeft door het geld dat hij bezit en kan besteden. Slechts dat geld, dat recht, die invloed, worden hem door zijn tijdgenoten geschonken. De tijd van leven, de mogelijkheid onze aandacht te richten op iets, onze levensenergie en onze vaardigheden komen niet van onze medemensen. Onze medemensen kunnen hoogstens nalaten ons onze tijd, aandacht en energie te stelen. Dat nalaten is geen verdienste, het is slechts de afwezigheid van misdaad tegen het natuurrecht van de mens op die eigen tijd, aandacht en energie. Een ander natuurrecht dat veelvuldig gebroken wordt, is dat op de toegang tot alles wat nu BEZIT is, teneinde dat gebruikend te voorzien in wat men nodig heeft, zijn vaardigheden inzettend.

Het recht om de eigen aandacht te richten, is ook een natuurrecht. Dat dit recht als ‘vrijheid van onderzoek voor wetenschappers’ en als ‘vrije toegang tot informatie voor journalisten’ de schijn van een verleend recht kreeg, komt doordat we het nu zien als gegeven door de civilisatie, in plaats van het te herkennen als slechts teruggegeven. Teruggegeven is het bij nader inzien niet dan zeer gedeeltelijk en tijdelijk en vooral ook met grote tegenzin.

Gerelateerde teksten

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Categorieën in Jaap’s teksten

Share This